6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapportages is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft in de hal van de woning van het slachtoffer een ontploffing veroorzaakt door zwaar vuurwerk in diens brievenbus te plaatsen en tot ontbranding te brengen. De ontploffing veroorzaakte een enorme knal en veel schade in de woning en aan de inboedel. Het slachtoffer bevond zich op dat moment, samen met zijn partner, hond en katten in zijn woning. Een paar minuten vóór de ontploffing bevond het slachtoffer zich zelfs in de keuken, die grenst aan de hal. Dat hij of zijn partner door de ontploffing niet gewond zijn geraakt, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken.
De ontploffing heeft grote impact gehad op het slachtoffer en zijn partner, zoals ook blijkt uit de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde schriftelijke slachtofferverklaring. Dergelijke feiten brengen niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij het slachtoffer, maar ook bij buren en andere omwonenden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog lange tijd de psychische gevolgen kunnen ondervinden. Als gevolg van de ontploffing is ten slotte ook de auto van de buurman van het slachtoffer beschadigd.
De verdachte heeft geen rekening gehouden met al die voorzienbare ernstige gevolgen van het afsteken van zwaar vuurwerk in de brievenbus van een woning. Integendeel, uit door de verdachte aan het slachtoffer verstuurde Whatsappberichten blijkt dat de verdachte weloverwogen zijn pijlen op het slachtoffer had gericht uit onvrede over zijn behandeling bij de GGZ door het slachtoffer, en om die reden de ernstige gevolgen van zijn handelen kennelijk voor lief heeft genomen.
Daarnaast heeft de verdachte twee dagen vóór het teweegbrengen van de ontploffing slachtoffer [slachtoffer 1] bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling door een niet aangestoken stuk zwaar vuurwerk door de brievenbus van de woning van het slachtoffer te gooien.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in februari 2021 onherroepelijk is veroordeeld voor vernieling in vereniging gepleegd.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de rapportages die over de verdachte zijn uitgebracht.
In het reclasseringsadvies van 28 december 2023 staat dat het risico op recidive, op letsel en op het onttrekken aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat. De reclassering is van mening dat een regulier voorwaardelijk kader niet toereikend is. Ook is er onvoldoende basis voor samenwerking met de reclassering omdat de verdachte niet gestabiliseerd is en er geen sprake is van ziektebesef en -inzicht. De reclassering adviseert om bij een veroordeling geen bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet namelijk geen mogelijkheden om met interventies of toezicht het recidiverisico te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
In het Pro Justitiarapport van 1 juni 2023, opgesteld door psychiater [naam 2] , staat dat bij de verdachte schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis en tabak is vastgesteld. Volgens de psychiater is het waarschijnlijk dat deze stoornissen ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig waren, te meer omdat de stoornissen bij de verdachte een chronisch verloop hebben. Informatie over het toestandsbeeld van de verdachte ten tijde van de tenlastelegging ontbreekt echter, waardoor er geen uitspraak kan worden gedaan over de vraag of de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten, geen andere straf gepast is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet wel aanleiding in strafverminderende zin rekening te houden met de psychische gesteldheid van de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en zal om die reden een kortere gevangenisstraf opleggen dan de straf die door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van één jaar moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.