ECLI:NL:RBNHO:2024:1513

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
15/192301-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en verlaten plaats ongeval

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 juli 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt in Alkmaar. De verdachte, geboren op 21 december 1995, heeft met een personenauto, met een snelheid van meer dan 100 km/h, een T-splitsing benaderd en daarbij een abrupte stuurbeweging naar links gemaakt. Dit leidde tot een ongeval waarbij twee inzittenden, A. [naam 1] en [naam 2], zwaar lichamelijk letsel opliepen. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder hulp te bieden aan de slachtoffers, die in hulpeloze toestand achterbleven. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan overtreding van artikel 6 en artikel 7 van de Wegenverkeerswet. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/192301-21 (P)
Uitspraakdatum: 25 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op 21 december 1995 te Alkmaar,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 11 juli 2021 te Alkmaar als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, de Berenkoog, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een aldaar niet toegestane en/of (zeer onverantwoord) hoge snelheid een kruising (T-splitsing) te naderen en/of (met die hoge snelheid) een (abrupte) stuurbeweging (naar links) te maken waardoor de auto in een drift raakt en/of
vervolgens via de verhoogde trottoirband rechts van de rijbaan, in de rechterberm tegen een boom en een paal van een verkeersbord op te botsen of aan te rijden en/of vervolgens (bijna 180 graden roterend) op de rijbaan van de weg tot stilstand te komen,
waardoor aan inzittende A. [naam 1] zwaar lichamelijk letsel, (te weten, een of meer diepe snijwonden in het gezicht als gevolg waarvan een groot ontsierend litteken in het aangezicht is ontstaan en/of een gebroken oogkas en/of een gebroken rib en/of een diepe snijwond in een been die tot direct en meermalen medisch ingrijpen noopte) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en/of
aan inzittende [naam 2] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken bovenbeen en/of een gebroken nekwervel en/of een gebroken neus en/of een breuk in het aangezicht nabij het/een oog) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 11 juli 2021 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Berenkoog, met zodanig hoge snelheid, dat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en via de verhoogde trottoirband rechts van de rijbaan in de berm tegen een boom en een paal van een verkeersbord is op gebotst of aangereden en zijn voertuig bijna 180 graden geroteerd op de rijbaan tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Feit 2
dat hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Alkmaar op/aan Berenkoog, op of omstreeks 11 juli 2021 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
(een) ander(en) (te weten A. [naam 1] en/of [naam 2]), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd(en) achtergelaten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde onder feit 1 stelt de raadsman zich op het standpunt dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW) heeft gehad. Verder dient het proces-verbaal Onderzoek Plaats Verkeersongeval te worden uitgesloten van het bewijs, omdat daarin informatie over de stuurinrichting en het remsysteem ontbreekt. Tenslotte meent de raadsman dat er bij aangeefster [naam 1], gezien haar afgelegde verklaring bij de politie, geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde onder feit 1 heeft de raadsman betoogd dat niet vastgesteld kan worden dat door handelingen van de verdachte het verkeer op de weg werd gehinderd of kon worden gehinderd. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 2 stelt de raadsman zich primair op het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat de verdachte zich binnen 12 uur na het ongeluk bij de politie heeft gemeld. De raadsman stelt zich subsidiair op het standpunt dat de verdachte [naam 1] en/of [naam 2] niet in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. Daarbij acht de rechtbank bewezen dat de verdachte ten aanzien van feit 1 aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
3.3.2
Bewijsmotivering feit 1 primair en feit 2
Schuld
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat de verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval, in dit geval daarin bestaande dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De stelt rechtbank het volgende vast.
Op 11 juli 2021 rond 01:00 uur reed de verdachte als bestuurder in een personenauto met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto) over de Berenkoog te Alkmaar in de richting van de kruising, een T-splitsing, met de Robbenkoog. Behalve de verdachte bevonden zich op dat moment drie passagiers in de auto, onder wie de slachtoffers [naam 1] en [naam 2].
Vervolgens heeft met deze auto een eenzijdig ongeval plaatsgevonden.
Door de politie, die op 11 juli 2021 omstreeks 01:10 uur ter plaatse kwam, werd geconstateerd dat de auto op de weg stond op de rechterbaan met zijn neus in tegengestelde richting. De politie constateerde dat de auto zwaar beschadigd was aan de rechtervoorzijde en rechterzijkant en dat er meerdere airbags uitgeklapt waren.
Door de Dienst Regionale Recherche, Specialistische Ondersteuning, Forensische Opsporing, Verkeersondersteuning is op 11 juli 2021 omstreeks 01.20 uur, een onderzoek ingesteld naar de mogelijke toedracht van het verkeersongeval. Daarbij zijn diverse sporen onderzocht op het wegdek, in de berm, aan de auto en aan een in de berm staande boom. Onder meer is op het wegdek een driftspoor aangetroffen met een lengte van circa 16 meter.
Blijkens het sporenonderzoek uit de verkeersongevallen analyse (VOA) is de auto op enig moment met het rechter voor- en achterwiel gaan driften en heeft de auto daarna achtereenvolgens een betonnen stoeprand, een boom en een verkeersbord geraakt, waarna de auto met de voorzijde tegen de rijrichting in op de Berenkoog tot stilstand is gekomen.
Vervolgens is door deze Dienst op 7 april 2022, een nader onderzoek ingesteld naar de gereden snelheid van de auto onmiddellijk voor het ongeval. Daarbij is de onderzoeksvraag gesteld of aan de hand van de aangetroffen bandensporen een gereden snelheid is te achterhalen. Uit het hierover opgemaakte proces-verbaal onderzoek snelheid volgt dat de verdachte minimaal 100 km/h en maximaal 122 km/h heeft gereden over de Berenkoog, waar ten tijde van het ongeval een maximumsnelheid van 50 km/h gold. Verder is uit onderzoek gebleken dat sprake is geweest van een zuiver driftspoor, dat is veroorzaakt door een abrupte stuurbeweging naar links, zonder dat daarbij is geremd.
Ten tijde van het ongeval was de straatverlichting langs de Berenkoog aan, waardoor het zicht goed was. Het wegdek van de Berenkoog was droog en blijkens de VOA waren er geen bijzondere of opmerkelijke omstandigheden van toepassing. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bekend was met de weg waar het ongeval heeft plaatsgevonden.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte veel te hard heeft gereden. Hij heeft gereden met een snelheid van meer dan 100 km/h over een weg binnen de bebouwde kom. De verdachte is een T-splitsing genaderd en heeft daarbij, door de hoge snelheid, in de flauwe bocht voorafgaand aan de splitsing een abrupte stuurbeweging naar links gemaakt en daarbij zijn auto niet onder controle gehad. Als gevolg hiervan heeft een ernstig ongeval plaatsgevonden.
Gezien de inhoud van deze onderzoeken gelooft de rechtbank niet de verklaring van de verdachte dat hij de maximumsnelheid van 50 km/h niet heeft overschreden.
Evenmin is de rechtbank overtuigd door de verklaring van de verdachte, die hij trouwens pas ter terechtzitting aflegde, dat hij kort voor het ongeval een nieuw sportstuur in zijn auto had laten plaatsen, en dat dit mogelijk de oorzaak van het ongeval is geweest. Door de verdachte is niet uitgelegd wat het effect van dit nieuwe stuurwiel op het ongeluk dan zou kunnen zijn geweest. Bovendien doet het niets af aan de conclusies van de VOA en het proces-verbaal onderzoek snelheid, inhoudende dat de verdachte veel te hard heeft gereden.
Ook het feit dat de stuurinrichting en het remsysteem van de auto niet op hun werking onderzocht konden worden doet niets af aan de conclusies van het onderzoek. Voor zover dit onderzoek nog kon plaatsvinden, zijn aan de stuurinrichting en het remsysteem geen afwijkingen gevonden en door de verdachte is in eerste instantie bij de politie of op enig later moment niets aangevoerd over een slecht sturende of slecht remmende auto. Tot slot geldt ook hier dat de gesuggereerde slechte werking van de stuurinrichting en/of het remsysteem niets afdoet aan de conclusie dat in de gegeven omstandigheden met een onverantwoord hoge snelheid door de verdachte is gereden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door veel te hard te rijden – ten minste 50 km/h harder dan de toegestane snelheid – en door zijn snelheid niet aan te passen aan de omstandigheden ter plaatse (de flauwe bocht naar links voorafgaand aan de splitsing), op dat moment aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Letsel
De tweede vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de slachtoffers ten gevolge van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, dan wel zodanig letsel dat daaruit de tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat slachtoffer [naam 2] als gevolg van het ongeval een gebroken nekwervel, een bovenbeenfractuur en meerdere fracturen in het gezicht, zoals een gebroken neus en een breuk bij het oog, heeft opgelopen. De fractuur in het bovenbeen is door middel van een penfixatie vastgezet. De verwachte herstelduur betrof drie tot zes maanden. Slachtoffer [naam 1] heeft als gevolg van het ongeval een diepe beenwond en een forse snijwond in het gezicht opgelopen. Ook heeft zij een gebroken rib en een gebroken oogkas opgelopen. Aan de wond in haar been zijn complicaties opgetreden, in de vorm van een ontsteking. Het slachtoffer is daarom nogmaals aan haar been geopereerd en heeft een zeer lange periode moeten herstellen. De snijwond in het gezicht van het slachtoffer is een zichtbaar en ontsierend litteken geworden.
Alleen al omdat beide slachtoffers door het ongeluk meerdere botbreuken hebben opgelopen en er bij beide slachtoffers operatief ingrijpen nodig was, acht de rechtbank bewezen dat bij beide slachtoffers sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6 WVW.
Verlaten plaats ongeval
Na het ongeval is de verdachte van de plek van het ongeval weggelopen. Hij heeft verklaard dat hij wist dat beide slachtoffers letsel moesten hebben opgelopen en dat hij bij hen veel bloed zag. Hij heeft niet de hulpdiensten gealarmeerd. Hij heeft verklaard dat hij een passerende automobilist heeft gevraagd om de hulpdiensten te bellen maar hij heeft zich er niet van vergewist dat deze automobilist dit ook daadwerkelijk deed. Evenmin heeft de verdachte zich ervan vergewist dat de passagier die niet gewond was geraakt, zich in voldoende mate om de twee slachtoffers zou bekommeren.
Door aldus te handelen heeft de verdachte beide slachtoffers, van wie hij geconstateerd had dat zij letsel hadden opgelopen, in hulpeloze toestand achter gelaten.
De verwijzing door de raadsman naar de uitsluitingsgrond voor strafvervolging voor het verlaten van de plaats ongeval van artikel 184 WvW gaat niet op. Deze uitsluitingsbepaling ziet alleen op het eerste lid onder a van artikel 7 WvW. De bepaling is niet van toepassing op wat aan de verdachte ten laste is gelegd, namelijk het in hulpeloze toestand achterlaten van slachtoffers, wat is geregeld in het eerste lid van die bepaling onder b.
Geheel ten overvloede merkt de rechtbank op dat toen de verdachte zich (telefonisch) bij de politie meldde, de termijn van 12 uur al verstreken was.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde onder feit 2 heeft begaan.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit en het ten laste gelegde onder feit 2 heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 primair
hij op 11 juli 2021 te Alkmaar als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de Berenkoog, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, met een aldaar niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid een T-splitsing te naderen en met die hoge snelheid een abrupte stuurbeweging naar links te maken waardoor de auto in een drift raakte en vervolgens via de verhoogde trottoirband rechts van de rijbaan in de rechterberm tegen een boom en een paal van een verkeersbord te botsen en vervolgens bijna 180 graden roterend op de rijbaan van de weg tot stilstand te komen,
waardoor aan inzittende A. [naam 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een of meer diepe snijwonden in het gezicht als gevolg waarvan een groot ontsierend litteken in het aangezicht is ontstaan en een gebroken oogkas en een gebroken rib en een diepe snijwond in een been die tot direct en meermalen medisch ingrijpen noopte, en aan inzittende [naam 2] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een gebroken bovenbeen en een gebroken nekwervel en een gebroken neus en een breuk in het aangezicht nabij een oog.
Feit 2
dat hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Alkmaar op Berenkoog, op 11 juli 2021 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist, anderen te weten A. [naam 1] en [naam 2], aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werden achtergelaten.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden ontzegd voor de duur van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd is geweest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt. Hij is met onverantwoord hoge snelheid in de richting van een T-splitsing gereden, waarbij op enig moment het rechter voor- en achterwiel van de auto in een drift zijn geraakt, waardoor de auto vervolgens achtereenvolgens een betonnen stoeprand, een boom en een verkeersbord heeft geraakt en daarna met de voorzijde tegen de rijrichting in, weer op de weg is beland. Door zo te handelen heeft de verdachte zich onverschillig betoond voor de veiligheid van zijn medepassagiers en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer op grove wijze veronachtzaamd. Twee passagiers, slachtoffers [naam 2] en [naam 1], hebben als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Tot op heden, 2,5 jaar na het ongeval, is slachtoffer [naam 1] nog niet volledig hersteld. De impact op haar leven is groot, zoals is gebleken uit hetgeen zij tijdens de zitting heeft verklaard.
De verdachte is na het ongeval naar huis gegaan zonder de hulpdiensten te hebben gealarmeerd en heeft zich pas meer dan twaalf uur daarna telefonisch gemeld bij de politie. Door zichzelf en zijn passagiers in een zeer gevaarlijke situatie te brengen en vervolgens beide slachtoffers in hulpeloze toestand achter te laten heeft de verdachte, ook in dit opzicht, zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer ernstig miskend.
Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, geldt als oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht een taakstraf voor de duur van 120 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 6 maanden. Voor het in hulpeloze toestand achterlaten van slachtoffers zijn geen oriëntatiepunten beschikbaar.
Redelijke termijn en de persoon van de verdachte
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Uitgangspunt hierbij is dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 11 juli 2021, de datum van het politieverhoor. Nu het eindvonnis op 25 januari 2024 wordt gewezen en niet gebleken is van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op ruim 6 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank moet de overschrijding van de redelijke termijn worden gecompenseerd in de strafoplegging.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 4 december 2023,
waaruit blijkt dat de verdachte niet reeds eerder ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van na te noemen aantal uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaar, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal daarnaast in het belang van de verkeersveiligheid en om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit te begaan, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd is geweest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
6, 7, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
60 (zestig) dagenhechtenis.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
12 (twaalf) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
6 (zes) maanden,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 januari 2024