ECLI:NL:RBNHO:2024:1543

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
22/2898
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor het verwijderen van een woonwagen in strijd met bestemmingsplan en omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een kermisexploitant die in een woonwagen woont, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. De rechtbank oordeelde dat de last onder dwangsom die aan eiser was opgelegd, terecht was. Eiser had een woonwagen geplaatst op een perceel dat niet vergunningvrij was en in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank stelde vast dat eiser van meet af aan op de hoogte was dat een permanente woonwagen op het perceel niet was toegestaan en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die handhaving onredelijk zouden maken. De rechtbank heeft de weigering van de omgevingsvergunning voor de woonwagen bevestigd, omdat deze in strijd was met de geldende bestemmingsplannen en wetgeving. De rechtbank concludeerde dat de handhaving van de last onder dwangsom gerechtvaardigd was, en dat het beroep van eiser ongegrond was. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 28 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Elmas),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend

(gemachtigde: H. de Vries).

Procesverloop

1.1
Bij besluit van 9 april 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd die ertoe strekt dat eiser zijn woonwagen die staat op het perceel [adres] in [plaats] verwijdert en verwijderd houdt.
1.2
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I.
1.3
Bij besluit van 5 juni 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na het te nemen besluit op bezwaar.
1.4
Bij besluit van 29 december 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder geweigerd aan eiser (ter legalisatie) omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en gebruiken te verlenen voor het plaatsen van een woonwagen op het perceel [adres] in [plaats] .
1.5
Bij besluit van 4 mei 2022 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de primaire besluiten I en II in stand gelaten.
1.6
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
1.7
Bij besluit van 8 juni 2022 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak op het beroep.
1.8
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.9
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens verweerder zijn gemachtigde, mr. I. Reklitis en P. Du.
Na de zitting2.1 Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven (alsnog en onder bepaalde voorwaarden) bereid te zijn om de bestaande situatie te legaliseren door het verlenen van een omgevingsvergunning voor de woonwagen. De rechtbank heeft het onderzoek na afronding van de inhoudelijke bespreking van het beroep aan het einde van de zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen (stappen te zetten om) het geschil in onderling overleg op te lossen.
2.2
Bij brief van 11 april 2023 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank bericht dat partijen het vergunningtraject in zullen gaan en verzocht wordt de zaak voor enkele maanden aan te houden.
2.3
In reactie op een verzoek van de rechtbank van 22 augustus 2023 heeft de gemachtigde van eiser op 5 oktober 2023 aan de rechtbank laten weten dat een vergunningaanvraag is ingediend en dat eiser in afwachting is van een beslissing op de aanvraag.
2.4
De rechtbank heeft vervolgens besloten de zaak opnieuw op een zitting te plannen om te bezien of de eerder besproken oplossing op aanvaardbare termijn bereikt kan worden en partijen een zittingsuitnodiging gestuurd voor 5 december 2023.
2.5
Bij brief van 16 november 2023 heeft verweerder de rechtbank bericht dat de door eiser op 6 september 2023 per mail ingediende aanvraag om omgevingsvergunning inmiddels buiten behandeling is gesteld, omdat niet is voldaan aan de indieningsvereisten en eiser na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld het verzuim niet heeft hersteld. Bovendien wordt door eiser verondersteld dat is afgesproken dat de woonwagen van het perceel verwijderd zal worden en er een chalet aan de andere kant van het perceel zal worden geplaatst. Dit is echter niet wat met eiser en zijn gemachtigde is afgesproken, en verweerder heeft dat ook aan de gemachtigde van eiser laten weten.
2.6
Bij brief van 25 november 2023 heeft de gemachtigde van eiser producties ingediend, waaronder de door eiser op 20 november 2023 via het omgevingsloket ingediende aanvraag om omgevingsvergunning voor een chalet.
2.7
Bij brief van 28 november 2023 heeft verweerder de rechtbank bericht over de voortgang in dit dossier en daarbij diverse e-mailberichten overgelegd, waaronder een e-mailbericht van 22 september 2023 waarin de gemachtigde van verweerder de gemachtigde van eiser heeft bericht dat eiser iets anders heeft aangevraagd dan is afgesproken.
2.8
Op 28 november 2023 is de zittingsdatum op verzoek van de rechtbank en met instemming van partijen verzet naar 6 december 2023 om 13.30 uur.
2.9
Op 6 december 2023 om 10.25 uur heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank bericht dat zij door plotselinge ziekte verhinderd is om aan de zitting deel te nemen en dat zij graag verneemt wanneer de zitting opnieuw gepland zal worden.
2.1
De rechtbank heeft de gemachtigde daarop bericht dat de rechtbank uit de ontvangen correspondentie afleidt dat het minnelijk overleg tussen partijen feitelijk min of meer is vastgelopen en dat zonder concreet zicht op een oplossing lopende zaken niet op de plank kunnen blijven liggen. Daarbij is aangegeven dat de behandelend rechter vanaf 1 januari 2024 niet meer in de sector bestuursrecht werkzaam zal zijn en het zittingsrooster geen ruimte biedt voor verplaatsing van de zitting naar een latere datum in december. De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat zij onder deze omstandigheden geen reden ziet de zaak nog langer aan te houden. Het onderzoek zal dan gesloten worden, waarna de rechtbank uitspraak zal doen. De rechtbank heeft de gemachtigde verzocht om, mocht de gemachtigde bij deze stand van zaken alsnog voor bijstand van eiser kunnen zorgdragen, dit uiterlijk om 12.00 uur aan de rechtbank te laten weten.
2.11
Daarop heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank bericht dat zij niet in staat is ter zitting te verschijnen en de tijd te kort is om een vervanger te zoeken. Volgens de gemachtigde is het legaliseringstraject niet vastgelopen en is legalisering nog steeds haalbaar.
2.12
Op de zitting van 6 december 2023 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. Ook de gemachtigde van verweerder is (na voorafgaand bericht) niet verschenen. De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek van de gemachtigde van eiser afgewezen, het onderzoek vervolgens gesloten en dit schriftelijk aan partijen bericht onder de mededeling dat uiterlijk binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3.1
Eiser is kermisexploitant en woont in een woonwagen. Op verzoek van de gemeente Purmerend en in overleg met eiser is de woonwagen in 2000 verplaatst naar het perceel [adres] te [plaats] (het perceel). Eiser bewoont sindsdien de woonwagen op het perceel. Aanvankelijk huurde eiser het perceel van de gemeente. Daartoe is op 14 februari 2000 een huurovereenkomst tussen eiser en de gemeente getekend.
3.2
Bij brief van 12 oktober 2004 met opschrift “betreft: grondgebruik [adres] te [plaats] ” heeft verweerder aan eiser de naar aanleiding van een bespreking gemaakte afspraken bevestigd. Een van de afspraken is dat de huidige woonwagen wordt verwijderd zodra de voorgenomen bouw van een stacaravan/chalet is voltooid of de ook op het terrein wonende ex-vrouw van eiser is verhuisd.
3.3
Op 16 december 2004 heeft de gemeente het perceel aan eiser verkocht. Op grond van artikel 10 van de koopovereenkomst is de huurovereenkomst vervallen met ingang van de datum van overdracht van het perceel. In artikel 14 van de koopovereenkomst is het volgende opgenomen:
“a. Het is partij I (eiser) uitdrukkelijk verboden de onroerende zaak anders te gebruiken dan in de voorschriften behorende bij het van toepassing zijnde bestemmingsplan, genoemde bestemming.
b. Burgemeester en wethouders kunnen op schriftelijk verzoek van partij I ontheffing verlenen van het in lid a van dit artikel genoemde verbod en aan die ontheffing nadere voorwaarden verbinden.”
