ECLI:NL:RBNHO:2024:1597

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
17 februari 2024
Zaaknummer
C/15/337364 / HA ZA 23-134
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testament en erfgenamen in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2024, draait het om de uitleg van een testament en de vraag wie de erfgenamen zijn van de overleden erflater. De rechtbank moest beslissen of de erfgenamen alleen de kinderen van de erflater zijn of ook de vrouw met wie hij hertrouwd was. De rechtbank oordeelde dat de kinderen de enige erfgenamen zijn, omdat het testament van de erflater, opgesteld op 21 december 1988, niet was herroepen of gewijzigd na de scheiding van de erflater en zijn eerste vrouw in 2003. De erflater had in zijn testament zijn kinderen benoemd als erfgenamen, ieder voor een deel gelijk aan hun legitieme portie, en zijn echtgenote voor het resterende gedeelte. Door de echtscheiding verviel de beschikking ten gunste van de echtgenote, waardoor alleen de kinderen erfgenamen bleven. De rechtbank oordeelde dat het vervallen erfdeel van de echtgenote aanwast bij de erfdelen van de kinderen, waardoor zij ieder recht hebben op een gelijk deel van de nalatenschap. De rechtbank stelde ook de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast en veroordeelde de gedaagde partij tot betaling van een bedrag aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/337364 / HA ZA 23-134
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
die woont in [woonplaats] ,
zowel in privé als in zijn hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van
de heer [erflater] ,
de eisende partij in conventie,
de verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E. van Haasteren, kantoorhoudende te Leiden,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

die woont in [woonplaats] ,
zowel in privé als in haar (mogelijke) hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van
de heer [erflater] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
de gedaagde partij in conventie,
de eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. J.P. den Besten, kantoorhoudende te Zoetermeer,
2.
[gedaagde 2],
die woont in [woonplaats] ,
zowel in privé als in haar hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van
de heer [erflater] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
die woont in [woonplaats] ,
zowel in privé als in zijn hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van
de heer [erflater] ,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
niet verschenen.
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het vooral om (de uitleg van) een testament. De vraag is wie de erfgenamen zijn. Zijn dat alleen de kinderen van erflater of ook de vrouw waarmee erflater is hertrouwd? In dit vonnis oordeelt de rechtbank dat alleen de kinderen de erfgenamen zijn.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van 29 en 30 november 2022 en van 5 december 2022 met bijlagen 1 tot en met 7,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [gedaagde 1] ,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] ,
- het tussenvonnis van 12 juli 2023, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen.
1.2.
Deze mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2023 plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen [eiser] en [gedaagde 1] , vergezeld van hun advocaten, en [gedaagde 3] in persoon. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten van [eiser] en [gedaagde 1] hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. [eiser] heeft ter zitting een akte eiswijziging overgelegd. Deze eiswijziging is ter zitting aan [gedaagde 3] overhandigd en op
6 november 2023 aan [gedaagde 2] betekend. Vervolgens heeft [gedaagde 1] een antwoordakte eiswijziging (referte) ingediend. Daarna heeft de rechtbank bepaald dat in deze zaak vandaag een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en wijlen [zus] (overleden in 1979) zijn de kinderen van [erflater] (hierna: vader of erflater) en [moeder] (hierna: [moeder] ).
2.2.
Op 21 december 1988 heeft vader een testament op laten stellen (hierna: het testament). Daarin is de volgende erfstelling opgenomen: “Ik benoem tot mijn erfgenamen mijn kinderen ieder voor een deel gelijk aan ieders legitieme portie, alsmede mijn echtgenote, mevrouw [moeder] , voor het resterend gedeelte.” Verder bevat het testament een ouderlijke boedelverdeling [1] .
2.3.
Vader heeft zijn testament nooit herroepen of gewijzigd, ook niet toen vader en [moeder] op 17 juni 2003 gingen scheiden en vader in 2005 is hertrouwd met [gedaagde 1] .
2.4.
Het huwelijk tussen vader en [gedaagde 1] is ontbonden door het overlijden van vader op 14 oktober 2020. Erflater en [gedaagde 1] waren in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. In de ontbonden huwelijksgoederen-gemeenschap viel onder andere de echtelijke woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning).
2.5.
[eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.

3.Het geschil

De vorderingen van [eiser]
3.1.
[eiser] vordert, samengevat en na eiswijziging, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. een verklaring voor recht dat de kinderen ( [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ) de enige erfgenamen zijn van erflater;
II. verdeling van de gemeenschap van goederen en de nalatenschap op de wijze zoals in
randnummers 29 tot en met 31 van de dagvaarding is vermeld;
III. vaststelling van het door [gedaagde 1] aan [eiser] te betalen bedrag op € 18.537,57;
IV. veroordeling van [gedaagde 1] om dit bedrag aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding of vanaf een door de rechtbank te bepalen datum,
Subsidiair
V. een verklaring voor recht dat de making ten aanzien van de kinderen niet is komen te vervallen en dat [eiser] op [gedaagde 1] een opeisbare vordering heeft van € 6.951,59 en een niet opeisbare vordering van € 8.689,-;
VI. veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 6.951,59 aan [eiser] ,
Meer subsidiair
VII. vaststelling van de waarde en de verdeling van de gemeenschap van goederen en de nalatenschap op een door de rechtbank te bepalen wijze en, voor zover van toepassing, met bepaling van de hoogte van het door [gedaagde 1] aan [eiser] te betalen bedrag en veroordeling van [gedaagde 1] om dit bedrag aan [eiser] te betalen;
In alle gevallen
VIII. veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure.
3.1.1.
Aan zijn (primaire) vorderingen legt [eiser] het volgende ten grondslag.
[eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn op grond van het testament de enige erfgenamen van erflater. Omdat vader en moeder zijn gescheiden, is de making in het testament ten behoeve van [moeder] op grond van de wet [2] komen te vervallen. De nalatenschap van erflater bestaat uit de helft van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De ontbonden huwelijks-gemeenschap dient op grond van artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te worden verdeeld, in die zin dat aan [gedaagde 1] alle bezittingen en schulden worden toegedeeld, onder de verplichting een bedrag van € 55.612,72 wegens overbedeling aan de nalatenschap te vergoeden. Omdat [eiser] is gerechtigd tot ⅓ deel van de nalatenschap, maakt [eiser] aanspraak op € 18.537,57 (⅓ van € 55.612,72).
De tegenvorderingen van [gedaagde 1]
3.2.
[gedaagde 1] vordert, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat
Primair[gedaagde 1] en de kinderen de erfgenamen van erflater zijn en dat het testament van erflater als zodanig komt te vervallen, dat de wettelijke verdeling op de nalatenschap van toepassing is en dat de kinderen en niet opeisbare geldvordering op [gedaagde 1] hebben ter hoogte van hun erfdeel in de nalatenschap van erflater,
Subsidiair[gedaagde 1] en de kinderen op basis van het testament van erflater de erfgenamen van erflater zijn, dat de kinderen een niet opeisbare vordering op [gedaagde 1] hebben uit hoofde van hun erfdeel ter hoogte van de legitieme portie van ieder 1/8e deel en dat [gedaagde 1] erfgenaam is voor het restant van de nalatenschap (5/8e deel),
Meer subsidiairde kinderen op grond van het testament erfgenaam zijn voor ieder 1/8e deel en dat het restant van 5/8e deel toekomt aan [gedaagde 1] en de kinderen gezamenlijk, ieder voor 5/32e deel, dat hierop de wettelijke verdeling van toepassing is en dat de kinderen voor dit deel een niet opeisbare geldvordering op [gedaagde 1] hebben;
II. verdeling van de nalatenschap zoals in punt 13 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie is vermeld dan wel dat de rechtbank zelf de verdeling van de nalatenschap vaststelt;
III. te bepalen dat bij veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van een geldbedrag aan de kinderen, [gedaagde 1] dit geldbedrag in jaarlijkse termijnen mag voldoen;
IV. veroordeling van de kinderen om hun medewerking te verlenen aan de vestiging van het vruchtgebruik op de woning;
V. veroordeling van de kinderen in de kosten van deze procedure.
3.2.1.
