ECLI:NL:RBNHO:2024:1655

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
10502360 \ CV EXPL 23-2867
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over ladderrecht, verwijdering van beplanting en beschildering aan de uitbouw

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is er een geschil tussen buren over het gebruik van elkaars tuin voor onderhoud aan een uitbouw. De eiser, [eiser], heeft toegang tot de tuin van de gedaagde, [gedaagde], gevraagd om onderhoud te verrichten aan de zijmuur van zijn uitbouw. De gedaagde weigert dit en wil dat de beschildering en beplanting aan de muur blijven. De kantonrechter oordeelt dat het gebruik van de tuin van de gedaagde noodzakelijk is voor het onderhoud en staat dit toe, maar alleen via een door de eiser ingeschakelde derde. De rechter oordeelt verder dat de beplanting en beschildering verwijderd moeten worden, omdat deze de muur van de eiser aantasten. De gedaagde wordt veroordeeld tot het betalen van herstelkosten en deskundigenkosten, en moet de beplanting en beschildering uiterlijk op 1 mei 2024 verwijderen. De rechter wijst ook op het ladderrecht, dat de eiser het recht geeft om tijdelijk gebruik te maken van de tuin van de gedaagde voor noodzakelijke werkzaamheden. De gedaagde wordt verder veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10502360 \ CV EXPL 23-2867
Vonnis van 7 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. S.R. Kieffer,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. C. Ravesteijn.

1.De zaak in het kort

Partijen zijn buren. [eiser] wil tijdelijk toegang tot de tuin van [gedaagde] krijgen om onderhoud te verrichten aan de zijmuur van de uitbouw van zijn huis. [eiser] wil ook dat een beschildering die op diezelfde muur is aangebracht en beplanting in de buurt van dan wel gehecht aan de muur wordt verwijderd. [gedaagde] wil niet dat haar tuin daarvoor gebruikt wordt en wil dat de beschildering en beplanting blijft zoals die nu is.
De kantonrechter is van oordeel dat het gebruik van de tuin van [gedaagde] noodzakelijk is om onderhoud uit te voeren aan de zijmuur van de uitbouw. Om onnodige spanningen tussen partijen te voorkomen bepaalt de kantonrechter dat alleen een (door [eiser] ingeschakelde) derde tijdelijk gebruik mag maken van de tuin van [gedaagde] om het onderhoud uit te voeren. De kantonrechter kan verder niet definitief vaststellen of de beplanting aan de zijgevel vast zit. Voor zover dat het geval is moet de beplanting verwijderd worden, omdat [eiser] de eigenaar is van de muur en hij daarom niet hoeft toe te staan dat hier beplanting tegenaan groeit. Dit geldt vooral als de beplanting het voegwerk van de muur kan aantasten. Ook hoeft [eiser] als eigenaar niet toe te staan dat er een beschildering op de muur wordt aangebracht, zeker niet als door het gebruik van dampdichte verf vochtplekken ontstaan in de uitbouw van [eiser]. Ook de beschildering moet daarom verwijderd worden. Verder moet [gedaagde] de kosten van het herstel van de voegen van de zijgevel van de uitbouw betalen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de producties 1 tot en met 12
- de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 5
- het tussenvonnis van 18 oktober 2023
- de akte van [eiser] van 13 december 2023 waarin een eiswijziging is opgenomen tezamen met aanvullende producties 13 tot en met 16
- de mondelinge behandeling van 10 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn buren van elkaar en wonen aan de [adres 1] respectievelijk [adres 2] te [plaats]. Aan de achterkant van het huis van [eiser] staat sinds 1959 een uitbouw (hierna: de uitbouw). Eén zijgevel van de uitbouw (hierna ook te noemen: de muur) grenst aan de tuin van [gedaagde], zoals te zien is op de onderstaande foto, waarbij links het huis van [gedaagde] en rechts het huis van [eiser] te zien is. Op de foto is ook zichtbaar dat op de muur een beschildering is aangebracht.
3.2.
In april 2019 heeft [eiser] opdracht gegeven aan een schilder om het houtwerk van (onder meer) de uitbouw te laten schilderen waaronder de boeilijst van de uitbouw aan de kant van de tuin van [gedaagde]. In dat verband heeft [eiser] aan [gedaagde] gevraagd of de schilder eenmalig haar tuin mocht betreden om de schilderwerkzaamheden uit te voeren. [gedaagde] heeft de schilder geen toestemming gegeven om haar tuin te betreden. [gedaagde] heeft ook bezwaar gemaakt toen de schilder, vanaf de dak van de uitbouw, probeerde de werkzaamheden (aan de boeilijst) aan de kant van de tuin van [gedaagde] uit te voeren.
3.3.
Omstreeks mei 2022 heeft [eiser] geconstateerd dat er vochtplekken zichtbaar waren aan de binnenkant van de muur van de zijgevel van de uitbouw die grenst aan de tuin van [gedaagde].
3.4.
[eiser] heeft [gedaagde] in 2022 en 2023 enkele keren aangeschreven met het verzoek om werkzaamheden te mogen verrichten aan de zijgevel van de uitbouw. In 2023 hebben ook de advocaten van partijen met elkaar gecorrespondeerd. Vanwege de onderlinge verhoudingen tussen partijen, die al gedurende langere tijd verstoord zijn, heeft dit er niet toe geleid dat [eiser] de werkzaamheden heeft kunnen uitvoeren.
3.5.
[eiser] heeft een e-mail van Gevelreiniging W&M van 31 maart 2023 in het geding gebracht waarin onder meer is opgenomen:

er blijft continu vocht in de gevel zitten door de klimop, dus is het zeker niet goed voor het voegwerk. Verstandig is toch deze klimop te verwijderen of niet tegen de gevel aan te laten groeien.”
3.6.
[eiser] heeft ook een e-mail van RS Tuinen in het geding gebracht van 26 september 2023 waarin onder meer is opgenomen:

De werkzaamheden zijn als volgt opgebouwd;
Schuren en schilderen 578,30 ex btw
Verwijderen en afvoeren klimop 550,00 ex btw
Reinigen muur met hogedruk en middel 847,66 ex btw
Uithakken en opnieuw voegen 1992,80 ex btw
(…)
Bij mijn laatste bezoek zag ik de voegen slecht, dit kwam door de klimop.
Ik denk dat het wel verstandig is om de voegen te herstellen, wellicht dat ze nu nog wel erin zitten maar met het verwijderen van de klimop kan het voorkomen dat je de voeg mee trekt. Dus eigenlijk zouden we dat pas echt goed kunnen concluderen als de klimop van de muur is. Maar voor de vochtdoorslag zou dit wel de oplossing kunnen zijn.
De klimop kan schade aan de gevel geven doordat hij zichzelf vast bijt in de muur en voeg. De bakstenen hebben daar in het algemeen geen last van maar oude voegen van voornamelijk oudere huizen kunnen hierdoor basten en loslaten.”
3.7.
[eiser] heeft verder een offerte in het geding gebracht van Daktechniek Smit van 7 oktober 2023 waarin is opgenomen dat de kosten van het reinigen van de muur en herstellen van het voegwerk € 900,- inclusief btw bedragen.
3.8.
Op 2 november 2023 heeft T. Smeding van bouwkundig adviesbureau Smeding B.V., in opdracht van [eiser], een bouwtechnische keuring uitgevoerd van de zijgevel van de uitbouw. In zijn rapport van diezelfde datum is onder meer opgenomen:

Aan de buitenzijde heeft de eigenaar van de naastliggende woning een klimop tegen de kopgevel van de uitbouw geplaatst.
(…)
Er is geen destructief onderzoek uitgevoerd om achter de voorzetwand te constateren of metselwerk aan de binnenzijde vochtig is. Smeding B.V. verwacht namelijk van wel, aangezien er plaatselijk vocht aanwezig is en de gevel aan de buitenzijde is afgesloten.
