ECLI:NL:RBNHO:2024:1730

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
10472504 \ CV EXPL 23-1889
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van onredelijk bezwarend beding in Algemene Voorwaarden voor Kinderopvang

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2024 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen een stichting, eiseres, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De zaak betreft de toetsing van een prijswijzigingsbeding in de Algemene Voorwaarden voor Kinderopvang Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2017. De eiseres stelde dat het beding niet onredelijk bezwarend was, maar de kantonrechter oordeelde anders.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het prijswijzigingsbeding niet voldoet aan de vereisten van de Europese richtlijn inzake oneerlijke bedingen. De rechter concludeerde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat de gedaagde partij een reële mogelijkheid had om de overeenkomst op te zeggen na een prijswijziging. Dit leidde tot de vernietiging van het beding, waardoor de gedaagde partij enkel het oorspronkelijk overeengekomen tarief van € 8,02 per uur verschuldigd was.

Daarnaast heeft de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente toegewezen aan de eiseres. De gedaagde partij werd grotendeels in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.765,92, inclusief proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en redelijkheid in contractuele afspraken, vooral in de context van consumentenbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10472504 \ CV EXPL 23-1889
Uitspraakdatum: 7 februari 2024
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
[eiser]
gevestigd te [plaats]
de eisende partij
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 1 november 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld haar vordering nader toe te lichten, hetgeen zij bij akte van 20 november 2023 heeft gedaan.

2.De verdere beoordeling

Artikel 16 lid 2 van de Algemene Voorwaarden voor Kinderopvang Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2017 (hierna: Algemene Voorwaarden)
2.1.
De eisende partij stelt dat zij in dit geval gebruik heeft gemaakt van het prijswijzigingsbeding in artikel 16 lid 2 van de Algemene Voorwaarden en dat dit beding niet onredelijk bezwarend is. Volgens de eisende partij heeft de gedaagde partij telkens tijdig een bericht over de prijswijziging ontvangen en daarmee de mogelijkheid gehad om de overeenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. De gedaagde partij heeft de overeenkomst echter voortgezet.
2.2.
De kantonrechter blijft van oordeel dat het prijswijzigingsbeding niet voldoet aan de vereisten van artikel 3 lid 3 sub 1 onder 1 van de blauwe lijst behorende bij Richtlijn 93/13/EEG in samenhang met de vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. [1] Het prijswijzigingsbeding zelf noch de overeenkomst of de rest van de Algemene Voorwaarden bevat immers gronden voor de prijswijziging. Daarnaast is niet (voldoende) komen vast te staan dat de consument een reële mogelijkheid heeft om de overeenkomst tijdig op te zeggen vanwege een prijswijziging. In elk geval heeft de eisende partij de prijswijziging die per 1 januari 2021 inging pas aan de gedaagde partij aangekondigd bij brief van 10 december 2020. Gegeven de opzegtermijn van één maand heeft de gedaagde partij de overeenkomst dus niet per 1 januari 2021 kunnen opzeggen.
2.3.
Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat de eisende partij het vermoeden dat artikel 16 lid 2 van de Algemene Voorwaarden onredelijk bezwarend is, niet heeft weerlegd. Het beding zal daarom worden vernietigd. Dit brengt met zich dat de gedaagde partij gedurende de hele overeenkomst het oorspronkelijk overeengekomen uurtarief van € 8,02 per uur verschuldigd is. De eisende partij heeft subsidiair haar vordering verminderd met in totaal € 105,19 door dit uurtarief toe te passen op de nog niet betaalde uren waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd. In totaal moeten nog 299,87 uren worden betaald x € 8,02 = € 2.404,96. Op factuur 400017 strekt een bedrag van € 2,94 in mindering, omdat dit bedrag door de gedaagde partij is voldaan. Een bedrag van
€ 2.402,02(€ 2.404,96 – € 2,94) aan hoofdsom zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.4.
De buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar over deze hoofdsom tot een bedrag van
€ 435,97 inclusief BTW.
Deelbetaling
2.5.
De gedaagde partij heeft na het verstrijken van de veertiendagentermijn een bedrag van € 200,00 voldaan. Deze deelbetaling strekt, gelet op het bepaalde in artikel 6:44 BW en wat hiervoor is overwogen, eerst in mindering op de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten. Dit betekent dat een bedrag van
€ 235,97(€ 435,97 - € 200,00) aan buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen.
Rente
2.6.
De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente tot 17 april 2023, te weten een bedrag van
€ 127,93, wordt toegewezen. Daarnaast wordt de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente toegewezen over de hoofdsom van € 2.402,02 vanaf de datum van de dagvaarding.
Conclusie
2.7.
De gedaagde partij wordt (grotendeels) in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij wordt de gedaagde partij ook veroordeeld tot betaling van € 119,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de eisende partij worden gemaakt. De kosten voor de genomen akte blijven echter voor rekening van de eisende partij, aangezien het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze extra akte op te stellen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 2.765,92, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.402,02 vanaf 17 april 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 130,66 wegens dagvaardingskosten,
€ 487,00 wegens griffierecht en
€ 238,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van € 119,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de eisende partij worden gemaakt;
3.4.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HvJ EU 26 april 2012, C-472/10, ECLI:EU:C:2012:242 en HvJ EU 21 maart 2013 (RWE Vertrieb), C-92/11, ECLI:C:EU:2013:180; zie ook het Rapport Ambtshalve Toetsing III pag. 35 en 36.