ECLI:NL:RBNHO:2024:1596

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
17 februari 2024
Zaaknummer
C/15/339578 HA ZA 23-274
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout bedrijfsadviseur en aansprakelijkheid in adviesrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vennootschap onder firma, hierna te noemen [VOF], en de besloten vennootschap Agrovisie B.V. en een natuurlijke persoon, hierna te noemen [gedaagde sub 2]. De kern van het geschil betreft de vraag of Agrovisie, als bedrijfsadviseur van [VOF], een beroepsfout heeft gemaakt in de afhandeling van bezwaarschriften tegen geldsommen opgelegd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). [VOF] vorderde een schadevergoeding van € 30.712,- en bijkomende kosten, stellende dat Agrovisie tekort is geschoten in haar zorgplicht als opdrachtnemer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Agrovisie jarenlang de vaste bedrijfsadviseur van [VOF] was en dat zij ook betrokken was bij de indienen van bezwaarschriften. De rechtbank oordeelde dat Agrovisie haar werkzaamheden niet heeft verricht op basis van een overeenkomst van opdracht, maar dat er wel degelijk een zorgplicht bestond. De rechtbank heeft de verwijten van [VOF] aan het adres van Agrovisie, waaronder het te laat indienen van bezwaarschriften en het niet instellen van beroep, niet gegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat Agrovisie niet tekort is geschoten in haar adviserende rol en dat de vorderingen van [VOF] daarom moesten worden afgewezen.

De rechtbank heeft [VOF] in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 4.587,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.C. Haverkate.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/339578 / HA ZA 23-274
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres],
die is gevestigd in [woonplaats] ,
de eisende partij,
hierna te noemen: [VOF] ,
advocaat: mr. A.J. Roos, kantoorhoudende te Wolvega, gemeente Weststellingwerf,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AGROVISIE B.V.,
die is gevestigd in Midwoud, gemeente Medemblik,
hierna te noemen: Agrovisie,
2.
[gedaagde sub 2],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
de gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Agrovisie c.s.,
advocaat: mr. A. Glijnis, kantoorhoudende te Alkmaar.
De zaak in het kort
Deze zaak draait om de vraag of een bedrijfsadviseur een beroepsfout heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is en wijst de vorderingen van de eisende partij (de klant) af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 mei 2023 met bijlagen 1 tot en met 13,
- de conclusie van antwoord, tevens verzoek ex artikel 22 en 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met bijlagen 1 tot en met 21,
- het tussenvonnis van 2 augustus 2023, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen. Deze zitting heeft op 30 oktober 2023 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd.
1.2.
Ter zitting zijn de volgende stukken aan het procesdossier toegevoegd:
- de akte wijziging/aanvulling gronden van eis van [VOF] ;
- bijlage 22 van Agrovisie c.s.;
- de akte overlegging producties van [VOF] met bijlagen 14 tot en met 17.
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[VOF] is een onderneming waarin de melkveehouderij wordt uitgeoefend.
2.2.
[gedaagde sub 2] verleent vanuit Agrovisie (advies)diensten aan agrarische bedrijven. [gedaagde sub 2] is (indirect) enig bestuurder en aandeelhouder van Agrovisie. Een andere vennootschap van [gedaagde sub 2] is Van Kemenade B.V. (hierna: Van Kemenade). [gedaagde sub 2] houdt zich via Van Kemenade bezig met de aan- en verkoop van agrarisch onroerend goed.
2.3.
Agrovisie deed de mestboekhouding van [VOF] en was jarenlang haar vaste bedrijfsadviseur.
2.4.
[VOF] heeft op 10 maart 2017 met melkveebedrijf [VOF 2] v.o.f. (hierna: [VOF 2] ) een koopovereenkomst gesloten. [VOF] heeft de stallen, de stolpboerderij en landerijen van [VOF 2] gekocht. Deze werden in juni 2017 aan [VOF] geleverd. Van Kemenade stond [VOF] bij als aankoopmakelaar.
2.5.
Onderdeel van de koopovereenkomst tussen [VOF] en [VOF 2] was ook de verkoop van een deel van de GVE-rechten van [VOF 2] . GVE-rechten staan voor ‘GrootVee Eenheid-rechten’ en geven, kort gezegd, het recht om melk te produceren en te verkopen. [VOF 2] verkocht haar resterende GVE-rechten aan Melkveebedrijf [VOF 3] v.o.f. (hierna: [VOF 3] ). Bij de aankoop van de GVE-rechten werd [VOF 3] door Agrovisie bijgestaan.
2.6.
De veestapel van [VOF 2] viel niet onder de koopovereenkomst. Pas op een later moment in 2017 heeft [VOF] een deel van de veestapel van [VOF 2] gekocht. [gedaagde sub 2] was hier niet bij betrokken.
2.7.
Bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: de RVO) is begin juni 2017 gemeld dat het melkveebedrijf van [VOF 2] aan [VOF] is overgedragen op 16 mei 2017 (begin agrarisch boekjaar). Het zogenoemde Uniek Bedrijfsnummer (hierna: UBN-nummer) van [VOF 2] (UBN [nummer] ) werd daarmee vanaf begin mei 2017 met terugwerkende kracht op naam van [VOF] gezet. Medio mei 2017 werden op dit UBN-nummer 22 of 23 uit Duitsland geïmporteerde runderen geregistreerd. Begin juni 2017 werden deze runderen weer van dit UBN-nummer afgevoerd en op het UBN-nummer van [VOF 3] gezet.
2.8.
De RVO heeft [VOF] eind maart 2018 een factuur gestuurd met betrekking tot de ‘Regeling fosfaatreductieplan 2017’ voor periode 2 (mei en juni 2017). Begin april 2018 ontving [VOF] een factuur voor periode 3 (juli en augustus 2017). [gedaagde sub 2] heeft in mei 2018 (pro forma) bezwaar aangetekend tegen de voor periode 2 en 3 oplegde geldsommen. Eind mei 2018 heeft [gedaagde sub 2] aanvullende gronden ingediend (hierna te noemen: het bezwaarschrift). In de gecombineerde beschikking ‘fosfaatreductieplan 2017’ van 16 juni 2018 heeft de RVO aan [VOF] vier geldsommen opgelegd (hierna: de gecombineerde geldsombeschikking). De gecombineerde geldsombeschikking zag op de perioden 2 tot en met 5 van 2017, waarbij aan [VOF] geldsommen van in totaal € 24.234,- werden opgelegd. [VOF] heeft dit bedrag betaald.
2.9.
Op 13 december 2018 heeft de RVO het bezwaar van [VOF] ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op bezwaar). Tegen de beslissing op bezwaar is geen beroep ingesteld.
2.10.
De rechtsbijstandsverzekeraar van [VOF] heeft Agrovisie op 18 januari 2022 een brief gestuurd. Daarin heeft [VOF] het standpunt ingenomen dat Agrovisie als bedrijfsadviseur wat betreft de bezwaarprocedure bij de RVO toerekenbaar tekort is geschoten. [VOF] heeft Agrovisie op grond van die wanprestatie aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Agrovisie heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[VOF] vordert - samengevat - dat de rechtbank Agrovisie c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 30.712,- te vermeerderen met wettelijke rente en tot betaling van een bedrag van € 1.017,34 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [VOF] ten grondslag dat Agrovisie (in de persoon van [gedaagde sub 2] ) niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. Het gevorderde bedrag van € 30.712,- is de schade die [VOF] door het toerekenbaar tekortschieten van Agrovisie stelt te hebben geleden. Omdat [gedaagde sub 2] volgens [VOF] optrad als werknemer of hulpersoon van Agrovisie, is ook Agrovisie voor de schade op grond van artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of artikel 6:76 BW aansprakelijk te houden. Ten slotte baseert [VOF] haar vordering tegen Agrovisie op onrechtmatige daad. Ook [gedaagde sub 2] wordt door [VOF] op grond van onrechtmatige daad voor de gestelde schade aangesproken.
3.3.
Agrovisie c.s. vinden dat de vorderingen van [VOF] moeten worden afgewezen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [VOF] in de kosten van deze procedure (inclusief nakosten).
3.4.
De rechtbank zal ingaan op de stellingen van partijen als dat voor de beoordeling van de vorderingen van [VOF] nodig is.

4.De beoordeling

4.1.
De RVO heeft de geldsommen aan [VOF] opgelegd omdat [VOF] het aantal runderen op haar bedrijf niet heeft teruggebracht tot het voor haar geldende referentieaantal of doelstellingenaantal. Niet in geschil is dat deze overschrijding te maken had met 22 of 23 jongveerunderen die [VOF 3] vanuit Duitsland had geïmporteerd. Dit jongvee werd medio mei 2017 geregistreerd op het UBN-nummer dat op dat moment (nog) op naam van [VOF 2] stond. Begin juni 2017 werd het jongvee overgeschreven naar het UBN-nummer van [VOF 3] . De registratie en de afvoer van de jongveerunderen vonden dus plaats op c.q. vanaf het UBN-nummer dat [VOF] met terugwerkende kracht vanaf begin mei 2017 van [VOF 2] had overgenomen. Het jongveegetal dat gold voor het overgenomen UBN-nummer werd overschreden omdat de jongveerunderen werden afgevoerd (naar het UBN-nummer van [VOF 3] ). Dit heeft tot oplegging van de geldsommen geleid.
