ECLI:NL:RBNHO:2024:1553

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
C/15/328608 / FA RK 22-2528
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake gezag en kinderbijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over het gezag en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M.B. Chylinska, verzocht de rechtbank om te verklaren dat zij van rechtswege alleen belast is met het gezag over de minderjarige, geboren op een bepaalde datum in een bepaalde gemeente, en dat de man moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding met een bedrag van € 187,-- per maand, met ingang van 1 mei 2022. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.H. van der Zwan, heeft het verzoek van de vrouw betwist en verzocht om afwijzing van de kinderbijdrage.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds augustus 2021 geen contact meer is tussen de man en de minderjarige, wat problemen oplevert voor de vrouw bij het verkrijgen van identiteitsdocumenten voor het kind. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw op grond van het Nederlandse recht alleen het gezag over de minderjarige uitoefent, omdat er geen gezamenlijk gezag is aangevraagd en de man hiermee heeft ingestemd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat is een substantiële kinderbijdrage te leveren. De rechtbank heeft de man daarom veroordeeld tot betaling van € 187,-- per maand, met ingang van 1 juni 2022.

De beschikking is gegeven door mr. A.L. Diender, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/328608 / FA RK 22-2528
gezag en bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
Beschikking van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.B. Chylinska, kantoorhoudende te Zaandam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.H. van der Zwan, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 7 november 2023;
- de brieven, met bijlagen, van de man, ingekomen op 5 en 18 januari 2024;
- het ter zitting overgelegde bericht, met bijlagen, van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 januari 2024
in aanwezigheid van de vrouw, bijgestaan door mr. M.B. Chylinska, en de man, bijgestaan door mr. B.H. van der Zwan. Voorts waren twee tolken in de Poolse taal aanwezig.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
De rechtbank heeft in voormelde beschikking van 7 november 2023:
a. in de zaak met zaak- en rekestnummer C/15/333147 / FA RK 22-4952:
- het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning, dan wel de vordering tot nietigverklaring van de erkenning afgewezen;
- partijen veroordeeld in de kosten van het DNA-onderzoek, zijnde € 685,--, ieder voor de helft;
- de werkzaamheden van de bijzondere curator [bijzondere curator] als beëindigd beschouwd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
b. in de zaak met zaak- en rekestnummer C/15/328608 / FA RK 22-2528 de mondelinge behandeling van de zaak bepaald op een nader te bepalen datum en daarbij de oproeping van partijen en de Raad bevolen.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank neemt hier over hetgeen is opgenomen in de beschikking van 7 november 2023.
3.2.
Aan de orde is nog het verzoek van de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat zij van rechtswege alleen is belast met het gezag over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
b. te bepalen dat de man moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna te noemen: kinderbijdrage) met ingang van 1 mei 2022 met
€ 187,-- per maand, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag en ingangsdatum.
3.3.
De man heeft verzocht het verzoek van de vrouw tot het afgeven van een verklaring voor recht toe te wijzen en dat tot vaststelling van een kinderbijdrage af te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt.
verklaring voor recht met betrekking tot het gezag
3.4.
De vrouw stelt dat er sinds augustus 2021 geen contact meer is tussen partijen en tussen de man en de minderjarige. Gelet op de verstoorde verhouding tussen partijen, loopt zij tegen problemen aan in het kader van identiteitsdocumenten voor de minderjarige en vreest dat dit in de toekomst in toenemende mate het geval zal zijn. Ook inzake vakanties zijn er problemen. De Poolse ambassade houdt vast aan Pools recht, volgens welk recht zowel de man als de vrouw gezag hebben en eist de handtekening van de man voor wezenlijke beslissingen. Daarnaast dwarsboomt de man haar in feitelijk alle kwesties over de minderjarige, waardoor diens belangen worden geschaad. De vrouw meent dat niet het Poolse, maar het Nederlandse recht van toepassing is, nu de minderjarige in Nederland
is geboren en sindsdien zijn gewone verblijfplaats hier heeft: op grond van het bepaalde in artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek (BW) oefent zij dan alleen het gezag over hem uit.
3.5.
De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
rechtsmacht
3.6.
Door de omstandigheid van de vrouw, de man en de minderjarige allen de Poolse nationaliteit bezitten, draagt deze zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
Het verzoek betreft een geschil inzake de totstandkoming van de ouderlijke verantwoor-delijkheid en valt, op grond van het in artikel 100, lid 2 van de Verordening Brussel II-
terbepaalde overgangsrecht, als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van de Verordening Brussel II-bis. Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de EU-lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Nu de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
toepasselijk recht
3.7.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welk recht van toepassing is op het tot stand komen van ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarige.
Voor de beantwoording van deze vraag zijn de bepalingen van het Haags Kinderbescher-mingsverdrag (HKBV) 1996, waarvan zowel Polen als Nederland lid zijn, leidend.
Op grond van het bepaalde in artikel 15 HKBV 1996 oefenen de autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de bevoegdheid die hun ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk II van dit Verdrag is toegekend, uit onder de toepassing van hun interne recht.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen, is daarom in beginsel Nederlands recht van toepassing.
3.8.
Artikel 16, lid 1, HKBV 1996 bepaalt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Vast staat dat de ouders geen gezamenlijk gezag hebben aangevraagd.
Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat voor het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid (waaronder gezag) het Nederlandse recht van toepassing is, nu de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
3.9.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253b BW is de vrouw van rechtswege alleen belast met het gezag over de minderjarige, omdat de vrouw en de man niet met elkaar zijn gehuwd en zij geen gezamenlijk gezag over de minderjarige hebben aangevraagd.
Mede gelet op het feit dat de man hiermee heeft ingestemd, kan het verzoek van de vrouw een verklaring voor recht af te geven dat zij alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] , worden toegewezen.
wijziging kinderbijdrage
wijziging van omstandigheden
3.10.
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens eerdere beslissing zijn vastgesteld, respectievelijk van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
3.11.
Partijen betwisten niet dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401, eerste lid, BW. Overgegaan wordt daarom tot een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van [de minderjarige] , waarbij bedragen telkens op hele euro’s worden afgerond.
ingangsdatum
3.12.
De vrouw verzoekt om een wijziging van de kinderbijdrage met ingang van 1 mei 2022, dan wel een door de rechtbank te bepalen ingangsdatum.
3.13.
De man heeft hiertegen aanvankelijk geen verweer gevoerd, maar ter zitting is namens hem verzocht rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden, het feit dat hij geen inkomen heeft en zijn ouders in Polen voorzien in zijn levensonderhoud. Indien de ingangsdatum op 1 mei 2022 wordt bepaald, zou dit voor de man een grote schuld opleveren.
3.14.
De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele wijziging van de kinderbijdrage aan bij de datum van indiening van het verzoekschrift, in dit geval 1 juni 2022, nu in de stellingen van partijen geen aanleiding wordt gezien om voor de ingangsdatum aan te sluiten bij een andere datum.
behoefte
3.15.
De vrouw stelt dat toen partijen nog samen waren, de man een inkomen had van
€ 1.850,-- bruto per maand en zij van € 2.103,-- bruto per maand, waarmee de behoefte van de minderjarige in 2022 te stellen is op € 515,-- per maand.
De man heeft dit niet betwist.
De behoefte van de minderjarige staat daarom als niet weersproken vast.
draagkracht van partijen
3.16.
De vrouw stelt dat de man in staat is om € 187,-- per maand te betalen.
Bij gebrek aan recente financiële gegevens van hem, gaat zij ervan uit dat het inkomen van de man nog hetzelfde is als toen partijen nog samen waren, in 2011. Verder heeft de man haar ook langere tijd maandelijks € 180,-- betaald als kinderbijdrage.
3.17.
De man stelt dat de vrouw ten onrechte uitgaat van zijn inkomen in 2011.
Tot 1 september 2022 ontving hij een WIA-uitkering van € 1.138,94 netto per maand.
Op grond van zijn inkomen is hij niet in staat een kinderbijdrage te voldoen.
3.18.
Ter zitting is door en namens de vrouw naar voren gebracht dat de man zijn huidige financiële situatie onvoldoende heeft onderbouwd. De door hem ingediende stukken zien op een beëindiging van zijn WIA-uitkering per 1 september 2022. Er blijkt uit dat die uitkering is beëindigd, omdat de man zich niet heeft gehouden aan het opnemen van contact met het UWV. Dat is een verwijtbare actie. Bovendien betreft het een verouderd stuk en is onduidelijk wat sindsdien zijn inkomenssituatie is. En de man heeft eerder structureel € 180,- per maand betaald; er is geen reden hiervan af te wijken. Daarnaast heeft de man onvoldoende onderbouwd waarom híj degene is die voor zijn moeder moet zorgen – hij heeft immers nog een broer – en waarom de zorg voor zijn moeder dan prevaleert boven de wettelijke onderhoudsplicht jegens zijn zoon.
3.19.
Door en namens de man is gezegd dat hij geen verdiencapaciteit heeft.
De man begrijpt echter dat hij een onderhoudsplicht jegens de minderjarige heeft en is daarom bereid een minimale bijdrage van € 25,-- per maand te betalen. Hij is niet in staat een hoger bedrag te betalen. De WIA-uitkering is per september 2022 stopgezet en hieruit volgt dat hij momenteel geen inkomsten heeft. De man is slachtoffer geworden van een terroristische aanval en daardoor arbeidsongeschikt. Daarnaast woont hij nu in Polen en verzorgt daar zijn zieke moeder; hij is niet in staat om daarnaast in loondienst te werken.
3.20.
De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld om aannemelijk te maken dat hij niet in staat is een substantiële kinderbijdrage te leveren.
De man stelt dat hij tot 1 september 2022 een WIA-uitkering had van € 1.138,94 netto per maand. Ter onderbouwing hiervan is slechts één specificatie, over juni 2022, overlegd.
Ter zitting heeft de advocaat van de man aanvullende stukken overgelegd, waaruit blijkt dat de WIA-uitkering per september 2022 is beëindigd, en gesteld dat de man sindsdien geen inkomsten heeft.
Deze stukken zijn echter gedateerd en over het jaar 2023 is in het geheel geen informatie verschaft, zodat onduidelijk is wat de financiële situatie van de man is na de beëindiging van de uitkering.
Daarnaast heeft de man aangevoerd dat hij niet in staat is om te werken, omdat hij de zorg voor zijn moeder in Polen op zich neemt. Hiertoe heeft hij een verklaring van zijn ouders overlegd, waaruit volgt dat die in het levensonderhoud van de man voorzien, dat de man niet meer in Nederland werkt, geen uitkering krijgt en dat de moeder permanente medische zorg nodig heeft.
De man is echter ter zitting het antwoord schuldig gebleven op de vraag sinds wanneer zijn moeder wèlke hulp en medische zorg behoeft, of die behoefte inmiddels is verminderd, of er professionele zorg beschikbaar is dan wel een steunsysteem, en of zijn moeder hem geen financiële vergoeding kan geven. Ook de vraag waarom de zorg voor zijn moeder vóórgaat op zijn onderhoudsplicht jegens [de minderjarige] heeft de man niet beantwoord.
De stelling van de man dat hij slachtoffer is van een terroristische aanslag en daarom niet kan werken, zal als betwist door de wederpartij en vervolgens niet nader onderbouwd, worden gepasseerd.
3.21.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, wordt de man in staat geacht tot betaling van een hogere kinderbijdrage dan hij aanbiedt. Nu de man onweersproken eerder gedurende langere tijd € 180,-- per maand heeft voldaan en niet aannemelijk heeft gemaakt daartoe thans niet in staat te zijn, zal het verzoek van de vrouw worden toegewezen als verzocht.
indexering
3.22.
De rechtbank wijst er - ten overvloede - op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexerings-percentage.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
Verklaart voor recht dat de vrouw op grond van artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege alleen belast is met het gezag over de minderjarige
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
4.2.
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van deze minderjarige telkens dient te voldoen € 187,-- per maand, met ingang van 1 juni 2022 en voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L. Diender, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Onkenhout, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
16 februari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.