ECLI:NL:RBNHO:2024:1560

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
10777812 \ AO VERZ 23-137
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst met toekenning transitievergoeding en afwijzing billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerder]. [verzoeker], handelend onder de naam [bedrijf], heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden en om een transitievergoeding van € 2.343,21 bruto toe te kennen. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding toegewezen, met ingang van 1 april 2024, en de transitievergoeding vastgesteld op € 2.830,71 bruto. De door [verweerder] verzochte billijke vergoeding is afgewezen, omdat het causaal verband tussen het gestelde ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet is komen vast te staan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verstoorde arbeidsverhouding, voortkomend uit de persoonlijke omstandigheden tussen [betrokkene] en [verweerder], een redelijke grond voor ontbinding vormt. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./repnr.: 10777812 \ AO VERZ 23-137 (HB)
Uitspraakdatum: 6 februari 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker], handelend onder de naam [bedrijf]
gevestigd te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker] (of als privé-persoon: [betrokkene])
gemachtigde: mr. M.T. Eckhart
tegen
[verweerder]
voorheen wonende te [plaats], thans zonder vaste woon- of verblijfplaats
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. R.A.C.G. Martens
(toevoeging nr. 4PX5365)
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt [verzoeker] de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden met toekenning van de transitievergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek toe (met ingang van 1 april 2024). De door [verweerder] verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen, omdat het causaal verband tussen het gestelde ernstig verwijtbaar handelen van [betrokkene] en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet is komen vast te staan.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 9 januari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Ter zitting zijn [verweerder] en haar gemachtigde verschenen. [verzoeker] zelf is niet verschenen, maar wel zijn gemachtigde namens hem. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Partijen hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[betrokkene] en [verweerder] zijn op 11 november 2021 met elkaar gehuwd. Uit deze relatie is een zoon geboren op [geboortedatum] 2022.
2.2.
[betrokkene] exploiteert de [bedrijf] in de vorm van een eenmanszaak. Bij die rijschool zijn 6 werknemers werkzaam.
2.3.
[verweerder] is op 1 november 2021 bij [verzoeker] in dienst getreden. De arbeidsovereenkomst geldt voor onbepaalde tijd.
2.4.
De functie van [verweerder] is administratief medewerkster, maar zij verrichtte ook andere werkzaamheden, zoals rijlessen geven.
2.5.
Het salaris van [verweerder] bedraagt € 3.250,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.6.
Partijen zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. Als gevolg van de hiermee gepaard gaande spanningen heeft [verweerder] zich op 15 augustus 2023 ziekgemeld.
2.7.
Bij dagvaarding van 6 september 2023 heeft [verweerder] een kort geding tegen [verzoeker] aangespannen, omdat haar loon niet (tijdig) was betaald. Die loonvordering is gedeeltelijk toegewezen bij vonnis in kort geding van 10 november 2023.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn te ontbinden en aan [verweerder] een transitievergoeding van € 2.343,21 bruto toe te kennen, met compensatie van de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig is verstoord, dat van hem in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Door problemen in de relationele sfeer hebben [betrokkene] en [verweerder] geen of slecht contact, wat tot gevolg heeft dat de arbeidsrelatie ook verstoord is geraakt. Ook in het belang van hun zoon moet zo snel mogelijk een einde komen aan de arbeidsrechtelijke spanningen.

4.Het verweer

4.1.
Ten aanzien van de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst refereert [verweerder] zich aan het oordeel van de kantonrechter. Wel wijst zij er op dat bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst de opzegtermijn van een maand in acht moet worden genomen. [verweerder] verzoekt om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding (van € 21.060,00 bruto). Volgens [verweerder] moet [verzoeker] worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de door de Raad voor de Rechtsbijstand aan [verweerder] opgelegde eigen bijdragen (voor deze procedure en de kort geding procedure).
4.2.
[verweerder] voert - samengevat – aan dat ook zij van mening is dat de arbeidsovereenkomst niet kan worden voortgezet. Tussen partijen zijn namelijk ernstige huwelijksproblemen ontstaan. [betrokkene] en zijn familie hebben [verweerder] bedreigd, geïntimideerd en mishandeld, waarbij de hulp van de politie is ingeschakeld. Ook komt [betrokkene] afspraken over de omgangsregeling met hun zoon en het betalen van kinderbijdragen niet na. Bovendien heeft [betrokkene] zonder overleg de huur van de gezamenlijke woning opgezegd en tijdens de opzegtermijn de betaling van de huurpenningen gestaakt, waardoor [verweerder] de woning moest verlaten. Zij en haar zoon zijn – mede door de intimidaties door (familie van) [betrokkene] – in een ‘blijf van mijn lijf-huis’ op een geheim adres terechtgekomen. Verder heeft [verzoeker] bij herhaling het loon van [verweerder] niet tijdig betaald en is hij zijn re-integratieverplichtingen niet nagekomen.
4.3.
Vanwege dit ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] moet aan [verweerder] (naast de transitievergoeding) de verzochte billijke vergoeding worden toegekend.

5.De beoordeling

Wettelijk toetsingskader bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van [verzoeker] moet worden ontbonden. Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW kan een arbeidsovereenkomst alleen (op verzoek van de werkgever) worden ontbonden als daarvoor een redelijke grond is. In artikel 7:669 lid 3 BW is bepaald wat een redelijke grond is. Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW). Verder moet worden onderzocht of er een opzegverbod (zoals bedoeld in artikel 7:670 BW of een ander opzegverbod) aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat.
Redelijke ontbindingsgrond: een verstoorde arbeidsverhouding
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Er is voldoende komen vast te staan dat als gevolg van de verstoorde familierechtelijke verhouding tussen [betrokkene] en [verweerder] ook de arbeidsverhouding zodanig is verstoord, dat van [verzoeker] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. (Zie ook hierna onder 5.8.) [verweerder] heeft ook erkend dat voortzetting van de arbeidsverhouding niet mogelijk is.
Herplaatsing ligt niet in de rede
5.3.
Gelet op deze situatie ligt herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet in de rede.
Opzegverbod staat niet aan ontbinding in de weg
5.4.
[verweerder] heeft zich op 15 augustus 2023 ziekgemeld. Het opzegverbod tijdens ziekte staat echter naar het oordeel van de kantonrechter de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet in de weg. Gelet op de tussen partijen bestaande spanningen, is naar het oordeel van de kantonrechter namelijk (in ieder geval) sprake van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst (ook) in het belang van [verweerder] behoort te eindigen (zie art 7:671b lid 6 onderdeel b BW).
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
5.5.
De conclusie is dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek van [verzoeker] zal toewijzen. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 april 2024, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 onderdeel a BW.
Transitievergoeding
5.6.
Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] recht heeft op de transitievergoeding. Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2024 bedraagt die vergoeding (op grond van artikel 7:673 lid 2 BW) € 2.830,71 bruto. [verzoeker] zal tot betaling van die vergoeding worden veroordeeld.
Geen billijke vergoeding
5.7.
Het verzoek van [verweerder] tot toekenning van een billijke vergoeding zal worden afgewezen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst
het gevolg is vanernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9, onder c, BW). De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval het causaal verband tussen het door [verweerder] gestelde ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst onvoldoende is komen vast te staan. Dit licht zij als volgt toe.
5.8.
Ter zitting is gebleken dat [verzoeker] het loon van [verweerder] niet altijd tijdig (voor het eind van de maand) heeft betaald. Verder staat als onweersproken vast dat [verzoeker] zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen, doordat hij na de ziekmelding van [verweerder] geen bedrijfsarts heeft ingeschakeld. Dit valt [verzoeker] te verwijten. De onderbouwde en niet weersproken stelling van [verweerder] dat [verzoeker] steeds het loon (tijdelijk) inhield als [betrokkene] en [verweerder] een discussie (in de privésfeer) hadden, vindt de kantonrechter eveneens laakbaar. Van de door [verweerder] gestelde overige gedragingen van [betrokkene] en/of zijn familieleden (waaronder bedreiging, intimidatie en mishandeling) is niet gesteld of gebleken dat deze in het kader van de arbeidsrechtelijke relatie tussen partijen hebben plaatsgevonden. Deze worden daarom buiten beschouwing gelaten. De kantonrechter laat in het midden in hoeverre het handelen van [betrokkene] als ernstig verwijtbaar handelen als werkgever kan worden aangemerkt, omdat [verweerder] niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist dit handelen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft veroorzaakt. Uit de door partijen ingenomen standpunten is naar het oordeel van de kantonrechter duidelijk geworden dat de verstoorde familierechtelijke verhouding tussen [betrokkene] en [verweerder] voortzetting van de arbeidsovereenkomst in de weg staat.
5.9.
Omdat aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft [verzoeker] geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
Proceskosten
5.10.
Gelet op de familierechtelijke betrekking tussen partijen, zal de kantonrechter bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten betalen (waaronder ook de eigen bijdragen voor de verleende toevoegingen).

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2024;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verweerder] de transitievergoeding van € 2.830,71 bruto te betalen;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af wat meer of anders door partijen is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter