ECLI:NL:RBNHO:2024:1680

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
15.083154.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte voor het verlenen van individuele gezondheidszorg en veroordeling voor mishandeling van een slachtoffer met een verstandelijke beperking

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het verlenen van individuele gezondheidszorg zonder registratie en van mishandeling van een slachtoffer met een verstandelijke beperking. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging dat zij handelingen heeft verricht op het gebied van de individuele gezondheidszorg, zoals bedoeld in artikel 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De rechtbank oordeelde dat de zorg die de verdachte verleende aan de bewoners van het gemeenschappelijk huis voor geestelijk gehandicapten niet kan worden gekwalificeerd als handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, omdat deze zorg meer het karakter van verzorging had en niet gericht was op het bevorderen of bewaken van de gezondheid van de bewoners.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor mishandeling van een van de bewoners, [slachtoffer 1]. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] meermalen had mishandeld door haar bij de kin vast te pakken, water over haar heen te gooien en tegen haar wil een tampon bij haar in te brengen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan [slachtoffer 1] en de kosten van rechtsbijstand. De vorderingen van andere benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de verdachte ook hen had mishandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.083154.21 (P)
Uitspraakdatum: 20 februari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 24 oktober 2017 te Middenmeer, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader niet ingeschreven stond(en) in een register (overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte], meermalen, althans eenmaal, buiten noodzaak, een (of meer) handelingen heeft verricht en/of uitgevoerd op het gebied van de individuele gezondheidszorg, bij een of meer personen te weten de hulpverlening aan en/of begeleiding en/of verzorging van de verstandelijk en/of fysiek beperkte bewoners [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader als hulpverlener(s)/begeleider(s) en/of zorgverlener(s) niet, althans onvoldoende, (medisch) geschoold was/waren en (dus) bij het verrichten van bovengenoemde handeling(en), zichzelf (redelijkerwijs) niet (voldoende) bekwaam en/of bevoegd kon(den) of mocht(en) achten en/of verdachte en haar mededader (derhalve) wist(en) en/of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij en/of haar mededader schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van die perso(o)n(en), althans aan een ander of anderen heeft/hebben veroorzaakt, en/of
in zijn/haar/hun handelen als zorgverlener(s) niet de zorg heeft/hebben betracht die bij deze kwetsbare groep verwacht had mogen worden, terwijl onthouding daarvan (de aanmerkelijke kans op) schade met zich brengt,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader:
een of meerdere bewoners gedwongen tot het (mee) doen aan (dag)activiteit(en)en/of (dag)activiteiten laten doen, terwijl zij daartoe niet in staat waren en/of dit uitdrukkelijk niet wensten, te weten:
- [slachtoffer 1] tegen haar uitdrukkelijke wens in, in het zwembad en/of van de glijbaan geduwd,
- [slachtoffer 3] ondanks haar zeer beperkte motoriek, (bij herhaling) gedwongen zelf haar veters te strikken en/of de vaatwasser in te ruimen en/of
en/of
een of meerdere bewoners behandeld en/of gestraft op een wijze die niet paste bij de individuele behoefte en/of kwetsbaarheid van de bewoner(s) en/of waarbij de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden, immers heeft/hebben zij:
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] urenlang op een strafbankje gezet en/of gedwongen om daarop te gaan zitten en te blijven zitten en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] geen eten gegeven en/of
- [slachtoffer 2] een tijd lang genegeerd en/of
- hard geschreeuwd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 1] (meermalen) bij/aan haar benen over de grond gesleurd en/of getrokken
en/of
- [slachtoffer 2] niet getroost als zij verdrietig was en/of -
[slachtoffer 4] ‘getriggerd’ tot het krijgen van driftbuien en/of -
geen of onvoldoende controle uitgeoefend op de verstrekking en/of de inname van medicatie en/of de medicatie te laten verstrekken/te laten uitvoeren door een of meer medebewoners, althans daartoe niet bevoegde / opgeleide personen,
bestaande die (aanmerkelijke kans op) schade uit:
- bij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]: psychische schade (angstige en/of onzekere en/of verdrietige gevoelens en/of stress) en/of fysieke schade en/of
- bij [slachtoffer 4]: toename van de met epilepsie samenhangende klachten (zoals epileptische aanvallen) en/of woedeaanvallen;
2
zij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 4 oktober 2017 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
- haar (meermalen) te slaan op/tegen haar arm(en) en/of haar hoofd, althans tegen het lichaam en/of