Overeenkomst van opdracht
4.2.
De rechtbank constateert dat niet langer in geschil is dat het ingediende bezwaarschrift tegen alle opgelegde geldsommen was gericht en dat het bezwaarschrift door Agrovisie (in de persoon van [gedaagde sub 2] ) werd ingediend. De vraag is of Agrovisie haar werkzaamheden met betrekking tot de geldsombeschikkingen heeft verricht op basis van een met [VOF] gesloten overeenkomst van opdracht (zoals [VOF] stelt) of dat Agrovisie deze werkzaamheden belangeloos heeft verricht, als vriendendienst (zoals Agrovisie c.s. hebben betoogd).
4.3.
De rechtbank oordeelt dat sprake is van een overeenkomst van opdracht. Dit oordeel licht de rechtbank als volgt toe.
4.4.
Agrovisie was jarenlang de vaste bedrijfsadviseur van [VOF] . Hoewel Agrovisie voor [VOF] vooral de mestboekhouding deed, viel het indienen van bezwaarschriften ook onder de werkzaamheden die Agrovisie voor haar klanten verrichtte. Vaststaat dat [VOF] de betreffende facturen met betrekking tot de ‘Regeling fosfaatreductieplan 2017’ voor periode 2 en 3 aan Agrovisie heeft overhandigd en dat [VOF] aan Agrovisie heeft gevraagd om daartegen bezwaar te maken. De rechtbank volgt Agrovisie c.s. daarom niet in hun betoog dat geen sprake is van een overeenkomst van opdracht omdat de werkzaamheden niet (expliciet) aan Agrovisie zouden zijn opgedragen. Ook het feit dat Agrovisie het bezwaarschrift niet bij [VOF] in rekening heeft gebracht, betekent in dit geval niet dat geen sprake is van een overeenkomst van opdracht. [gedaagde sub 2] heeft ter zitting namelijk verklaard dat het wel vaker voorkwam dat Agrovisie werkzaamheden voor klanten niet factureerde.
Is Agrovisie tekortgeschoten?
4.5.
In de wet [1] staat dat een opdrachtnemer (Agrovisie in dit geval) bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen. Dat betekent dat Agrovisie dient te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in gelijke omstandigheden mag worden verwacht. Wat dit concreet betekent is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.6.
[VOF] stelt dat Agrovisie niet heeft gehandeld zoals een goed en deskundig adviseur behoorde te doen. [VOF] maakt Agrovisie de volgende verwijten.
( i) Agrovisie heeft de gronden van bezwaar tegen de opgelegde geldsom over periode 2
te laat ingediend waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
(ii) Agrovisie heeft geen bezwaar gemaakt tegen de opgelegde geldsommen over periode 4 en 5.
(iii) Agrovisie had in de bezwaarprocedure duidelijker moeten maken, zo nodig met behulp van een deskundige, dat het jongvee van [VOF 3] ten onrechte op het door [VOF] overgenomen UBN-nummer was geregistreerd. Agrovisie had daartoe verklaringen van [VOF 2] en/of van [VOF 3] moeten meesturen en moeten verzoeken om de registratie aan te passen.
(iv) Agrovisie heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar en Agrovisie heeft [VOF] hierover niet geadviseerd.
( v) [gedaagde sub 2] had twee petten op. [gedaagde sub 2] (Agrovisie) maakte bezwaar namens [VOF] , terwijl hij ook [VOF 3] adviseerde.
4.7.
De rechtbank vindt, net als Agrovisie c.s., dat deze verwijten geen doel treffen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Geen (gronden van) bezwaar
4.8.
De verwijten dat Agrovisie geen bezwaar heeft gemaakt en dat zij de gronden van bezwaar te laat heeft ingediend (hiervoor in 4.6 vermeld onder i en ii), gaan niet op omdat het bezwaarschrift dat Agrovisie heeft ingediend geacht wordt te zijn gericht tegen alle opgelegde geldsommen. Dit blijkt uit de gecombineerde geldsombeschikking van
13 december 2018 en is tussen partijen ook niet in geschil.
Inhoud bezwaar en beroep
4.9.
Agrovisie c.s. hebben gemotiveerd betwist dat het bezwaarschrift inhoudelijk niet voldoet en dat het instellen van beroep zin zou hebben gehad. Agrovisie c.s. hebben in dit verband gewezen op de inhoud van zowel het bezwaarschrift als de beslissing op bezwaar, waaruit onweersproken het volgende blijkt.
4.10.
