ECLI:NL:RBNHO:2024:1510

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
15/047335-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar, bedreiging en beschadiging van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 27 februari 2022 in Den Helder opzettelijk een ontploffing teweegbracht door zwaar vuurwerk in de brievenbus van een woning te plaatsen. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de aanwezige bewoners. De verdachte werd ook beschuldigd van bedreiging van een persoon met een misdrijf tegen het leven gericht en van het opzettelijk beschadigen van een auto die aan een ander toebehoorde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet geloofwaardig was in zijn verklaring dat hij de ontploffing via de media had vernomen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de poging tot ontploffing, waarvoor hij werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en voegde daar een contact- en locatieverbod aan toe voor de duur van drie jaar. Tevens werden vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/047335-23 en 15/261346-20 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 25 januari 2024
Tegenspraak (ex. art 279 Sv.)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [pleegdatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Driessen en van hetgeen de raadsman van de verdachte, mr. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 27 februari 2022 te Den Helder, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra, althans een stuk (zwaar) vuurwerk in een brievenbus van een woning, gelegen aan de [adres 2] , te plaatsen en/of aan te steken en/of door die brievenbus te gooien en daarvan
- gemeen gevaar voor die woning en/of de goederen in/om die woning en/of tuin
en/of huisdieren, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woning aanwezige bewoners/personen, in elk geval gevaar voor een ander of anderen, te duchten was.
Feit 2 primair
hij op of omstreeks 25 februari 2022 te Den Helder ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing te weeg te brengen in een woning aan de [adres 2] , met dat opzet een black thunder en/of een cobra, althans een stuk (zwaar)
vuurwerk, in een brievenbus van een woning, gelegen aan de [adres 2] , heeft geplaatst en/of aangestoken en/of door die brievenbus heeft gegooid en daarvan
- gemeen gevaar voor die woning en/of de goederen in/om die woning en/of tuin
en/of huisdieren, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woning
aanwezige bewoners/personen, in elk geval gevaar voor een ander of anderen,
te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2 subsidiair
hij op of omstreeks 25 februari 2022 te Den Helder [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en/of brandstichting, door een black thunder en/of een cobra, althans een stuk (zwaar) vuurwerk, in/door de brievenbus van de woning van die [slachtoffer 1] te plaatsen en/of aan te steken en/of te gooien.
Feit 3
hij op of omstreeks 27 februari 2022 te Den Helder opzettelijk en wederrechtelijk een auto (type Lynk & Co), in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft om integrale vrijspraak verzocht. Volgens de raadsman bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd tijdens een gesprek met verbalisant [naam 1] dient, wegens de onbetrouwbaarheid daarvan, te worden uitgesloten van het bewijs. Ook bevat het dossier volgens de raadsman geen steunbewijs voor deze verklaring.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de rechtbank dat blijkens de verklaring van aangever [slachtoffer 1] het op 25 februari 2022 in zijn brievenbus aangetroffen vuurwerk niet ontstoken was en nog geheel intact. Er kan daarom geen sprake zijn van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing zoals primair ten laste gelegd onder 2.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 27 februari 2022 heeft de heer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) aangifte gedaan van een ontploffing diezelfde dag door middel van zwaar vuurwerk in zijn woning. In deze aangifte heeft hij bovendien verklaard dat hij twee dagen daarvoor, op 25 februari 2022, niet afgestoken vuurwerk in de hal achter de voordeur van zijn woning had aangetroffen.
Het dossier bevat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verbalisant [naam 1] (hierna: [naam 1] ) waarin hij beschrijft wat de verdachte tijdens een gesprek op straat op 16 februari 2023 tegen hem heeft gezegd. Volgens [naam 1] heeft de verdachte tijdens dat gesprek naar de bestuurder in een voorbijrijdende auto gewezen en tegen [naam 1] gezegd dat dat [slachtoffer 1] was, een GGZ medewerker bij wie hij een Cobra bij zijn woning naar binnen heeft gegooid omdat hij het niet eens met hem was. Volgens [naam 1] heeft de verdachte vervolgens ook verklaard dat hij eerst een Cobra naar binnen had gegooid die niet af is gegaan, en dat hij later terug is gegaan en een “goede” Cobra naar binnen heeft gegooid.
De verdachte ontkent dat hij tegen [naam 1] zou hebben gezegd dat hij zélf vuurwerk bij de woning van [slachtoffer 1] naar binnen heeft gegooid. Volgens de verdachte heeft hij tegen [naam 1] gezegd dat “ze” dat hadden gedaan en baseerde hij de wetenschap dat er bij [slachtoffer 1] twee keer vuurwerk door de brievenbus was gegooid, waarvan het eerste vuurwerk niet is afgegaan, op nieuws afkomstig van Facebook via het internet.
