Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
1.De procedure
2.De zaak in het kort
3.De feiten
4.Het geschil
voor recht te verklaren dat de erfdienstbaarheid op grond waarvan LNH het recht heeft om over het perceel van [gedaagden] , kadastraal bekend [plaats] , sectie A nummer [kadasternummer 2] , te komen en te gaan naar het [perceel 1] , kadastraal bekend [plaats] , [kadasternummer 1] , is vervallen.
LNH te veroordelen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen een bedrag voor het salaris van de advocaat, en te bepalen dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na datum van het in deze procedure te wijzen vonnis tot aan dag van algehele voldoening alsmede de Stichting te veroordelen om het nasalaris aan [gedaagden] te voldoen met het verzoek dit nasalaris in het vonnis te begroten (zonder en met betekening).
5.De beoordeling
nietvoor overgang vatbaar zijn: de rechten zijn niet overdraagbaar of de verbintenis is een strikt persoonlijke. Omdat artikel 6:251 BW zelf geen criterium geeft, zal de gebruiksovereenkomst moeten worden uitgelegd. Bij uitleg dient de Haviltex-maatstaf te worden toegepast en gaat het dus om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de daarin opgenomen bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De betreffende bepaling (punt 5) en relevante context van de gebruiksovereenkomst luiden:
Geachte heer [gedaagden]”) en dat het gebruik aan hem persoonlijk wordt verleend (“
we verlenen u”), tot opzegging door één van partijen. Gelet op de voorwaarde onder punt 5, hebben partijen niet anders mogen verwachten dan dat het om een persoonlijk recht ging. In punt 5 heeft de rechtsvoorganger van LNH namelijk bedongen om geïnformeerd te worden over een nieuwe eigenaar of gebruiker van het koetshuis, zodat zij “
eventueel de nieuwe eigenaar c.q. gebruiker toestemming kunnen verlenen”. Hieruit volgt dat de rechtsvoorganger van LNH zich het recht heeft voorbehouden om een nieuwe eigenaar/gebruiker al of niet toestemming te verlenen. Het gebruiksrecht is daarom een strikt persoonlijk recht van [betrokkene] ., dat niet voor overgang vatbaar is. Als het de bedoeling van partijen was geweest dat het gebruiksrecht voor overgang vatbaar zou zijn, valt niet in te zien waarom de voorwaarde onder 5 is opgenomen. Omdat sprake is van een persoonlijk recht, en gelet op de overweging hiervoor over het onderscheid tussen twee gevallen waar rechten
nietvoor overgang vatbaar zijn, doet het feit dat overgang van het gebruiksrecht niet expliciet is uitgesloten, daar niet aan af. Omdat geen sprake is van een kwalitatief recht, is het gebruiksrecht van de strook grond niet op grond van artikel 6:251 lid 1 BW op [gedaagden] overgegaan. Het verweer van [gedaagden] op dit punt slaagt dus niet.
ten laste én ten behoevevan het perceel met het koetshuis en
ten laste én ten behoevevan het bij de Kerk resterende gedeelte. Dit is ook begrijpelijk, omdat de (nog steeds) bestaande inrit over beide percelen loopt en het logisch is dat beide partijen gebruik van deze inrit wilden maken. Deze tweede erfdienstbaarheid ziet dus
nietop het zuidelijker gelegen perceel van de serviceflat. Het legt enkel het recht van weg
over en weervast tussen het perceel met het koetshuis (nu voor wat betreft perceel nummer [kadasternummer 2] eigendom van [gedaagden] ) en het bij de Kerk achtergebleven perceel met het [perceel 1] en weiland (nu eigendom van LNH) (citaat uit akte 1985:) “
overeenkomstig de thans bestaande situatie, om te komen van- en gaan naar de in en uitrit van het [perceel 2] , welke leidt naar de [straat] .”(r.o. 3.8). Omdat niet is gesteld en niet is gebleken dat het gebruik over en weer van de inrit van het perceel van [gedaagden] en de toegangsweg op de strook grond van LNH sinds de verkrijging door [betrokkene] is gewijzigd, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat het recht van weg ten behoeve van perceel nummer [kadasternummer 1] van LNH overeenkomt met de rode lijn weergegeven op de schematische tekening die LNH heeft overgelegd als productie 14 (zie 3.3).
6.De beslissing
productie 4, te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [gedaagden] in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,-,
productie 14, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer dat [gedaagden] weigeren om LNH dan wel de door haar aangewezen of ingeschakelde derden, onder wie haar medewerkers, vrijwilligers en haar pachter, van dat recht gebruik te laten maken, met een maximum van € 100.000,-,