ECLI:NL:RBNHO:2024:1677

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
15.083153.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak betreffende zorgverlening aan bewoners van een gemeenschappelijk huis voor verstandelijk gehandicapten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het verlenen van individuele gezondheidszorg aan bewoners van een gemeenschappelijk huis voor verstandelijk gehandicapten zonder de vereiste inschrijving in het register, zoals voorgeschreven door de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn vrouw, van 2011 tot september 2017 dit huis heeft gerund en zorg heeft verleend aan de bewoners, maar dat deze zorg niet kan worden gekwalificeerd als handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. De rechtbank heeft uitvoerig gemotiveerd dat de verleende zorg meer gericht was op dagelijkse ondersteuning en verzorging, en niet op het bevorderen of bewaken van de gezondheid van de bewoners. Hierdoor kon niet worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van alle beschuldigingen. Daarnaast zijn de benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.083153.21 (P)
Uitspraakdatum: 20 februari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van dat wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 24 oktober 2017 te Middenmeer, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader niet ingeschreven stond(en) in een register (overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) tezamen en in vereniging met een ander, te weten [medeverdachte], meermalen, althans eenmaal, buiten noodzaak, een (of meer) handelingen heeft verricht en/of
uitgevoerd op het gebied van de individuele gezondheidszorg, bij een of meer personen te weten de hulpverlening een en/of begeleiding en/of verzorging van de verstandelijk en/of fysiek beperkte bewoners [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], terwijl hij verdachte en/of zijn mededader als hulpverlener(s)/begeleider(s) en/of zorgverlener(s) niet, althans onvoldoende, (medisch) geschoold was/waren en (dus) bij het verrichten van bovengenoemde handeling(en), zichzelf (redelijkerwijs) niet (voldoende) bekwaam en/of bevoegd kon(den) of mocht(en) achten en/of verdachte en zijn mededader (derhalve) wist(en) en/of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat
hij en/of zijn mededader schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van die perso(o)n(en), althans aan een ander of anderen heeft/hebben veroorzaakt,
en/of
in zijn/haar/hun handelen als zorgverlener(s) niet de zorg heeft/hebben betracht die bij deze kwetsbare groep verwacht had mogen worden, terwijl onthouding daarvan (de aanmerkelijke kans op) schade met zich brengt,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader:
een of meerdere bewoners gedwongen tot het (mee) doen aan (dag)activiteit(en)en/of (dag)activiteiten laten doen, terwijl zij daartoe niet in staat waren en/of dit
uitdrukkelijk niet wensten, te weten:
- [slachtoffer 1] tegen haar uitdrukkelijke wens in, in het zwembad en/of van de glijbaan geduwd,
- [slachtoffer 3] ondanks haar zeer beperkte motoriek, (bij herhaling) gedwongen zelf haar veters te strikken en/of de vaatwasser in te ruimen en/of
en/of
een of meerdere bewoners behandeld en/of gestraft op een wijze die niet paste bij de individuele behoefte en/of kwetsbaarheid van de bewoner(s) en/of waarbij de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden, immers heeft/hebben zij:
- [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] urenlang op een strafbankje gezet en/of gedwongen om daarop te gaan zitten en te blijven zitten en/of
- [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] geen eten gegeven en/of
- [slachtoffer 5] een tijd lang genegeerd en/of
- hard geschreeuwd tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 1] (meermalen) bij/aan haar benen over de grond gesleurd en/of getrokken
en/of
- [slachtoffer 5] niet getroost als zij verdrietig was en/of
- [slachtoffer 4] ‘getriggerd’ tot het krijgen van driftbuien en/of
geen of onvoldoende controle uitgeoefend op de verstrekking en/of de inname van medicatie en/of de medicatie te laten het verstrekken/te laten uitvoeren door een of meer medebewoners, althans daartoe niet bevoegde / opgeleide personen,
bestaande die (aanmerkelijke kans op) schade uit:
- bij [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]: psychische schade (angstige en/of onzekere en/of verdrietige gevoelens en/of stress) en/of fysieke schade en/of
- bij [slachtoffer 4]: toename van de met epilepsie samenhangende klachten (zoals epileptische aanvallen) en/of woedeaanvallen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het [slachtoffer 1] bij of aan haar benen over de grond sleuren en/of trekken en het geen of onvoldoende controle uitoefenen op medicatieverstrekking. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrij te spreken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten van die taakstraf te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een beroepsverbod als bedoeld in artikel 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) wordt opgelegd, te weten een verbod op het uitoefenen van werkzaamheden op het gebied van de (verstandelijke) gehandicaptenzorg voor de duur van 5 jaren.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat voor een bewezenverklaring moet komen vast te staan dat de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van schade aan de gezondheid van de bewoners. Indien bewezen kan worden dat de verdachte niet de zorg heeft betracht die van hem verwacht had mogen worden, is dit niet toereikend om te kunnen bewijzen dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden en dat hij dus opzettelijk heeft gehandeld. Hooguit kan bewezen worden dat de verdachte nalatig heeft gehandeld en verwijtbaar risico’s heeft genomen. Daarbij komt dat het ten laste gelegde bij een bewezenverklaring niet te kwalificeren is als het strafbare feit van artikel 96 van de Wet BIG. Daarvoor is namelijk vereist dat er sprake is van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. De begeleiding en de verzorging van verstandelijk en fysiek beperkten zijn geen handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, omdat zij er niet op gericht zijn de gezondheid te bevorderen of te bewaken. Het aanreiken of toedienen van medicijnen behoort tot de persoonlijke verzorging en niet tot verpleging.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 1] tegenstrijdig en ongeloofwaardig zijn en niet door objectieve bewijsmiddelen worden ondersteund. [getuige 2] en [getuige 3] zijn geen onpartijdige getuigen omdat zij een conflict hebben gehad met de verdachten en hun verklaringen kunnen daarom (ook) niet als objectieve bewijsmiddelen gelden.
3.3.
VrijspraakDe rechtbank zal de verdachte vrijspreken, omdat niet kan worden bewezen dat hij handelingen heeft verricht of uitgevoerd op het gebied van de individuele gezondheidszorg. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
[gemeenschappelijk huis]
De verdachte en zijn vrouw, de medeverdachte, hebben van 2011 tot september 2017 het [gemeenschappelijk huis] in Middenmeer gerund. Een [gemeenschappelijk huis] is een kleinschalige woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking, waar de bewoners en zorgverleners op een zo gewoon mogelijke manier met elkaar samenwonen. De verdachte en zijn vrouw woonden in het [gemeenschappelijk huis] met hun verstandelijk gehandicapte dochter en acht andere bewoners, onder wie [slachtoffer 1], [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]. De verdachte en zijn vrouw deden de boodschappen, zorgden voor het ontbijt en het avondeten en ondersteunden de bewoners bij het opstaan, wassen, aankleden, eten en allerlei andere dagelijkse activiteiten waarin de bewoners niet zelfredzaam waren. Ook verzorgden zij dagbesteding, zoals zwemmen en paardrijden. Overdag werden zij hierbij ondersteund door personeel dat niet in het [gemeenschappelijk huis] woonde. Na een intern onderzoek in opdracht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd, zijn verdachte en zijn vrouw op non-actief gesteld.
Wet BIG
De rechtbank moet beoordelen of kan worden bewezen dat wat aan de verdachte is ten laste gelegd (zie hierboven onder 1). De strafrechter is namelijk gebonden aan de inhoud van de tenlastelegging. In dit geval is de tenlastelegging toegespitst op artikel 96 van de Wet BIG, zoals dat in de tenlastegelegde periode gold. Volgens die bepaling is, kort gezegd, strafbaar degene die bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, buiten noodzaak schade aan de gezondheid of een aanmerkelijke kans hierop veroorzaakt. Wat onder handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg valt, is bepaald in artikel 1 van de Wet BIG. Dit zijn, naast handelingen op het gebied van de geneeskunst, alle verrichtingen die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en ertoe strekken diens gezondheid te bevorderen of te bewaken.
De Wet BIG is in 1997 in werking getreden. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1985-1986, 19 522, nr. 3, hierna: MvT) volgt dat de op dat moment bestaande wetgeving verouderd was, met name omdat daarin een algemeen verbod stond voor het uitoefenen van de geneeskunst door anderen dan degenen aan wie de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk was toegekend. Volgens de MvT moet aan de patiënt de vrijheid worden gelaten om hulp en bijstand met betrekking tot zijn gezondheidstoestand daar te zoeken waar hij deze hoopt te vinden en wordt daarom het hiervoor genoemde verbod opgeheven. De Wet BIG heeft daarmee een ruimer toepassingsbereik dan de oude wetgeving, omdat zij betrekking heeft op
iedereendie op het gebied van de individuele gezondheidszorg handelingen verricht. De aard van de handeling is in de eerste plaats bepalend voor de vraag of de Wet BIG van toepassing is, niet wie de handeling verricht. De paramedicus die een sportmassage verricht, houdt zich niet bezig met individuele gezondheidszorg in de zin van de Wet BIG. De paramedicus die handelingen (niet liggende op het gebied van de geneeskunst) zonder voorschrift van een arts verricht, doet dat wel voor zover die handelingen gericht zijn op het bevorderen of bewaken van de gezondheidstoestand van een persoon, zoals het geven van spraaklessen door een logopedist.
Oordeel
In dit geval heeft de verdachte zorg aan de bewoners van het [gemeenschappelijk huis] verleend. Hoewel die zorg intensief was, moet dit worden onderscheiden van
individuele gezondheidszorgzoals bedoeld in artikel 96 Wet BIG. De verdachte runde samen met zijn vrouw een woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking. Zij hebben de bewoners ondersteund bij allerlei dagelijkse activiteiten. Deze door de verdachte verleende zorg had echter meer het karakter van verzorging en was bovendien niet rechtstreeks gericht op het bevorderen of bewaken van de gezondheid van de bewoners. Voor zover bewezen zou kunnen worden dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde handelingen heeft verricht en/of uitgevoerd, hetgeen in het midden kan blijven, zijn die handelingen daarom niet aan te merken als handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Het aan de verdachte tenlastegelegde kan dan ook niet worden bewezen.

4.Vorderingen benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Daarnaast heeft zij een bedrag gevorderd van € 10.634,67 aan kosten voor rechtsbijstand.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding tegen de verdachte ingediend van € 2.552,59 wegens materiële schade en € 7.500,00 wegens immateriële schade die hij als gevolg van ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, de benadeelde partijen niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kunnen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2024.