Aan haar vorderingen legt [gedaagde 1] het volgende ten grondslag.
Het hele testament is op grond van artikel 4:52 BW komen te vervallen. [gedaagde 1] en de kinderen zijn daarom de erfgenamen van erflater. De wettelijke verdeling is van toepassing. Als dit niet opgaat, dan dient het testament volgens [gedaagde 1] zo te worden uitgelegd dat zij en de kinderen de erfgenamen zijn. Mocht de rechtbank het ook daar niet mee eens zijn, dan heeft volgens [gedaagde 1] te gelden dat de kinderen op grond van het testament de erfgenamen zijn. In dat geval wast het vervallen erfdeel van [moeder] echter niet aan. Over dat deel is niet beschikt en daarop is de wettelijke verdeling van toepassing.
3.3.
[eiser] en [gedaagde 1] vinden over en weer dat de vorderingen van de ander moeten worden afgewezen.
3.4.
De rechtbank zal ingaan op de stellingen van [eiser] en [gedaagde 1] als dat voor de beoordeling van hun vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

De bevoegdheid van de rechtbank en het toepasselijke recht
4.1.
Omdat [gedaagde 3] in Duitsland woont, moet de rechtbank eerst nagaan of de Nederlandse rechter bevoegd is om over de vorderingen te oordelen.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de afwikkeling van een nalatenschap. Voor de bevoegde rechter moet daarom worden gekeken naar de Erfrechtverordening [3] . Artikel 4 van de Erfrechtverordening wijst in dit geval de Nederlandse rechter aan als bevoegde rechter omdat erflater op het moment van overlijden zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. De rechtbank is dus bevoegd. De rechtbank is ook bevoegd kennis te nemen van de gevorderde verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
4.3.
Op de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap is Nederlands recht van toepassing. Ook de overige vorderingen in deze zaak moeten worden beoordeeld naar Nederlands recht (op grond van artikel 21 lid 1 van de Erfrechtverordening).
Wie is erfgenaam?
4.4.
Deze zaak draait om de vraag wie de erfgenamen zijn van erflater. De rechtbank geeft [eiser] gelijk dat alleen hij, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] dit zijn. De rechtbank is het dus niet met [gedaagde 1] eens dat ook zij erfgenaam is. Hierna legt de rechtbank uit waarom.
4.5.
In artikel 4:52 BW staat dat een beschikking, getroffen ten voordele van degene met wie de erflater op het tijdstip van het maken van het testament getrouwd was (of al trouwbeloften had gewisseld), vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding. Dit is alleen anders als uit het testament zelf het tegendeel is af te leiden. Voordat dit wetsartikel op 1 januari 2003 (onmiddellijk) in werking trad, was dit al geruime tijd bestaande jurisprudentie.
4.6.
In het testament worden de kinderen van erflater en de (toenmalige) echtgenote van erflater ( [moeder] ) als erfgenamen genoemd, de kinderen voor het deel van hun legitieme en [moeder] voor het resterende deel. Uit het testament is niet af te leiden dat het testament voor [moeder] blijft gelden als erflater en [moeder] zouden gaan scheiden. Door de echtscheiding van erflater en [moeder] in 2003 is de beschikking, getroffen in het voordeel van [moeder] , dus op grond van artikel 4:52 BW vervallen. De rechtbank is het niet met [gedaagde 1] eens dat het hele testament, dus ook de beschikking in het voordeel van de kinderen, door de echtscheiding is komen te vervallen. Dit vindt geen steun in artikel 4:52 BW. Alleen de beschikking in het voordeel van degene met wie de erflater getrouwd was, vervalt op grond van artikel 4:52 BW.
4.7.
[gedaagde 1] heeft nog gesteld, met een beroep op artikel 4:46 BW, dat het testament moet worden uitgelegd. Volgens [gedaagde 1] is de conclusie van die uitleg dat zij erfgenaam is omdat zij de echtgenote van erflater is geworden. [gedaagde 1] wijst er in dit verband op dat het hier gaat om een langstlevende testament. [gedaagde 1] betoogt dat het de bedoeling van erflater was om zijn echtgenote als langstlevende verzorgd achter te gelaten (zonder opeisbare aanspraken van de kinderen), waarbij voor erflater niet relevant zou zijn geweest wie de echtgenote (dan) is. Erflater verkeerde volgens [gedaagde 1] daarom in de veronderstelling dat hij zijn testament niet hoefde te wijzigen om [gedaagde 1] verzorgd achter te laten. Dit is volgens [gedaagde 1] af te leiden uit het feit dat zij en erflater in gemeenschap van goederen zijn getrouwd en dat tijdens hun huwelijk de onverdeelde helft van de woning op haar naam is gezet.
4.8.
De rechtbank vindt, net als [eiser] , dat de bewoordingen van de erfstelling in het testament duidelijk zijn. In het testament staat: “Ik benoem tot mijn erfgenamen mijn kinderen ieder voor een deel gelijk aan ieders legitieme portie, alsmede mijn echtgenote, mevrouw [moeder] , voor het resterend gedeelte.” De echtgenote die erflater tot zijn erfgenaam heeft benoemd, wordt hier met naam en toenaam genoemd. Er kan dan ook geen misverstand over bestaan dat met “mijn echtgenote” [moeder] wordt bedoeld.
4.9.
De rechtbank volgt [gedaagde 1] niet in haar uitleg dat met “mijn echtgenote” ook is bedoeld de eventueel nieuwe echtgenote van erflater. Erflater heeft voor dit testament met ouderlijke boedelverdeling gekozen, zo blijkt ook uit artikel 6 van het testament, omdat hij zijn echtgenote verzorgd wilde achterlaten en haar in staat wilde stellen hun leefwijze zoveel mogelijk voort te zetten. Toen het testament werd opgemaakt was erflater getrouwd met de moeder van zijn kinderen ( [moeder] ). Er kan dan ook niet zonder meer van uit worden gegaan dat erflater de erfrechtelijke aanspraken van zijn kinderen en eventueel nieuwe echtgenote (ook in hun onderlinge verhouding) op dezelfde manier heeft willen regelen. Dat erflater in de veronderstelling verkeerde dat het testament ook gold ten opzichte van [gedaagde 1] (omdat [gedaagde 1] zijn nieuwe echtgenote was) vindt de rechtbank in ieder geval nergens uit blijken. [gedaagde 1] heeft dit ter zitting desgevraagd ook niet nader kunnen toelichten. Integendeel, [gedaagde 1] heeft ter zitting verklaard dat zij het met erflater nooit over zijn testament heeft gehad. Hoe [gedaagde 1] erbij komt dat erflater in de veronderstelling verkeerde dat hij [gedaagde 1] in het testament als erfgenaam had aangewezen, is daarmee onduidelijk gebleven.
Aanwas
4.10.
Op grond van het testament zijn dus alleen [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de erfgenamen van erflater, voor het deel van hun legitieme. De vraag is wie gerechtigd is tot het resterende deel (het vervallen erfdeel van [moeder] ) waarover niet is beschikt.
4.11.
[eiser] stelt dat het vervallen erfdeel van [moeder] op grond van artikel 4:48 BW naar evenredigheid aanwast bij de erfdelen van de overige in het testament aangewezen erfgenamen (de kinderen). Volgens [eiser] dient het testament van erflater namelijk zo te worden uitgelegd dat erflater niet de bedoeling heeft gehad om aanwas bij de erfdelen van de kinderen te voorkomen.
4.12.
[gedaagde 1] meent dat geen aanwas plaatsvindt en dat daarom op het vrijgevallen deel de wettelijke verdeling van toepassing is. [gedaagde 1] wijst in dit verband op het oude erfrecht (artikel 4:1049 BW (oud)) dat gold toen het testament werd opgemaakt. Aanwas vond onder het oude erfrecht alleen plaats als in de erfstelling was opgenomen “tezamen en voor gelijke delen”. In het testament is zo een erfstelling echter niet opgenomen, wat volgens [gedaagde 1] betekent dat erflater niet voor aanwas heeft gekozen en aanwas dus ook niet dient plaats te vinden.
4.13.
De rechtbank oordeelt dat sprake is van aanwas. Dit oordeel licht de rechtbank als volgt toe.
4.14.
Aanwas is geregeld in artikel 4:48 BW. Dat artikel is op 1 januari 2003 in werking getreden en heeft onmiddellijke werking. Artikel 4:48 BW geldt dus in deze zaak. In artikel 4:48 BW staat dat in alle gevallen dat een beschikking ten behoeve van een persoon geen gevolg heeft aanwas plaatsvindt van het vrijvallende gedeelte naar evenredigheid bij de delen van de anderen, tenzij anders uit het testament blijkt. Uitgangspunt is dus dat het vervallen erfdeel van [moeder] aanwast bij de erfdelen van de kinderen, tenzij uit het testament van erflater blijkt dat geen sprake is van aanwas.
4.15.
Om te bepalen of uit het testament blijkt dat geen aanwas dient plaats te vinden, moet het testament worden uitgelegd. Bij de uitleg van het testament moet worden gelet op de verhoudingen die het testament kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is opgemaakt. Tot die omstandigheden behoort ook het recht dat gold toen het testament werd opgemaakt. Volgens het toen geldende recht (artikel 4:1049 (oud) BW) vond aanwas alleen plaats als in het testament sprake was van, kort gezegd, een gezamenlijke making. Volgens de erfstelling in het testament erven de kinderen ieder voor een gelijk deel gelijk aan ieders legitieme en erft [moeder] het resterende gedeelte. Dat is geen gezamenlijke making, zodat onder het oude erfrecht geen sprake zou zijn geweest van aanwas.
4.16.
De rechtbank is desondanks van oordeel, net als [eiser] , dat uit het testament niet blijkt dat erflater geen aanwas wilde. In dit testament zijn namelijk de kinderen en de moeder van de kinderen (de toenmalige echtgenote van erflater) tot erfgenamen benoemd. Daarbij is de ouderlijke boedelverdeling van toepassing verklaard. Als erflater voor de echtscheiding was overleden, dan waren alle bezittingen en schulden naar [moeder] gegaan en hadden de kinderen een niet opeisbare vordering op [moeder] gekregen. In dat geval had [moeder] de erfbelasting over de niet opeisbare vordering van de kinderen moeten voorschieten. Door de erfdelen van de kinderen te beperken tot hun legitieme, zou de te betalen belasting zo laag mogelijk zijn gehouden. [eiser] heeft er daarnaast op gewezen dat het erfdeel van [moeder] hoe dan ook ten goede van de kinderen was gekomen. Als hun moeder na de ouderlijke boedelverdeling was overleden, dan hadden de kinderen namelijk als haar erfgenamen indirect ook het erfdeel van [moeder] geërfd. De rechtbank is het daarom met [eiser] eens dat het meer voor de hand ligt dat de erfstelling op de betreffende manier in het testament is opgenomen vanwege fiscale redenen en niet met de bedoeling te voorkomen dat als het erfdeel van [moeder] zou vrijvallen dat dit erfdeel niet bij de kinderen zou aanwassen.
4.17.
Omdat het vervallen erfdeel van [moeder] dus bij de erfdelen van de kinderen aanwast, zijn [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] per saldo gerechtigd tot ieder ⅓ deel van de nalatenschap van erflater. Niet in geschil is dat de nalatenschap de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap omvat.
De ontbonden huwelijksgoederengemeenschap
4.18.
De huwelijksgoederengemeenschap tussen erflater en [gedaagde 1] is ontbonden door het overlijden van erflater op 14 oktober 2020. De rechtbank zal eerst de omvang en de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vaststellen. Pas daarna wordt duidelijk wat in de nalatenschap valt.
4.19.
Partijen zijn het erover eens dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is samengesteld uit de volgende bezittingen en schulden, waarbij partijen aan de inboedel geen waarde hebben toegekend.