Het bezwaarschrift bevat het standpunt van [VOF] dat het betreffende jongvee van [VOF 3] ten onrechte is geregistreerd op het door [VOF] van [VOF 2] overgenomen UBN-nummer. De RVO is hier uitgebreid op ingegaan. De RVO ging aan dit bezwaar van [VOF] voorbij omdat [VOF] de veehistorie verbonden aan het UBN-nummer van [VOF 2] had overgenomen (met terugwerkende kracht). Omdat op dit UBN-nummer is geregistreerd dat de betreffende jongveerunderen zijn afgevoerd naar een ander Nederlands UBN-nummer, werd het jongveegetal volgens de RVO bij de berekening van de opgelegde geldsom terecht toegepast. Deze toepassing is in de regelgeving dwingend voorgeschreven. Dat het jongvee niet op het door [VOF] overgenomen UBN-nummer had mogen worden geregistreerd, valt volgens de RVO niet onder de limitatieve uitzonderingsgevallen. De RVO wijst er in dit verband (wederom) op dat het UBN-nummer, toen het jongveegetal werd geactiveerd, op naam stond van [VOF] (met terugwerkende kracht) en dat de RVO hiervan niet kan afwijken.
4.11.
De rechtbank overweegt dat hieruit blijkt dat Agrovisie het standpunt van [VOF] over de registratie van het jongvee in de bezwaarprocedure voldoende duidelijk naar voren heeft gebracht. Ook omdat [VOF] op zich niet heeft bestreden dat de RVO hier het jongveegetal terecht en dwingend heeft toegepast, ziet de rechtbank niet in dat een verklaring van [VOF 2] en/of [VOF 3] over de registratie van het jongvee of een registratiewijzigingsverzoek tot een andere uitkomst van de bezwaar- en/of beroepsprocedure zouden hebben geleid. [VOF] heeft dit in ieder geval niet aannemelijk gemaakt. Daarbij speelt een rol dat Agrovisie c.s. een verklaring van [VOF 3] hebben overgelegd waaruit volgens Agrovisie c.s. blijkt (wat [VOF] niet heeft weersproken) dat [VOF 3] niet van mening is dat het jongvee ten onrechte op het UBN-nummer van (op dat moment) [VOF 2] is geregistreerd.
4.12.
Dit betekent dat ook de verwijten die in 4.6 onder (iii) en (iv) van dit vonnis zijn genoemd, niet leiden tot aansprakelijkheid van Agrovisie op grond van wanprestatie.
Twee petten
4.13.
Over het laatste verwijt dat Agrovisie wordt gemaakt, kan de rechtbank kort zijn. Dat Agrovisie c.s. betrokken zouden zijn geweest bij de registratie van het jongvee van [VOF 3] , heeft [VOF] in het licht van de betwisting door Agrovisie c.s. volstrekt onvoldoende onderbouwd. Het enige dat vaststaat is dat [gedaagde sub 2] (Agrovisie) [VOF 3] heeft bijgestaan bij de aankoop van de resterende GVE-rechten van [VOF 2] . Waarom dit niet zou zijn toegestaan, heeft [VOF] niet duidelijk gemaakt. Ook dit verwijt wordt aan Agrovisie dus tevergeefs gemaakt.
Wat betekent dit voor de vorderingen tegen Agrovisie?
4.14.
De conclusie van de rechtbank is dat de vordering tegen Agrovisie op grond van wanprestatie zal worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het gevorderde geldbedrag ook niet toewijsbaar is op grond van de andere rechtsgrondslagen (de aansprakelijkheid voor hulpersonen en ondergeschikten en onrechtmatige daad), omdat [VOF] deze op dezelfde (tevergeefs gemaakte) verwijten heeft gebaseerd als de wanprestatie.
De vordering tegen [gedaagde sub 2]
4.15.
Om dezelfde reden is de vordering tegen [gedaagde sub 2] niet toewijsbaar. [VOF] heeft het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] op dezelfde feitelijke grondslag gebaseerd als de gestelde wanprestatie van Agrovisie. De rechtbank zal de vordering tegen [gedaagde sub 2] dan ook afwijzen.
Proceskosten
4.16.
[VOF] is de partij die ongelijk krijgt. De rechtbank zal [VOF] daarom in de proceskosten veroordelen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de kant van Agrovisie c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 2.837,-
- salaris advocaat € 1.572,- (2 punten × tarief III)
- nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld
in de beslissing
totaal € 4.587,-.
4.17.
De rechtbank zal deze proceskostenveroordeling vermeerderen met de door Agrovisie c.s. gevorderde wettelijke rente, die toewijsbaar is met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [VOF] af,
5.2.
veroordeelt [VOF] in de proceskosten, aan de kant van Agrovisie c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 4.587,- te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als [VOF] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [VOF] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de in 5.2 en 5.3 vermelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op
14 februari 2024.
NBI/ACH

Voetnoten

1.in artikel 7:401BW