In deze zaak, die op 25 januari 2024 is behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man en de vrouw met betrekking tot de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De partijen hebben een affectieve relatie gehad die eindigde in oktober 2023. De man vorderde onder andere dat de minderjarige voorlopig aan hem zou worden toevertrouwd en dat de vrouw zich zou uitschrijven van het adres waar zij samenwoonden. De vrouw vorderde in reconventie dat de minderjarige aan haar zou worden toevertrouwd en dat de zorgregeling zou worden aangepast.
De voorzieningenrechter heeft op 25 januari 2024 geoordeeld dat de vrouw voorlopig de zorg voor de minderjarige toebedeeld krijgt, omdat zij de hoofdverzorger is en de minderjarige sinds zijn geboorte voornamelijk bij haar heeft gewoond. De vorderingen van de man zijn afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat er op dit moment onvoldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van beide partijen. De huidige zorgregeling, die al enige tijd wordt uitgevoerd, is niet zodanig dat er ingrijpen door de voorzieningenrechter noodzakelijk is. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het vonnis al geldende werking heeft, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.