3.3.2Bewijsmotivering feit 1 primair en feit 2
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat de verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval, in dit geval daarin bestaande dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De stelt rechtbank het volgende vast.
Op 11 juli 2021 rond 01:00 uur reed de verdachte als bestuurder in een personenauto met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto) over de Berenkoog te Alkmaar in de richting van de kruising, een T-splitsing, met de Robbenkoog. Behalve de verdachte bevonden zich op dat moment drie passagiers in de auto, onder wie de slachtoffers [naam 1] en [naam 2].
Vervolgens heeft met deze auto een eenzijdig ongeval plaatsgevonden.
Door de politie, die op 11 juli 2021 omstreeks 01:10 uur ter plaatse kwam, werd geconstateerd dat de auto op de weg stond op de rechterbaan met zijn neus in tegengestelde richting. De politie constateerde dat de auto zwaar beschadigd was aan de rechtervoorzijde en rechterzijkant en dat er meerdere airbags uitgeklapt waren.
Door de Dienst Regionale Recherche, Specialistische Ondersteuning, Forensische Opsporing, Verkeersondersteuning is op 11 juli 2021 omstreeks 01.20 uur, een onderzoek ingesteld naar de mogelijke toedracht van het verkeersongeval. Daarbij zijn diverse sporen onderzocht op het wegdek, in de berm, aan de auto en aan een in de berm staande boom. Onder meer is op het wegdek een driftspoor aangetroffen met een lengte van circa 16 meter.
Blijkens het sporenonderzoek uit de verkeersongevallen analyse (VOA) is de auto op enig moment met het rechter voor- en achterwiel gaan driften en heeft de auto daarna achtereenvolgens een betonnen stoeprand, een boom en een verkeersbord geraakt, waarna de auto met de voorzijde tegen de rijrichting in op de Berenkoog tot stilstand is gekomen.
Vervolgens is door deze Dienst op 7 april 2022, een nader onderzoek ingesteld naar de gereden snelheid van de auto onmiddellijk voor het ongeval. Daarbij is de onderzoeksvraag gesteld of aan de hand van de aangetroffen bandensporen een gereden snelheid is te achterhalen. Uit het hierover opgemaakte proces-verbaal onderzoek snelheid volgt dat de verdachte minimaal 100 km/h en maximaal 122 km/h heeft gereden over de Berenkoog, waar ten tijde van het ongeval een maximumsnelheid van 50 km/h gold. Verder is uit onderzoek gebleken dat sprake is geweest van een zuiver driftspoor, dat is veroorzaakt door een abrupte stuurbeweging naar links, zonder dat daarbij is geremd.
Ten tijde van het ongeval was de straatverlichting langs de Berenkoog aan, waardoor het zicht goed was. Het wegdek van de Berenkoog was droog en blijkens de VOA waren er geen bijzondere of opmerkelijke omstandigheden van toepassing. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bekend was met de weg waar het ongeval heeft plaatsgevonden.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte veel te hard heeft gereden. Hij heeft gereden met een snelheid van meer dan 100 km/h over een weg binnen de bebouwde kom. De verdachte is een T-splitsing genaderd en heeft daarbij, door de hoge snelheid, in de flauwe bocht voorafgaand aan de splitsing een abrupte stuurbeweging naar links gemaakt en daarbij zijn auto niet onder controle gehad. Als gevolg hiervan heeft een ernstig ongeval plaatsgevonden.
Gezien de inhoud van deze onderzoeken gelooft de rechtbank niet de verklaring van de verdachte dat hij de maximumsnelheid van 50 km/h niet heeft overschreden.
Evenmin is de rechtbank overtuigd door de verklaring van de verdachte, die hij trouwens pas ter terechtzitting aflegde, dat hij kort voor het ongeval een nieuw sportstuur in zijn auto had laten plaatsen, en dat dit mogelijk de oorzaak van het ongeval is geweest. Door de verdachte is niet uitgelegd wat het effect van dit nieuwe stuurwiel op het ongeluk dan zou kunnen zijn geweest. Bovendien doet het niets af aan de conclusies van de VOA en het proces-verbaal onderzoek snelheid, inhoudende dat de verdachte veel te hard heeft gereden.