De rechtbank gelooft de verdachte niet. [naam 1] heeft bij de rechter-commissaris nadrukkelijk bevestigd dat de verdachte tegen hem verklaard heeft zelf een Cobra naar binnen te hebben gegooid bij [slachtoffer 1] die niet af is gegaan, en later een “goede”. Daar komt bij dat uit het proces-verbaal met betrekking tot het media-onderzoek blijkt dat in de media niet is gesproken over het plaatsen of gooien van vuurwerk in de woning van [slachtoffer 1] op 25 februari 2022 dat niet is afgegaan. Volgens dat proces-verbaal melden het Noord-Hollands Dagblad en de politie Den Helder naar aanleiding van de ontploffing op 27 februari 2022 slechts dat er “
voor de tweede keer een vernieling aan een woning” is gepleegd. Uit die informatie volgt, anders dan de verdediging meent, niet dat de verdachte via de media op de hoogte kon zijn over het vuurwerk op 25 februari 2022 in de woning van [slachtoffer 1] dat niet was afgegaan. Over die informatie kan de verdachte dus alleen hebben beschikt uit eigen wetenschap. De psychische gesteldheid van de verdachte ten tijde van zijn gesprek met [naam 1] , wat die psychische gesteld ook geweest mag zijn, doet aan die wetenschap niet af. Bij het voorgaande hecht de rechtbank mede betekenis aan de door de verdachte verstuurde Whatsappberichten naar [slachtoffer 1] van 3 maart 2022, waaruit de verstoorde verstandhouding tussen de verdachte en [slachtoffer 1] blijkt.
De vraag die nog voorligt is of ten gevolge van de hiervoor beschreven handelingen van de verdachte, levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De rechtbank overweegt dat om dergelijk gevaar in rechte als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het gevaar ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband niet van belang (zie HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009: BG1653).
De rechtbank is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar was dat de cobra tijdens de ontploffing contact zou kunnen maken met het lichaam van iemand die op dat moment in de woning aanwezig was. Het gaat om een krachtig explosief, waarbij er gevaar voor letsel bestaat indien deze in de nabijheid van personen ontploft. Als het vuurwerk op een bepaalde plaats van het lichaam huidcontact maakt op het moment van exploderen (bijvoorbeeld bij het hoofd, de nek of de romp), kan dat dodelijk letsel veroorzaken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gevaar voor het ontstaan van levensgevaar ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing in een bewoonde woning naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 27 februari 2022 te Den Helder, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra in een brievenbus van een woning, gelegen aan de [adres 2] , te plaatsen en aan te steken en daarvan
- gemeen gevaar voor die woning, de goederen in en om die woning, tuin en huisdier, en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woning aanwezige personen te duchten was.
Feit 2 subsidiair
hij op 25 februari 2022 te Den Helder [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling, door een black thunder door de brievenbus van de woning van die [slachtoffer 1] te gooien.
Feit 3
hij op 27 februari 2022 te Den Helder opzettelijk en wederrechtelijk een auto (type Lynk & Co), die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft beschadigd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Opzettelijk een ontploffing teweegbrengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 2 subsidiair:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling.
Feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopig hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast dient aan de verdachte een maatregel op grond van artikel 38v Sr te worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangever [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor de straat waarin [slachtoffer 1] woont, te weten de [adres 2] te Den Helder, voor de duur van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapportages is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft in de hal van de woning van het slachtoffer een ontploffing veroorzaakt door zwaar vuurwerk in diens brievenbus te plaatsen en tot ontbranding te brengen. De ontploffing veroorzaakte een enorme knal en veel schade in de woning en aan de inboedel. Het slachtoffer bevond zich op dat moment, samen met zijn partner, hond en katten in zijn woning. Een paar minuten vóór de ontploffing bevond het slachtoffer zich zelfs in de keuken, die grenst aan de hal. Dat hij of zijn partner door de ontploffing niet gewond zijn geraakt, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken.
De ontploffing heeft grote impact gehad op het slachtoffer en zijn partner, zoals ook blijkt uit de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde schriftelijke slachtofferverklaring. Dergelijke feiten brengen niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij het slachtoffer, maar ook bij buren en andere omwonenden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog lange tijd de psychische gevolgen kunnen ondervinden. Als gevolg van de ontploffing is ten slotte ook de auto van de buurman van het slachtoffer beschadigd.
De verdachte heeft geen rekening gehouden met al die voorzienbare ernstige gevolgen van het afsteken van zwaar vuurwerk in de brievenbus van een woning. Integendeel, uit door de verdachte aan het slachtoffer verstuurde Whatsappberichten blijkt dat de verdachte weloverwogen zijn pijlen op het slachtoffer had gericht uit onvrede over zijn behandeling bij de GGZ door het slachtoffer, en om die reden de ernstige gevolgen van zijn handelen kennelijk voor lief heeft genomen.
Daarnaast heeft de verdachte twee dagen vóór het teweegbrengen van de ontploffing slachtoffer [slachtoffer 1] bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling door een niet aangestoken stuk zwaar vuurwerk door de brievenbus van de woning van het slachtoffer te gooien.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in februari 2021 onherroepelijk is veroordeeld voor vernieling in vereniging gepleegd.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de rapportages die over de verdachte zijn uitgebracht.