Steens metselwerk is aan de buitenzijde met een dampdichte verflaag geschilderd, hierdoor wordt de gevel afgesloten en eventuele aanwezige vocht in de steen kan niet naar buiten waardoor dit naar binnen gaat trekken. Bij vorst kan aanwezige vocht achter de verf, welke niet weg kan, bevriezen.
Tevens loopt de kwaliteit van het schilderwerk van de boeilijst ter plaatse van de zijgevel achter op de kwaliteit van de boeilijst aan de achtergevel.
ADVIES OM VERSLECHTERING VAN DE KOPGEVEL TEGEN TE GAAN
1)
Aanwezige verf van de gevel verwijderen door middel van licht stralen, de voegen herstellen en de gevel behandelen met een waterdichte dampopen coating.
2)
De boeilijst aan de buitenzijde schilderen z.s.m. i.v.m. behoud kwaliteit boeilijsten.
3)
De bosschage (klimplant) circa 10 cm van de wand plaatsen zodat de gevel behandeld kan worden voor meer ventilatie tussen wand en bosschage.
(…)
De beschroeing[de kantonrechter begrijpt: begroeiing]
van de buren zit vlak tegen de wand.”
3.9.
Smeding B.V. heeft voor haar werkzaamheden op 28 november 2023 een rekening gestuurd aan [eiser] van € 605,- inclusief btw.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert samengevat, na wijziging van eis en zoals toegelicht ter zitting, dat [gedaagde]
I. veroordeeld wordt te gedogen, na kennisgeving van één week, dat er (onderhouds)werkzaamheden aan de zijgevel van de uitbouw van [eiser] worden uitgevoerd via haar perceel waaronder onderhoud aan de boeilijst, het herstellen van voegen in de muur en het behandelen van de gevel voor de duur van vijf dagen of zoveel langer als de betrokken werklieden daarvoor nodig achten;
II. geboden wordt beplanting en begroeiing aan de zijgevel van [eiser] te verwijderen;
III. geboden wordt de beschildering op de zijgevel van [eiser] te verwijderen;
IV. veroordeeld wordt te gedogen, in geval van het niet naleven van vorderingen II en III, dat [eiser] of een derde zelf op en vanaf het erf van [gedaagde] de beplanting en de beschildering verwijdert voor de duur van vijf dagen of zoveel langer als de betrokken werklieden daarvoor nodig achten;
V. veroordeeld wordt tot betaling van € 605,- aan deskundigenkosten en € 900,- aan herstelkosten;
VI. veroordeeld wordt zich nu en in de toekomst te onthouden van maatregelen die inbreuk maken op de rechten van [eiser];
VII. veroordeeld wordt tot betaling van een dwangsom van € 150,- per dag dat [gedaagde] het vonnis niet naleeft; en
VIII. veroordeeld wordt in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij recht heeft op nakoming van het ladderrecht zoals neergelegd in artikel 5:56 Burgerlijk Wetboek (BW) en dat (onrechtmatig) inbreuk wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht omdat hij als eigenaar niet hoeft te dulden dat er beplantingen en beschilderingen worden aangebracht op zijn muur. Ook stelt [eiser] dat schade wordt toegebracht aan zijn uitbouw door de beplantingen en de beschilderingen.
5.2.
[gedaagde] voert als verweer aan dat zij de eigenaar is van de muur van de uitbouw die grenst aan haar tuin. Ook heeft [eiser] volgens [gedaagde] geen zwaarwegend belang of noodzaak aangetoond om het ladderrecht in te kunnen roepen omdat zij zelf het schilderwerk van de boeilijst van de uitbouw bijhoudt. Ten aanzien van de beplanting voert [gedaagde] aan dat het causaal verband tussen de aanwezigheid van het klimop en de vochtschade ontbreekt. Ook betwist [gedaagde] dat de klimop vast zit aan de muur van de uitbouw. Over de beschildering van de muur merkt [gedaagde] op dat deze er al ongeveer twintig jaar zit en dat [eiser] hier geen zicht op heeft, waardoor zijn vordering tot het verwijderen daarvan neerkomt op pestgedrag.