Ook het feit dat de stuurinrichting en het remsysteem van de auto niet op hun werking onderzocht konden worden doet niets af aan de conclusies van het onderzoek. Voor zover dit onderzoek nog kon plaatsvinden, zijn aan de stuurinrichting en het remsysteem geen afwijkingen gevonden en door de verdachte is in eerste instantie bij de politie of op enig later moment niets aangevoerd over een slecht sturende of slecht remmende auto. Tot slot geldt ook hier dat de gesuggereerde slechte werking van de stuurinrichting en/of het remsysteem niets afdoet aan de conclusie dat in de gegeven omstandigheden met een onverantwoord hoge snelheid door de verdachte is gereden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door veel te hard te rijden – ten minste 50 km/h harder dan de toegestane snelheid – en door zijn snelheid niet aan te passen aan de omstandigheden ter plaatse (de flauwe bocht naar links voorafgaand aan de splitsing), op dat moment aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De tweede vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de slachtoffers ten gevolge van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, dan wel zodanig letsel dat daaruit de tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat slachtoffer [naam 2] als gevolg van het ongeval een gebroken nekwervel, een bovenbeenfractuur en meerdere fracturen in het gezicht, zoals een gebroken neus en een breuk bij het oog, heeft opgelopen. De fractuur in het bovenbeen is door middel van een penfixatie vastgezet. De verwachte herstelduur betrof drie tot zes maanden. Slachtoffer [naam 1] heeft als gevolg van het ongeval een diepe beenwond en een forse snijwond in het gezicht opgelopen. Ook heeft zij een gebroken rib en een gebroken oogkas opgelopen. Aan de wond in haar been zijn complicaties opgetreden, in de vorm van een ontsteking. Het slachtoffer is daarom nogmaals aan haar been geopereerd en heeft een zeer lange periode moeten herstellen. De snijwond in het gezicht van het slachtoffer is een zichtbaar en ontsierend litteken geworden.
Alleen al omdat beide slachtoffers door het ongeluk meerdere botbreuken hebben opgelopen en er bij beide slachtoffers operatief ingrijpen nodig was, acht de rechtbank bewezen dat bij beide slachtoffers sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6 WVW.
Na het ongeval is de verdachte van de plek van het ongeval weggelopen. Hij heeft verklaard dat hij wist dat beide slachtoffers letsel moesten hebben opgelopen en dat hij bij hen veel bloed zag. Hij heeft niet de hulpdiensten gealarmeerd. Hij heeft verklaard dat hij een passerende automobilist heeft gevraagd om de hulpdiensten te bellen maar hij heeft zich er niet van vergewist dat deze automobilist dit ook daadwerkelijk deed. Evenmin heeft de verdachte zich ervan vergewist dat de passagier die niet gewond was geraakt, zich in voldoende mate om de twee slachtoffers zou bekommeren.
Door aldus te handelen heeft de verdachte beide slachtoffers, van wie hij geconstateerd had dat zij letsel hadden opgelopen, in hulpeloze toestand achter gelaten.
De verwijzing door de raadsman naar de uitsluitingsgrond voor strafvervolging voor het verlaten van de plaats ongeval van artikel 184 WvW gaat niet op. Deze uitsluitingsbepaling ziet alleen op het eerste lid onder a van artikel 7 WvW. De bepaling is niet van toepassing op wat aan de verdachte ten laste is gelegd, namelijk het in hulpeloze toestand achterlaten van slachtoffers, wat is geregeld in het eerste lid van die bepaling onder b.
Geheel ten overvloede merkt de rechtbank op dat toen de verdachte zich (telefonisch) bij de politie meldde, de termijn van 12 uur al verstreken was.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde onder feit 2 heeft begaan.