In het reclasseringsadvies van 28 december 2023 staat dat het risico op recidive, op letsel en op het onttrekken aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat. De reclassering is van mening dat een regulier voorwaardelijk kader niet toereikend is. Ook is er onvoldoende basis voor samenwerking met de reclassering omdat de verdachte niet gestabiliseerd is en er geen sprake is van ziektebesef en -inzicht. De reclassering adviseert om bij een veroordeling geen bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet namelijk geen mogelijkheden om met interventies of toezicht het recidiverisico te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
In het Pro Justitiarapport van 1 juni 2023, opgesteld door psychiater [naam 2] , staat dat bij de verdachte schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis en tabak is vastgesteld. Volgens de psychiater is het waarschijnlijk dat deze stoornissen ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig waren, te meer omdat de stoornissen bij de verdachte een chronisch verloop hebben. Informatie over het toestandsbeeld van de verdachte ten tijde van de tenlastelegging ontbreekt echter, waardoor er geen uitspraak kan worden gedaan over de vraag of de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten, geen andere straf gepast is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet wel aanleiding in strafverminderende zin rekening te houden met de psychische gesteldheid van de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en zal om die reden een kortere gevangenisstraf opleggen dan de straf die door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van één jaar moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Vrijheidsbeperkende maatregel

De rechtbank acht het – met de officier van justitie – noodzakelijk om aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor de straat waarin [slachtoffer 1] woont, te weten de [adres 2] te Den Helder. Niet alleen de ernst van het incident geeft daartoe aanleiding, maar ook de omstandigheid dat de verdachte in de periode na het incident, zo blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, het slachtoffer kennelijk nogmaals heeft lastig gevallen.
Met deze maatregelen beoogt de rechtbank de kans op recidive ten aanzien van het slachtoffer in te perken. De rechtbank zal het contact- en locatieverbod opleggen elk voor de duur van drie jaar. Voor iedere keer dat verdachte één van deze verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen worden opgelegd met een maximum van 26 weken.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de maatregel strekkende tot het locatie- en contactverbod dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt tegenover het slachtoffer. Dit blijkt niet alleen uit de zojuist aangehaalde schriftelijke slachtofferverklaring, maar ook uit het reclasseringsrapport van 28 december 2023, waarin staat dat de reclassering nog onverminderd zorgen heeft over de psychische gesteldheid van de verdachte en het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.

8.Vorderingen benadeelde partij

8.1.
Vordering van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 5.618,03 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 2.618,03) en immateriële schade (€ 3.000,00) die hij als gevolg van de laste gelegde feiten 1 en 2 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd het gevorderde bedrag volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak voor de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende onderbouwd is en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank wijst de gehele vordering van € 2.618,03 dan ook toe.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de bedreiging en ontploffing. Voor toekenning van die schade bestaat een wettelijke grondslag (artikel 6:106 onder b BW). Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, met concrete onderbouwing, acht de rechtbank een bedrag van
€ 3.000,00 (drie duizend euro)als vergoeding voor deze immateriële schade, billijk.
De vordering zal dan ook tot een totaal bedrag van € 5.618, 03 te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen [kort gezegd: bedreiging en het teweegbrengen van een ontploffing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2
Vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 500,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het laste gelegde feit 3 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade bestaat uit het eigen risico van de verzekering van [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd het gevorderde bedrag volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak voor het ten laste gelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende onderbouwd is en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde onder feit 3. De rechtbank schat de gestelde schade op een bedrag van ten minste € 500,00 en wijst de vordering van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, dan ook toe.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen [kort gezegd: vernieling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 17 februari 2021 in de zaak met parketnummer 15/261346-20 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar de verdachte ter zake van kraken en vernieling in vereniging gepleegd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 4 maart 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie nog geen drie maanden geëindigd.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank de vordering zal toewijzen.
De rechtbank acht tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf niet opportuun in het licht van de aard van (de veroordeling in) de onderhavige strafzaak en is daarom van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
10. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
10.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd te oordelen dat het in beslag genomen voorwerp, te weten een fles met benzine (goednummer: 1457898) dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
10.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt over het in beslag genomen goed ingenomen.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een fles met benzine dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38v, 38w, 57, 157, 285 en 350 Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vrijheidsbeperkende maatregel: contactverbod
- legt op de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr dat de veroordeelde voor de duur van DRIE (3) JAREN op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum en -plaats] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 26 weken;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
- beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Vrijheidsbeperkende maatregel: gebiedsverbod
- Legt op de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr dat de veroordeelde voor de duur van DRIE (3) JAREN zich niet zal ophouden in de [adres 2] , te Den Helder;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met aan maximum van 26 weken;
- Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
- Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.618,03, bestaande uit € 2.618,03 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.618,03, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
63 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,00, bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
10 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan verdachte van: fles met benzine (goednummer: 1457898).
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/261346-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 januari 2024