ECLI:NL:RBNHO:2024:1689

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
HAA 23/1867
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WOZ-beschikking na overlijden eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, die op 1 januari 2022 eigenaar was van de woning, heeft op 6 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Purmerend, die de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2022 op € 597.000 had vastgesteld. Echter, eiser is op 12 november 2022 overleden, en het bezwaar is ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar op 27 december 2022. De erfgenamen hebben zich niet bij de heffingsambtenaar gemeld om de procedure voort te zetten.

Op 1 februari 2023 heeft een medewerker van Previcus namens de overleden eiser beroep ingesteld, maar dit beroep is niet namens de erfgenamen ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser niet bevoegd was om het beroep in te stellen na het overlijden van eiser, aangezien de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Previcus eindigde door het overlijden van eiser. De rechtbank heeft de gemachtigde verzocht om een volmacht op naam van de erfgenamen en een verklaring van erfrecht te overleggen, maar deze stukken zijn niet ontvangen.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de erfgenamen zich niet als procespartij hebben gesteld en de gemachtigde niet bevoegd was om namens de overleden eiser op te treden. De rechtbank heeft geen inhoudelijke bespreking van de zaak kunnen doen en heeft de beslissing genomen dat de erfgenamen de WOZ-waarde alsnog kunnen aanvechten door de heffingsambtenaar te verzoeken om een nieuwe WOZ-beschikking. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/1867

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Purmerend, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2022 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ), de waarde van de onroerende zaak [adres] in [plaats] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 597.000 In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen 2022 bekendgemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024 te Haarlem. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiser behoorlijk is uitgenodigd, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft de gemachtigde van eiser bij aangetekende brief, verzonden op
1 december 2023 en gericht aan het kantooradres van de gemachtigde, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. De brief is niet retour gekomen. Nu uit de track en trace informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 4 december 2023 om 09:09 uur is bezorgd, is eiser behoorlijk uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Navraag bij de gemachtigde heeft bovendien uitgewezen dat de brief is ontvangen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2] (taxateur).

Overwegingen

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.
[eiser] was op 1 januari 2022 eigenaar van de onroerende zaak.
2. [eiser] heeft op 6 maart 2022 een machtiging afgegeven aan Previcus. De machtiging is voorgedrukt en daar staat onder andere in dat de heer M.O.E. Uijen van Previcus B.V. en iedere (huidige en toekomstige) medewerker van Previcus B.V., kantoorhoudende te Handelstraat 18, 5831 AV Boxmeer, om hem of haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)
Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:
• Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie en het nemen van besluiten in deze procedures
• Het indienen van een verzoek tot het uitkeren van proceskostenvergoeding aan Previcus B.V.
• Het bijwonen van uw (hoor-)zitting en daarbij namens u het woord voeren
• Het in gebreke stellen van bestuursorganen en de eventuele dwangsom verbeuren
• Het in ontvangst nemen van besluiten, die in het kader van de procedure kunnen worden genomen
• Het indienen van een verzoek tot controle van eerder opgelegde WOZ-beschikkingen en daarmee samenhangende
lokale heffingen
• Al datgene te doen wat gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor volmachtgever
3. Op 6 maart 2022 is door een medewerker van Previcus namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 28 februari 2022.
4.
[eiser] is op 12 november 2022 overleden.
5
Op 27 december 2022 heeft de heffingsambtenaar op het bezwaar beslist. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
6. De erfgenamen van [eiser] waren tot 27 november 2022 eigenaar van de woning. De woning stond tot 27 november 2022 dan ook ter beschikking van de erfgenamen van eiser. Sinds 27 november 2022 is de eigenaar en gebruiker van de woning [naam 3] . De woning wordt volgens de gegevens van verweerder niet verhuurd.
7.
Op 1 februari 2023 heeft een medewerker van Previcus beroep ingesteld namens [eiser] en daarbij de onder 2 genoemde machtiging overgelegd. Op 1 februari 2023 was [eiser] reeds overleden. Vastgesteld wordt dat het beroep niet namens de erfgenamen is ingediend.
8. Bij brief van 12 januari 2024 is aan de gemachtigde verzocht een volmacht op naam van de erfgenamen als mede een verklaring van erfrecht aan de rechtbank toe te sturen. Hierbij is opgemerkt dat wanneer hieraan niet voldaan wordt het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Deze stukken zijn niet door de rechtbank ontvangen.
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank komt hierna tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is en overweegt daartoe als volgt.
10.
Op grond van artikel 2.1. van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Op de relatie tussen een belanghebbende en diens gemachtigde zijn, door toepassing van de schakelbepaling van artikel 3:79 van het Burgerlijk Wetboek (BW), de algemene regels van volmacht van titel 3:3 van het BW van toepassing. De regeling van de volmacht van titel 3:3 van het BW is overeenkomstig van toepassing in bestuursrechtelijke verhoudingen als hier aan de orde. De civielrechtelijke regels waarbij aansluiting wordt gezocht zijn te vinden in de artikel 3:60 tot en met 3:79 BW.
11. De rechtbank stelt vast dat door het overlijden van eiser na het indienen van het bezwaarschrift, maar voor de bestreden uitspraak 27 december 2022 een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:72 van het BW zich heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Previcus is geëindigd.
12.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar, die op de hoogte was van het overlijden van [eiser] , het bezwaar niet-ontvankelijk had kunnen verklaren. Het procesbelang van [eiser] is immers met zijn overlijden komen te vervallen. De erfgenamen hebben zich niet bij verweerder gemeld en meegedeeld dat zij de procedure willen voortzetten.
13. Previcus heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld namens [eiser] . Dat was reeds op dat moment niet meer mogelijk, omdat hij vanaf zijn overlijden is opgehouden een natuurlijk persoon te zijn. Hij kon daarom vanaf dat moment geen rechtshandelingen meer verrichten en evenmin konden dergelijke handelingen nog namens hem worden verricht. Ook de erfgenamen hebben zich niet als procespartij gesteld (vergelijk 8 hiervoor). Onder deze omstandigheden moet de rechtshandeling van het instellen van het beroep toegerekend worden aan Previcus zelf. Aangezien Previcus op grond van de artikelen 26 en 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen – die op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ ook op dit geschil van toepassing zijn – niet het recht toekomt om tegen de bestreden uitspraak beroep in te stellen, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
14.
Het gevolg van het feit dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard is dat de rechtbank aan een inhoudelijke bespreking van de zaak niet meer toekomt. Mochten de erfgenamen de WOZ-waarde voor dit kalenderjaar alsnog willen aanvechten, dan staat het hen vrij om de heffingsambtenaar te verzoeken om een WOZ-beschikking.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van N.E. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.