- (meermalen) met kracht haar bij haar kin, althans in het gezicht en/of in haar arm vast te pakken en/of
- (meermalen) koud water over haar heen te gooien en/of haar vervolgens geen droge kleren aan te trekken, waardoor [slachtoffer 1] het gedurende enige tijd koud had en/of
- door (meermalen) met kracht en/of tegen haar wil een tampon bij haar in te brengen;
3
zij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 20 oktober 2014 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon opzettelijk mishandelend een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin,
althans een persoon, te weten [slachtoffer 2], (meermalen) in haar wang heeft geknepen en/of haar gedurende lange tijd gedwongen heeft om op haar handen te gaan zitten en/of te blijven zitten, althans haar op haar handen heeft laten zitten;
en/of
zij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 17 september 2017 een persoon, te weten [slachtoffer 2], heeft mishandeld door haar (meermalen) in haar wang te knijpen en/of haar (meermalen) gedurende lange tijd heeft gedwongen om op haar handen te gaan zitten en/of te blijven zitten, althans haar op haar handen te laten zitten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) bij of aan haar benen over de grond sleuren en/of trekken en het geen of onvoldoende controle uitoefenen op medicatieverstrekking, nu hiervoor wettig en overtuigend bewijs in het dossier ontbreekt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit is de officier van justitie van mening dat er voor het knijpen in de wang van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Van dit onderdeel van de tenlastelegging moet de verdachte dan ook vrijgesproken worden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit moet komen vast te staan de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van schade aan de gezondheid van de bewoners. Indien bewezen kan worden dat de verdachte niet de zorg heeft betracht die van haar verwacht had mogen worden, is dit niet toereikend om te kunnen bewijzen dat zij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden en dat zij dus opzettelijk heeft gehandeld. Hooguit kan bewezen worden dat de verdachte nalatig heeft gehandeld en verwijtbaar risico’s heeft genomen. Daarbij komt dat het onder 1 ten laste gelegde feit bij een bewezenverklaring niet te kwalificeren is als het strafbare feit van artikel 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG). Daarvoor is vereist dat er sprake is van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Hulpverlening/begeleiding en verzorging van verstandelijk en fysiek beperkten zijn geen handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, omdat zij er niet op gericht zijn om de gezondheid te bevorderen of te bewaken. Het aanreiken of toedienen van medicijnen behoort tot de persoonlijke verzorging en niet tot verpleging.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 1] tegenstrijdig en ongeloofwaardig zijn en niet door objectieve bewijsmiddelen worden ondersteund. [getuige 2] en [getuige 3] zijn geen onpartijdige getuigen omdat zij een conflict hebben gehad met de verdachten en hun verklaringen kunnen daarom (ook) niet als objectieve bewijsmiddelen gelden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [getuige 1]. De verdenking is uitsluitend gebaseerd op de verklaringen van [getuige 1] en haar verklaringen vinden geen steun in andere bewijsmiddelen.
De verdachte dient ook van het onder 3 ten laste gelegde feit vrijgesproken te worden wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent dat zij [slachtoffer 2] in haar wang heeft geknepen en haar onder dwang langdurig op haar handen heeft laten zitten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 en feit 3
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat niet kan worden bewezen dat zij handelingen heeft verricht en/of uitgevoerd op het gebied van de individuele gezondheidszorg. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
[gemeenschappelijk huis voor verstandelijk gehandicapten]
De verdachte en haar man, de medeverdachte, hebben van 2011 tot september 2017 het [gemeenschappelijk huis voor verstandelijk gehandicapten] in Middenmeer gerund. Een [gemeenschappelijk huis voor verstandelijk gehandicapten] is een kleinschalige woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking, waar de bewoners en zorgverleners op een zo gewoon mogelijke manier met elkaar samenwonen. De verdachte en zijn vrouw woonden in het [gemeenschappelijk huis voor verstandelijk gehandicapten] met hun verstandelijk gehandicapte dochter en acht andere bewoners, onder wie [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]. De verdachte en zijn vrouw deden de boodschappen, zorgden voor het ontbijt en het avondeten en ondersteunden de bewoners bij het opstaan, wassen, aankleden, eten en allerlei andere dagelijkse activiteiten waarin de bewoners niet zelfredzaam waren. Ook verzorgden zij dagbesteding, zoals zwemmen en paardrijden. Overdag werden zij hierbij ondersteund door personeel dat niet in het [gemeenschappelijk huis voor verstandelijk gehandicapten] woonde. Na een intern onderzoek in opdracht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd, zijn verdachte en zijn vrouw op non-actief gesteld.