5.3.
De kantonrechter zal eerst beoordelen wie de eigenaar is van de muur en vervolgens
het ladderrecht behandelen, waarna de beschilderingen en de beplanting aan bod komen. Tot slot zal de kantonrechter zich buigen over de overige vorderingen van [eiser].
De eigendom van de muur
5.4.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij de eigenaar is van de muur omdat de uitbouw zich uitstrekt tot over de perceelgrens en de muur geheel gelegen is op haar grond. Zij stelt op basis van artikel 5:54 BW in relatie tot natrekking eigenaar te zijn van de muur. [eiser] stelt hier tegenover dat de gehele muur zijn eigendom is omdat de muur onlosmakelijk onderdeel (bestanddeel) is van zijn uitbouw, althans omdat de muur horizontaal wordt nagetrokken door de uitbouw.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] eigenaar is van de betreffende muur van de uitbouw. Anders dan [gedaagde] stelt, impliceert het enkele feit dat de muur zich over de erfgrens en dus op haar grond bevindt niet dat daardoor de muur haar eigendom is. De muur van de uitbouw is immers een onlosmakelijk onderdeel en daarmee bestanddeel van de uitbouw. Op grond van artikel 5:3 BW is [eiser] als eigenaar van de uitbouw ook eigenaar van de bestanddelen daarvan, in dit geval dus van de muur.
Het ladderrecht
5.6.
Het ladderrecht is neergelegd in artikel 5:56 BW. Dat artikel bepaalt dat als het, voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak, noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, de eigenaar van deze andere zaak dit moet toestaan. Daarbij geldt als voorwaarden dat degene tegen wie het ladderrecht wordt ingeroepen een behoorlijke kennisgeving moet krijgen en schadeloos gesteld moet worden. De eigenaar is niet verplicht om gebruik van zijn zaak door derden toe te staan als er voor hem/haar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.
5.7.
[eiser] heeft onderbouwd gesteld dat het nodig is om onderhoud te verrichten aan zijn uitbouw. Dit volgt ook uit de opmerkingen in het rapport van Smeding B.V. over de boeilijst en het herstel van de voegen/gevel na verwijdering van de beschildering. Het gebruik van het perceel van [gedaagde] is voor deze werkzaamheden noodzakelijk omdat, zo is tussen partijen niet in geschil, het herstel niet kan worden uitgevoerd zonder de tuin van [gedaagde] te betreden. Anders dan [gedaagde] stelt, vereist artikel 5:56 BW niet dat [eiser] bewijst dat het onderhoud dat hij wil uitvoeren noodzakelijk is of dat hij daarbij een zwaarwegend belang heeft. Ook hoeft op dit punt geen nadere belangenafweging te worden gemaakt, zoals [gedaagde] stelt.
5.8.
Verder vordert [eiser] uitdrukkelijk dat hem de toegang tot het perceel van [gedaagde] wordt verleend na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling, zodat ook aan die voorwaarden is voldaan. De kantonrechter acht de kennisgevingstermijn van een week daarbij ook redelijk. [gedaagde] heeft daarmee voldoende tijd om eventuele maatregelen te treffen om de toegankelijkheid en het gebruik van haar perceel mogelijk te maken.
5.9.
Tot slot heeft [gedaagde] niet gesteld dat zij gewichtige redenen heeft om het gebruik van haar perceel te weigeren. Dat haar verhouding met [eiser] al geruime tijd verstoord is en [gedaagde] het gedrag van [eiser] aanmerkt als pestgedrag of erger is op zichzelf geen gewichtige reden om het ladderrecht te weigeren. Anders dan [gedaagde] stelt is het niet [eiser] die een gewichtige reden moet geven voor het onderhoud, maar is het [gedaagde] die een gewichtige reden moet stellen en onderbouwen als zij het gebruik van haar perceel wil weigeren.