3.4
Op 1 juli 2005 heeft verweerder aan eiser bouwvergunning verleend voor het oprichten van een chalet/dienstwoning op het perceel. Op 30 augustus 2005 is geconstateerd dat het vergunde chalet op het perceel is gebouwd. Op 22 augustus 2006 is geconstateerd dat het chalet niet meer op het perceel aanwezig is.
3.5
Op 22 december 2008 heeft verweerder aan eiser bouwvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfshal met een bedrijfswoning op de eerste verdieping op het perceel. De bedrijfshal is in 2009 gerealiseerd. De woonwagen is destijds verplaatst naar de linkerkant van de voorzijde van het perceel en wordt sindsdien nog steeds door eiser bewoond. De bedrijfswoning in de bedrijfshal is (nog) niet gerealiseerd.
3.6
Bij het primaire besluit I heeft verweerder eiser gelast binnen drie maanden na de verzenddatum van het besluit, voor zover nog van belang, de overtreding van artikelen 2.1, eerste lid, aanhef, onder a en c, en 2.3a van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden. Aangegeven is dat eiser aan de last kan voldoen door de op het voorerf van het perceel [adres] te [plaats] aanwezige woonwagen te verwijderen en verwijderd te houden. Indien eiser de last niet, niet geheel of niet tijdig uitvoert, verbeurt hij van rechtswege per overtreding een dwangsom van € 25.000,00.
3.7
Op 15 september 2020 heeft eiser ter legalisatie van de woonwagen een aanvraag om omgevingsvergunning bij verweerder ingediend. Bij het primaire besluit II heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Omvang van het geding, ontbrekende stukken en na de zitting ingestuurde stukken
4.1
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak op het beroep. Het beroep tegen het bestreden besluit I heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Omdat tegen het bestreden besluit II geen gronden zijn aangevoerd, is het beroep in zoverre ongegrond.
4.2
De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank bij brief van 3 maart 2023 verzocht om bij verweerder de door haar genoemde stukken op te vragen omdat verweerder ten onrechte deze op de zaak betrekking hebbende stukken niet heeft ingediend. Een deel van de genoemde stukken heeft eiser bij deze brief zelf als producties in geding gebracht. De volgens eiser nog ontbrekende stukken zijn naar het oordeel van de rechtbank geen op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. De rechtbank heeft die stukken daarom niet (alsnog) opgevraagd.
4.3
Zoals hiervoor onder 2.1 tot en met 2.12 is vermeld, zijn na de zitting nog meerdere stukken ingediend door partijen. Voor zover partijen daarbij nadere inhoudelijke standpunten hebben ingenomen, laat de rechtbank die standpunten buiten beschouwing. Zoals door de rechtbank ook aan partijen is meegedeeld, is het onderzoek na afronding van de inhoudelijke bespreking van het beroep aan het einde van de zitting uitsluitend geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen (stappen te zetten om) het geschil in onderling overleg op te lossen. Voor de voortzetting van het inhoudelijk debat na de gehouden zitting is daarom geen ruimte.
Het bestemmingsplan en belangrijke wet- en regelgeving
5.1
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen 2013” (het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming ‘Bedrijventerrein’. Het perceel is tevens voorzien van de functieaanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”.
5.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving en de relevante bestemmingsplanvoorschriften staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Het bestreden besluit I
6. Verweerder legt aan het bestreden besluit I ten grondslag dat op het voorerf van het perceel zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan een woonwagen is geplaatst. Dat is in strijd met de artikelen 2.1, aanhef onder a en c, en 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen bestuursrecht (Wabo). Op grond van het bestemmingsplan is op het perceel één bedrijfswoning toegestaan. In 2008 is al een omgevingsvergunning verleend voor een bedrijfswoning. Verweerder is niet bereid om in afwijking van het bestemmingplan een tweede (bedrijfs)woning op het perceel toe te staan en wenst verder (illegale) bewoning op het bedrijventerrein tegen te gaan. In het verleden is op enkele locaties op het bedrijventerrein Baanstee toegestaan dat kermisexploitanten in de winterperiode hun woonwagens hier kunnen plaatsen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn deze woonwagens qua gebruik aangemerkt als bedrijfswoning en zijn er in artikel 3.2 van de planregels (ook) voor deze woonwagens bouwregels opgenomen. Het perceel van eiser behoort niet tot deze locaties. Het bouwwerk voldoet volgens verweerder verder niet aan redelijke eisen van welstand. De gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouw’ en ‘strijdig gebruik’ om de plaatsing van de woonwagen op het perceel te legaliseren is daarom afgewezen. Van concreet zicht op legalisering is geen sprake. Verweerder ziet ook geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij in dit geval van handhavend optreden zou moeten afzien. Verweerder heeft de last onder dwangsom, waarbij eiser is gelast om de woonwagen te verwijderen en verwijderd te houden, bij het bestreden besluit daarom gehandhaafd.
Is voor de plaatsing van de woonwagen een (bouw)omgevingsvergunning nodig?
7.1
Eiser voert in de eerste plaats aan dat voor het plaatsen van de woonwagen geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is vereist. Er is alleen een vergunning voor het plaatsen van een woonwagen op een standplaats vereist. De woonwagen staat echter op een legale standplaats die verweerder in/rond 2000 zelf heeft aangelegd. Na realisatie van de standplaats heeft verweerder het perceel aan eiser verhuurd, verkocht en geleverd. Er bestond daarom geen recht een last onder dwangsom op te leggen. De woonwagen valt ook onder het overgangsrecht van artikel 20.1 van de planregels, omdat deze al op het perceel aanwezig was ten tijde van de inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan.
7.2
Verweerder stelt terecht dat de woonwagen een bouwwerk is in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Dat heeft eiser ook niet betwist. Voor de plaatsing van de woonwagen op het perceel was (en is) dan ook een (bouw)omgevingsvergunning nodig. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de woonwagen geen (bouw)omgevingsvergunning is verleend en dat het bouwwerk dus zonder (bouw)omgevingsvergunning in stand wordt gehouden. De overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo staat daarmee vast. Voor zover eiser zich in dit verband heeft willen beroepen op het bouw-overgangsrecht in artikel 20.1 van de planregels, geldt dat een geslaagd beroep op het overgangsrecht geen omgevingsvergunning vervangende titel voor de activiteit bouwen oplevert en het bouwwerk daardoor ook niet anderszins wordt gelegaliseerd. [1]
Is plaatsing van de woonwagen op het perceel in strijd met het bestemmingsplan?
8.1
Eiser voert verder aan dat verweerder bij de verwijzing naar artikel 3.4, aanhef en onder g, van de planregels ten onrechte voorbij gaat aan artikel 16 van de planregels. Verder heeft artikel 3.4, aanhef en onder g, van de planregels alleen betrekking op bedrijfswoningen. Verweerder gaat er ten onrechte aan voorbij dat de planwetgever een verschil maakt tussen bedrijfswoningen in de zin van artikel 1.23 en woonwagens in de zin van artikel 1.91 van de planregels. De woonwagen valt verder onder het overgangsrecht van artikel 20.2 van de planregels, omdat deze al bestond ten tijde van de inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan. Ook om die reden is er geen strijd met het bestemmingsplan.
8.2
Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat de plaatsing van de woonwagen op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan. Een woonwagen valt niet onder de bestemmingsomschrijving in artikel 3.1 van de planregels. Ook overigens is ‘wonen’ op het perceel niet in de bestemmingsomschrijving opgenomen, en daarmee niet toegestaan. Op grond van artikel 3.4, aanhef en onder g, van de planregels is op het perceel bij wijze van uitzondering alleen (wonen in) de bestaande bedrijfswoning, die is opgenomen op de lijst in de bijlage bij de planregels, toegestaan. Dat is de bedrijfswoning waarvoor in 2008 een bouwvergunning is verleend. Ook uit de toelichting op het bestemmingsplan volgt dat het nooit de bedoeling is geweest om op [adres] bewoning van een geplaatste woonwagen toe te staan. De rechtbank verwijst naar de citaten uit hoofdstuk 4 en 7.2 van deze toelichting die in het verweerschrift zijn opgenomen. Het adres [adres] is daarin niet genoemd.
8.3
De rechtbank begrijpt het beroep van eiser op artikel 16 van de planregels zo dat eiser betoogt dat de woonwagen als ‘bestaande woning’ in de zin van artikel 3.4, aanhef en onder g van de planregels moet worden aangemerkt en daarom de bestaande maten van de woonwagen – voor zover die in strijd zijn met de planregels – mogen worden aangehouden. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Zoals hiervoor overwogen is de bestaande woning de bedrijfswoning waarvoor in 2008 bouwvergunning is verleend, en niet de woonwagen.
8.4
Ook het beroep van eiser op het gebruiksovergangsrecht wordt verworpen. Gebruik van een perceel dat in strijd is met het bestemmingsplan en dat bij de inwerkingtreding van dat bestemmingsplan reeds bestond wordt alleen door het overgangsrecht beschermd als dat gebruik niet in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan. Onder het voorheen geldende bestemmingsplan ‘Purmer IV’ rustte op het perceel [adres] de bestemming ‘Handel en Nijverheid’. Ook onder die bestemming was volgens verweerder plaatsing (en bewoning) van een woonwagen niet toegestaan. Eiser, op wie de bewijslast rust bij een beroep op het overgangsrecht, heeft dit niet betwist.
8.5
Op grond van het voorgaande staat ook de overtreding van artikel 2.1, aanhef en eerste lid, onder c, van de Wabo vast.
Mocht verweerder de omgevingsvergunning weigeren?9.1 Bij de beslissing om wel of niet mee te werken aan een bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan heeft verweerder beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. Deze beslissing wordt door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Dat wil zeggen dat de bestuursrechter niet toetst of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of verweerder in dit geval de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
9.2
Eiser voert aan dat de weigering van verweerder om voor de legalisatie van de woonwagen omgevingsvergunning te verlenen in strijd is met het vertrouwens- en rechtsezekerheidsbeginsel. Eiser is door toedoen van verweerder in de huidige situatie beland. Verweerder heeft het gebruik van het perceel ten behoeve van de woonwagen destijds vergund. Onder die omstandigheden had verweerder de aanvraag niet mogen weigeren. Verweerder had de aanvraag van eiser moeten aanmerken als een verzoek als bedoeld in artikel 14 onder b van de koopovereenkomst.
9.3
Verweerder is niet bereid betwist gemotiveerd dat hij voor de plaatsing (en bewoning) van de woonwagen destijds een vergunning heeft verleend en stelt zich op het standpunt dat het van meet af aan duidelijk is geweest dat een permanente woonwagen op [adres] niet gewenst is en niet zal worden gelegaliseerd.
9.4
De rechtbank volgt verweerder hierin. Op grond van artikel 14 onder a van de (hiervoor onder 3.3 genoemde) koopovereenkomst was het eiser verboden het perceel in strijd met het destijds geldende bestemmingsplan te gebruiken. Ook in dat bestemmingsplan was plaatsing (en bewoning) van de woonwagen niet toegestaan. Dat in artikel 14 onder b van de koopovereenkomst vermeld staat dat burgemeester en wethouders kunnen op schriftelijk verzoek van eiser ontheffing kunnen verlenen van het in lid a van dit artikel genoemde verbod, betekent niet dat verweerder gehouden is om op de voorliggende (op 15 september 2020 ingediende) aanvraag positief te beslissen. In de koopovereenkomst staat, evenals in de toepasselijke planologische regelgeving, alleen dat verweerder aan gebruik in strijd met het bestemmingsplan ‘kan’ meewerken. Ook uit de onder 3.2 genoemde brief blijkt juist dat verweerder (ook) destijds niet instemde met het permanent gebruiken van het perceel voor plaatsing en bewoning van de woonwagen. De weigering om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen is dan ook niet in strijd met het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel.
9.5
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning mocht weigeren omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Aan de bespreking van de beroepsgronden tegen de tweede weigeringsgrond - namelijk dat het bouwwerk volgens verweerder in strijd is met redelijke eisen van welstand - komt de rechtbank daarom niet toe.
Is eiser als overtreder aan te merken?
10. Eiser betoogt dat niet hij, maar verweerder als overtreder is aan te merken, omdat verweerder zelf de standplaats heeft verwezenlijkt en dat ook niet ontkent. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft zelf de woonwagen geplaatst en gebruikt en handelt daarmee in strijd met het om zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan een woonwagen op het perceel te plaatsen en te bewonen. Dat verweerder destijds voorzieningen heeft aangebracht op het perceel ten behoeve van de plaatsing van de woonwagen, maakt niet dat niet anders.
Is sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving moest afzien?
11.1
Eiser voert aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien. Eiser is door toedoen van verweerder in deze situatie beland. Eiser mocht en mag aannemen dat verweerder – als toenmalige eigenaar en verhuurder van het perceel – geen illegale standplaats realiseerde en aan eiser zou verhuren. Op grond van de huurovereenkomst was het perceel bedoeld voor gebruik voor bewoning in een woonwagen, zonder de verplichting tot het bouwen van een stenen burgerwoning. Eiser is ook niet verplicht in een stenen woning te wonen. Uit de huurovereenkomst blijkt daarnaast dat verweerder nutsvoorzieningen ten behoeve van de woonwagen heeft aangelegd. Ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst wist verweerder van het bestaande gebruik (de bewoning van de woonwagen).
11.2
Zoals hiervoor onder 7.2 en 8.5 overwogen staan de overtredingen vast. Verweerder was in beginsel dan ook gehouden om daartegen handhavend op te treden. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, dat om die reden van optreden moet worden afgezien.
11.3
Naar vaste rechtspraak geldt dat het enkele tijdsverloop geen reden is om van handhaving af te zien. Hoewel het zeer onwenselijk is dat een bestuursorgaan een overtreding lange tijd ongemoeid in stand laat, ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat verweerder daarom in dit geval niet meer tot handhaving mocht overgaan. Verweerder heeft ook niet het vertrouwen gewekt dat plaatsing en gebruik van de woonwagen niet in strijd met het bestemmingsplan was. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 9.4 heeft overwogen. Dat verweerder destijds voorzieningen heeft aangebracht op het perceel ten behoeve van de plaatsing van de woonwagen, is mogelijk in de privaatrechtelijke verhouding tussen eiser en verweerder van belang, maar staat niet aan de opgelegde last onder dwangsom in de weg.

Conclusie en gevolgen

12.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De weigering van de omgevingsvergunning en de last onder dwangsom blijven in stand.
12.2
Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2023.
De griffier is niet in staat
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder a en c, luidt voor zover van belang:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk ,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […].
Artikel 2.3a, eerste lid:
Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Artikel 2.10, eerste lid:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
Artikel 2.12, eerste lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan Bedrijventerreinen 2013
Artikel 1 Begrippen
(…)
1.23
bedrijfswoning
een woning in of bij een bedrijf, die bewoond wordt door (het gezin van) een persoon die betrokken is bij de bedrijfsvoering.
(…)
1.91
woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
(…);
k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning': tevens bedrijfswoningen; (…).
3.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a.gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
(…)
g.woonwagens dienen een afstand van omliggende gebouwen alsmede een onderlinge afstand aan te houden van ten minste vijf meter.
3.4
Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik gelden de volgende regels:
(…)
g. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
1. de gevallen als genoemd onder artikel 3.1, onder k, waarbij slechts één bedrijfswoning per bouwperceel is toegestaan;
2. de bestaande woningen die zijn opgenomen op de lijst die bij als bijlage bij deze regels behoort; (…).
16.1
Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2
Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Voetnoten

1.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1423, r.o. 2.2