Wet BIG
De rechtbank moet beoordelen of kan worden bewezen dat wat aan de verdachte is ten laste gelegd (zie hierboven onder 1). De strafrechter is namelijk gebonden aan de inhoud van de tenlastelegging. In dit geval is de tenlastelegging toegespitst op artikel 96 van de Wet BIG, zoals dat in de tenlastegelegde periode gold. Volgens die bepaling is, kort gezegd, strafbaar degene die bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, buiten noodzaak schade aan de gezondheid of een aanmerkelijke kans hierop veroorzaakt. Wat onder handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg valt, is bepaald in artikel 1 van de Wet BIG. Dit zijn, naast handelingen op het gebied van de geneeskunst, alle verrichtingen die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en ertoe strekken diens gezondheid te bevorderen of te bewaken.
De Wet BIG is in 1997 in werking getreden. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1985-1986, 19 522, nr. 3, hierna: MvT) volgt dat de op dat moment bestaande wetgeving verouderd was, met name omdat daarin een algemeen verbod stond voor het uitoefenen van de geneeskunst door anderen dan degenen aan wie de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk was toegekend. Volgens de MvT moet aan de patiënt de vrijheid worden gelaten om hulp en bijstand met betrekking tot zijn gezondheidstoestand daar te zoeken waar hij deze hoopt te vinden en wordt daarom het hiervoor genoemde verbod opgeheven. De Wet BIG heeft daarmee een ruimer toepassingsbereik dan de oude wetgeving, omdat zij betrekking heeft op
iedereendie op het gebied van de individuele gezondheidszorg handelingen verricht. De aard van de handeling is in de eerste plaats bepalend voor de vraag of de Wet BIG van toepassing is, niet wie de handeling verricht. De paramedicus die een sportmassage verricht, houdt zich niet bezig met individuele gezondheidszorg in de zin van de Wet BIG. De paramedicus die handelingen (niet liggende op het gebied van de geneeskunst) zonder voorschrift van een arts verricht, doet dat wel voor zover die handelingen gericht zijn op het bevorderen of bewaken van de gezondheidstoestand van een persoon, zoals het geven van spraaklessen door een logopedist.
Oordeel
In dit geval heeft de verdachte zorg aan de bewoners van het [gemeenschappelijk huis voor verstandelijk gehandicapten] verleend. Hoewel die zorg intensief was, moet dit worden onderscheiden van
individuele gezondheidszorgzoals bedoeld in artikel 96 Wet BIG. De verdachte runde samen met zijn vrouw een woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking. Zij hebben de bewoners ondersteund bij allerlei dagelijkse activiteiten. Deze door de verdachte verleende zorg had echter meer het karakter van verzorging en was bovendien niet rechtstreeks gericht op het bevorderen of bewaken van de gezondheid van de bewoners. Voor zover bewezen zou kunnen worden dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde handelingen heeft verricht en/of uitgevoerd, hetgeen in het midden kan blijven, zijn die handelingen daarom niet aan te merken als handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Het aan de verdachte tenlastegelegde kan dan ook niet worden bewezen.
De rechtbank overweegt voorts ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit als volgt.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in de wang knijpen van [slachtoffer 2] wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ook voor het [slachtoffer 2] langdurig op haar handen laten zitten bevat het dossier onvoldoende bewijs. Weliswaar heeft de getuige [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer 2] gedurende 20 minuten tot een dagdeel op haar handen moest zitten, maar dit wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [slachtoffer 2] soms erg aan haar vingers pulkte en dat zij haar dan eventjes op haar vingers liet zitten, om uit de situatie te komen. Nu niet bewezen kan worden verklaard dat [slachtoffer 2]
gedurende lange tijdop haar handen heeft moeten zitten en het (even) op de handen laten zitten naar het oordeel niet wederrechtelijk is, moet de verdachte ook van feit 3 worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 2
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1].
Anders dan de raadsvrouw, acht de rechtbank de verklaringen van de getuige [getuige 1] op wezenlijke onderdelen consistent en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dat deze getuige ruim twee jaren later bij de rechter-commissaris op enkele punten anders heeft verklaard, doet aan de betrouwbaarheid van haar eerder afgelegde verklaringen niet af. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen. Dat de getuige uit wraakgevoelens heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 april 2015 tot en met 17 september 2017 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
- meermalen met kracht haar bij haar kin, althans in het gezicht vast te pakken en
- meermalen water over haar heen te gooien en haar vervolgens geen droge kleren aan te trekken, waardoor [slachtoffer 1] het gedurende enige tijd koud had en
- door tegen haar wil een tampon bij haar in te brengen.
Hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het onder 2 bewezenverklaarde feit levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten van die taakstraf te vervangen voor 60 dagen hechtenis.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een beroepsverbod als bedoeld in artikel 96 van de Wet BIG wordt opgelegd, te weten een verbod op het uitoefenen van werkzaamheden op het gebied van de (verstandelijke) gehandicaptenzorg voor de duur van 5 jaren.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft in een periode van ruim twee jaar [slachtoffer 1] meermalen mishandeld, door haar bij de kin te pakken, door water over haar heen te gooien en door tegen haar wil een tampon bij haar in te brengen. Deze mishandelingen hebben plaatsgevonden in een bijzondere context. [slachtoffer 1] heeft een verstandelijke beperking en verbleef in de tenlastegelegde periode in het [gemeenschappelijk huis voor verstandelijk gehandicapten]. Deze woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking was haar thuis en bij uitstek een plek waar zij zich veilig moest kunnen voelen. De verdachte was als één van de beheerders van het [gemeenschappelijk huis voor verstandelijk gehandicapten] verantwoordelijk voor de veiligheid, zorg en begeleiding van [slachtoffer 1]. Zij is in deze verantwoordelijkheid tekortgeschoten en heeft met haar handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1]. Aan de ernst van het feit draagt verder bij dat [slachtoffer 1] vanwege haar verstandelijke beperking zich niet goed verstaanbaar kan maken en daardoor geen verweer kon voeren en niemand over de mishandelingen heeft kunnen vertellen.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de verdachte nog nooit wegens enig strafdelict is veroordeeld. Haar documentatie weegt dus niet mee in het nadeel van de verdachte.
Wel heeft de rechtbank in het nadeel van de verdachte meegewogen dat zij er ter zitting geen blijk van heeft gegeven het laakbare van haar eigen handelen in te zien.
De straftoemeting
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, acht de rechtbank een geldboete of taakstraf niet passend. De rechtbank komt daarom tot de modaliteit gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de omvang van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze procedure. Er is namelijk sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar, waarbinnen een strafzaak in eerste aanleg hoort te zijn berecht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van twee weken moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Deze straf acht de rechtbank passend en geboden.

7.Vordering benadeelde partij

7.1.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 zou hebben geleden. Daarnaast heeft zij een bedrag gevorderd van € 10.634,67 voor de kosten van rechtsbijstand.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen.
Standpunt van de raadsvrouw van de verdachte
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvangen kan worden in de kosten voor immateriële schade, nu deze vordering niet is onderbouwd. Subsidiair is de raadsvrouw van mening dat deze post gematigd dient te worden.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen. Op de benadeelde partij rust een verplichting de schade voor zover mogelijk te beperken. De benadeelde partij heeft dit nagelaten. De benadeelde partij had op basis van een zogenaamde 0013-toevoeging gebruik kunnen maken van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand en zich kosteloos door een gespecialiseerde slachtofferadvocaat kunnen laten bijstaan. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht het liquidatietarief kanton te hanteren voor het vaststellen van de kosten van rechtsbijstand.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand stelt de rechtbank vast dat de Hoge Raad in algemene zin heeft overwogen dat bij de begroting van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten dezelfde maatstaf moet worden gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van de proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde “liquidatietarief kanton dan wel rechtbank en hoven”.
De rechtbank is tot een bewezenverklaring gekomen van een mishandeling, meermalen gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het bewezenverklaarde feit niet een zodanig afwijkende en ingewikkelde mishandeling dat hiervoor een ander tarief gehanteerd moet worden dan het liquidatietarief kanton. Dit betekent dat de rechtbank, gelet op het liquidatietarief kanton, voor de kosten van rechtsbijstand aan de benadeelde partij een bedrag voor de tot op heden gemaakte kosten rechtsbijstand zal toekennen van € 405,00
( 3 punten x € 135,00).
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vorderingen benadeelde partij [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding tegen de verdachte ingediend van € 2.552,59 wegens materiële schade en € 7.500,00 wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, de benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] niet in de vorderingen, die betrekking hebben op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 57, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 3 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) WEKEN, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op € 405,00 (vierhonderdvijf euro), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2024.