5.10.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering tot het nakomen van het ladderrecht toegewezen, waarbij de uitoefening van dat recht uitdrukkelijk in tijd wordt beperkt. De gevraagde termijn “of zoveel langer als de betrokken werklieden daarvoor nodig achten” laat te veel ruimte voor nieuwe discussies tussen partijen. Anderzijds moet worden voorkomen dat de op dit moment voorziene duur van de werkzaamheden van vijf dagen in de praktijk te kort zal blijken om de nodige werkzaamheden uit te voeren. De kantonrechter zal daarom de uitoefening van het ladderrecht beperken tot maximaal tien (10) werkdagen, waarbij de werkzaamheden zoveel mogelijk aaneengesloten moeten worden uitgevoerd. Daarnaast ziet de kantonrechter, om onnodige spanningen tussen partijen zoveel mogelijk te voorkomen, aanleiding om te bepalen dat alleen een door [eiser] ingeschakelde derde gebruik mag maken van het perceel van [gedaagde], omdat niet is gesteld en ook niet is gebleken dat het noodzakelijk is voor de werkzaamheden dat [eiser] zelf de tuin van [gedaagde] betreedt.
De beschildering op de muur
5.11.
[gedaagde] heeft erkend dat de beschildering op de muur, die vanuit haar tuin zichtbaar is, is aangebracht zonder toestemming van [eiser]. Een dergelijke inbreuk op zijn eigendomsrecht hoeft [eiser] niet te dulden. Dat [eiser] geen zicht heeft op deze muur doet hier verder niet aan af.
5.12.
Aan de binnenkant van de muur zijn in de uitbouw bovendien vochtplekken geconstateerd, waarvan Smeding B.V. stelt dat deze zijn veroorzaakt door de dampdichte verf die voor de beschildering van [gedaagde] is gebruikt (zie: r.o. 3.8). [gedaagde] heeft niet betwist dat gebruik is gemaakt van dampdichte verf en heeft tegen de bevindingen van Smeding enkel ingebracht dat hieraan geen waarde kan worden toegekend omdat de voorzetwand niet is weggehaald en het dus giswerk blijft. De kantonrechter vindt deze betwisting van het Smeding rapport onvoldoende onderbouwd, in het licht van de onderbouwing van Smeding in zijn rapport. De kantonrechter neemt op basis van het Smeding rapport aan dat de vochtplekken het causale gevolg zijn van het gebruik van dampdichte verf voor de beschildering. Ook om deze reden zal de dampdichte verf door [gedaagde] van de muur verwijderd dienen te worden.
5.13.
De kantonrechter zal [gedaagde] tot en met 1 mei 2024 de tijd geven om de beschildering op haar kosten te (laten) verwijderen.
De (klim)planten
5.14.
Het feit dat de muur eigendom is van [eiser] betekent dat zonder de uitdrukkelijke toestemming van [eiser] in beginsel geen hinder- of schade toebrengende objecten en/of (klim)planten tegen de muur van [eiser] mogen worden bevestigd. [gedaagde] heeft betwist dat de (klim)planten in haar tuin zich aan de muur van de uitbouw hebben gehecht.
5.15.
De kantonrechter kan op basis van de overgelegde foto’s niet met zekerheid vaststellen of de beplanting zich aan de muur heeft gehecht of daar alleen heel dichtbij groeit. Ook de verklaringen van RS-Tuinen en Smeding sluiten op dit punt niet volledig op elkaar aan. Zoals [eiser] echter terecht heeft aangevoerd kan een plant zoals klimop alleen verticaal groeien als het een object heeft om tegenaan te groeien en zich aan te hechten. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de klimopachtige beplanting ook in dit geval aan de muur van de uitbouw vastzit en dat de (klim)planten (gedeeltelijk) van de muur zullen moeten worden verwijderd om de beschildering te kunnen verwijderen. Mocht dit niet het geval blijken te zijn, dan zal [gedaagde] deze veroordeling al hebben nageleefd en zal deze veroordeling voor haar verder geen problemen opleveren.
5.16.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter [gedaagde] veroordelen om de beplanting van de muur te verwijderen, maar enkel voor zover deze daadwerkelijk aan de muur van de uitbouw vast zit. De kantonrechter zal [gedaagde] tot en met 1 mei 2024 de tijd geven om de beplanting op haar kosten van de muur te (laten) verwijderen. De (klim)planten zullen zodanig verwijderd moeten worden dat zij geen (verdere) schade toebrengen aan de voegen en de muur.
Uitvoering door een derde
5.17.
De kantonrechter zal de vordering van [eiser] toewijzen dat als [gedaagde] niet (tijdig) overgaat tot het verwijderen van de beschildering en de (klim)planten, zij moet gedogen dat dit door [eiser] of een derde wordt gedaan. De kantonrechter ziet, om onnodige spanningen tussen partijen zoveel mogelijk te voorkomen, wel aanleiding om ook bij deze veroordeling de toegang tot de tuin van [gedaagde] te beperken tot een derde die in opdracht van [eiser] de (klim)planten en de beschildering zal verwijderen. Daarbij wordt een tijdsduur van maximaal vijf (5) werkdagen toereikend geacht.
Dwangsom
5.18.
[eiser] heeft een dwangsom gevorderd voor het geval [gedaagde] het vonnis niet naleeft. Gelet op het feit dat de kantonrechter toestaat dat een derde in dat geval de werkzaamheden zal uitvoeren in opdracht van [eiser], ziet de kantonrechter geen aanleiding of noodzaak om een dwangsom op te leggen. De kantonrechter ziet die aanleiding wel voor de verplichting van [gedaagde] om toe te staan dat deze derde in staat wordt gesteld om de werkzaamheden vanaf het perceel van [gedaagde] te kunnen verrichten (vordering VI). Als deze derde immers de toegang tot het perceel wordt ontzegd dan zullen de benodigde werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd. Aan niet-naleving van die veroordeling zal de kantonrechter daarom een dwangsom verbinden.
Kosten herstel voegwerk
5.19.
[eiser] vordert vergoeding van de kosten van het herstel van het voegwerk. De kantonrechter gaat er op grond van het rapport van Smeding vanuit dat na verwijdering van de beschildering het voegwerk zal moeten worden hersteld, omdat het voegwerk door de beschildering is beschadigd dan wel door het verwijderen van de beschildering (verder) wordt beschadigd. Omdat deze schadepost voor [eiser] het rechtstreeks gevolg is van het onrechtmatig beschilderen van de muur door [gedaagde], moet [gedaagde] deze herstelkosten aan [eiser] vergoeden. Het daarvoor door [eiser] begrote bedrag van € 900,- (inclusief btw) is door [gedaagde] niet betwist en komt ook de kantonrechter niet onredelijk voor. De kantonrechter zal [gedaagde] dan ook veroordelen tot betaling van (maximaal) dit bedrag aan [eiser]. De kantonrechter zal daarbij bepalen dat [gedaagde] dit bedrag aan [eiser] moet betalen nadat de herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd en [eiser] een bewijs van betaling van de daadwerkelijk gemaakte kosten aan [gedaagde] heeft verstrekt.
Verbod toekomstige inbreuken op de rechten van [eiser]
5.20.
heeft onder vordering VI een toekomstig verbod gevorderd op basis waarvan [gedaagde] zich moet onthouden van alle maatregelen die inbreuk maken op de rechten van [eiser], zoals het beschilderen van de zijgevel en het plaatsen van (klim)planten. Gelet op toewijzing van de andere vorderingen ziet de kantonrechter niet in welk (afzonderlijk) belang [eiser] nog heeft bij toewijzing van deze vordering. Bovendien is deze vordering dusdanig ruim en algemeen geformuleerd dat deze ook daarom niet kan worden toegewezen. [gedaagde] mag op grond van de wet geen inbreuk maken op het eigendomsrecht van [eiser]. De gevraagde veroordeling voegt daar niets aan toe.
Kosten van de deskundige
5.21.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de deskundigenkosten van Smeding B.V. van € 605,- (inclusief btw). [gedaagde] heeft tegen deze kosten geen verweer gevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat de werkzaamheden van Smeding vallen onder de omschrijving van “kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid” als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW, omdat hij de vochtplekken en de mogelijke oorzaken heeft onderzocht. Naar het oordeel van de kantonrechter was het redelijk om de deskundige in te schakelen omdat [gedaagde] het causaal verband tussen de vochtplekken en de beplanting/beschildering heeft betwist. Dit diende daarom door een deskundige te worden beoordeeld. Daarnaast is de kantonrechter ook van oordeel dat de gemaakte kosten niet buitensporig hoog zijn en dat aannemelijk is dat vijf uur is besteed aan onderzoek en het opstellen van een rapport. Deze kosten zullen daarom worden toegewezen.
Proceskosten
5.22.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten (inclusief de nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,86
- griffierecht
214,00
- salaris gemachtigde
- nakosten
270,00
67,50
(2,00 punten × € 135,00)
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
677,36

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om toe te staan dat een of meer door [eiser] ingeschakelde derde(n), op en vanaf het erf van [gedaagde], na behoorlijke kennisgeving aan [gedaagde] (met een termijn van één (1) week tussen kennisgeving en het betreden van het erf van gedaagde), in staat worden gesteld om (onderhouds)werkzaamheden aan de zijgevel van zijn uitbouw uit te voeren voor de duur van in totaal maximaal tien (10) werkdagen, waarbij de werkzaamheden zoveel mogelijk aaneengesloten moeten worden uitgevoerd en bestaan uit:
  • het onderhouden en/of schilderen van het houten boeideel
  • het herstellen van de voegen in de muur
  • het behandelen (waaronder impregneren of coaten) van de muur;
6.2.
gebiedt [gedaagde] de klimopplant, beplanting dan wel begroeiing aan de zijgevel van de uitbouw van [eiser] volledig te (doen) verwijderen voor zover deze daadwerkelijk aan de zijgevel vast zit, op zodanige wijze dat geen (verdere) schade aan eisers woning wordt toegebracht, uiterlijk op 1 mei 2024;
6.3.
gebiedt [gedaagde] de beschildering tegen/op de zijgevel van de uitbouw van [eiser] te verwijderen, uiterlijk op 1 mei 2024;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om, bij gebreke van nakoming van de geboden zoals geformuleerd in 6.2 en 6.3, toe te staan dat een of meer door [eiser] ingeschakelde derde(n), op en vanaf het erf van [gedaagde], na behoorlijke kennisgeving aan [gedaagde] (met een termijn van één (1) week tussen kennisgeving en het betreden van het erf van [gedaagde]), in staat worden gesteld om de klimopplant, beplanting dan wel begroeiing aan de zijgevel van de uitbouw van [eiser], voor zover deze daadwerkelijk aan de zijgevel vast zit, volledig te verwijderen alsmede de beschildering tegen/op de zijgevel te verwijderen althans die muur te reinigen, voor de duur van in totaal maximaal vijf (5) werkdagen, waarbij de werkzaamheden zoveel mogelijk aaneengesloten moeten worden uitgevoerd;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] de door hem voor het herstel van de voegen van de uitbouw gemaakte kosten te betalen tot een bedrag van maximaal € 900,- (inclusief btw), door [gedaagde] te betalen binnen veertien dagen nadat de herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd en [eiser] een bewijs van betaling van de daarvoor daadwerkelijk gemaakte kosten aan [gedaagde] heeft verstrekt;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te betalen een bedrag van € 605,- aan [eiser] ter vergoeding van de kosten van de deskundige;
6.7.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 150,- per dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde] niet voldoet aan de uitgesproken hoofdveroordeling onder 6.4;
6.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 677,36, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.