Bezittingen:
  • de woning met een waarde van € 195.000,-;
  • een auto met een waarde van € 14.000,-;
  • vorderingen op de Rabobank van in totaal € 3.698,- (creditsaldi van twee rekeningen);
  • vorderingen op de ING Bank van in totaal € 24.066,19 (creditsaldi van drie rekeningen),
  • inboedel,
totaal aan bezittingen: € 236.764,19.
Schulden:
  • een hypotheek van in totaal € 125.000,-;
  • notariskosten van totaal € 583,75,
totaal aan schulden: € 125.538,75.
4.20.
De rechtbank constateert dat geen verweer is gevoerd tegen de door [eiser] gevorderde wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Daarom zal de rechtbank de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt vaststellen. Aan [gedaagde 1] wordt toegedeeld (de onverdeelde helft van) de woning, de auto, de vorderingen op de Rabobank en ING Bank, de inboedel onder de verplichting van [gedaagde 1] om de in 4.19 van dit vonnis genoemde schulden als eigen schuld voor haar rekening te nemen, en om wegens overbedeling aan de nalatenschap te vergoeden € 55.612,72.
4.21.
Omdat [gedaagde 1] (de onverdeelde helft van) de woning en de inboedel krijgt toegedeeld, ziet de rechtbank niet welk belang [gedaagde 1] nog heeft bij de door haar gevorderde medewerking van de kinderen tot het vestigen van het vruchtgebruik op de woning en de inboedel. De rechtbank zal deze vordering al om die reden afwijzen.
De nalatenschap
4.22.
Daarmee bestaat de nalatenschap van erflater uit de vordering op [gedaagde 1] van € 55.612,72. De rechtbank constateert dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (als deelgenoten) geen verweer hebben gevoerd tegen de door [eiser] gevorderde wijze van verdeling van de nalatenschap. De rechtbank stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap dan ook als volgt vast. Aan [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] komt ieder ⅓ deel toe van de nalatenschap, waarmee aan ieder dus toekomt € 18.537,57.
4.23.
Tegen de door [eiser] van [gedaagde 1] gevorderde betaling van dit bedrag van € 18.537,57 en daarover gevorderde wettelijke rente is evenmin verweer gevoerd. De rechtbank zal [gedaagde 1] daarom veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [eiser] . De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis. Omdat de rechtbank deze geldvordering toewijst, ziet de rechtbank niet welk belang [eiser] nog heeft bij de gevorderde vaststelling van dit bedrag op € 18.537,57. Daarom zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
4.24.
[gedaagde 1] heeft gevorderd dat als de rechtbank haar veroordeelt tot betaling van een geldbedrag, zij dit bedrag in termijnen mag betalen. De rechtbank zal deze vordering afwijzen omdat [gedaagde 1] niet duidelijk heeft gemaakt waarom betaling in termijnen hier aangewezen is. De reden die [gedaagde 1] ter zitting heeft gegeven, namelijk dat zij minder liquide middelen krijgt toegedeeld dan zij op grond van het vonnis moet betalen, gaat niet op en is hoe dan ook onvoldoende om een betaling in termijnen in dit geval te rechtvaardigen.
Slotsom
4.25.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank de primaire vorderingen van [eiser] zal toewijzen (behalve vordering III) op de manier zoals in dit vonnis onder “De beslissing” staat en dat alle tegenvorderingen van [gedaagde 1] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.26.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De rechtbank doet dit omdat het in deze zaak om een erfrechtelijke kwestie gaat en de rechtbank geen aanleiding ziet om één van partijen in de kosten te veroordelen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de enige erfgenamen zijn van [erflater] , geboren in Amsterdam op [geboortedatum] 1940 en overleden op 14 oktober 2020,
5.2.
stelt de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast zoals in 4.20 van dit vonnis is overwogen,
5.3.
stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater vast zoals in 4.22 van dit vonnis is overwogen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 18.537,57, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partijen de eigen kosten draagt,
5.6.
verklaart dit vonnis, wat betreft de beslissingen in 5.2 tot en met 5.4, uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.
NBI/MvR

Voetnoten

1.als bedoeld in artikel 4:1167 (oud) BW
2.artikel 4:52 BW
3.Verordening (EU) Nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring