ECLI:NL:RBNHO:2024:1502

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
15/009871-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen in vereniging

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijk brand stichten en het teweegbrengen van een ontploffing, met gemeen gevaar voor goederen. De zaak vond plaats in Alkmaar en was het resultaat van een onderzoek dat begon met een incident op 29 december 2022 in Grootebroek, waar een auto in brand werd gestoken. De verdachte, die samen met een ander handelde, werd beschuldigd van het aansteken van een stuk vuurwerk of explosief in een Nissan Juke, wat leidde tot een explosie en brand. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank legde een zwaardere straf op van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat zij niet rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit waren benadeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de gevolgen daarvan voor de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/009871-23 (P)
Uitspraakdatum: 18 januari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 december 2023 en 4 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 2] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Swart en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. F.T. Sakrak, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 29 december 2022 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, in elk geval in Nederland, (op/aan de [adres 1] te Grootebroek) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, althans brand heeft gesticht, door een stuk vuurwerk en/of een explosief, al dan niet in combinatie met een brand versnellende stof, in een (personen) auto van het merk Nissan (type Juke voorzien van het kenteken [kenteken 1] ) aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan die Nissan geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (personen)auto en/of in die auto aanwezige goederen en/of nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Subsidiair
een of meer personen op of omstreeks 29 december 2022 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, in elk geval in Nederland, (op/aan de [adres 1] te Grootebroek) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, althans brand heeft gesticht, door een stuk vuurwerk en/of een explosief, al dan niet in combinatie met een brand versnellende stof, in een (personen) auto van het merk Nissan (type Juke voorzien van het kenteken [kenteken 1] ) aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan die Nissan geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (personen)auto en/of in die auto aanwezige goederen en/of nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 29 december te Grootebroek, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- een/zijn auto met kenteken [ [kenteken 2] ] (ten behoeve van het teweeg kunnen brengen van die ontploffing) ter beschikking te stellen en/of
- voornoemde perso(o)n(en) naar de [adres 1] te Grootebroek te vervoeren en/of
- voor voornoemde perso(o)n(en) op de uitkijk te staan en/of
- zich in een/zijn auto kenteken [ [kenteken 2] ] gereed te houden voor (gehaast) vertrek en/of
- voornoemde perso(o)n(en) van Grootebroek weer terug naar Amsterdam te brengen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde stelt de raadsman zich, samengevat, op het standpunt dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte de brand aan het voertuig heeft gesticht. Voorts bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde medeplegen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde stelt de raadsman zich op het standpunt dat dubbel opzet ontbreekt, zodat geen sprake is van medeplichtigheid.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 29 december 2022 rond 03:11 uur is de
Nissantype Juke met kenteken [kenteken 1] , die op dat moment op de oprit van de woning van de aangever [naam 1] in Grootebroek stond, in brand gestoken door middel van het teweegbrengen van een ontploffing. Door deze brand is een luifel boven de voordeur van de woning van de aangever aangetast. Op de camerabeelden van de woning van de aangever, maar ook op beelden die zijn gemaakt vanaf de woning aan de [adres 1] in Grootebroek zijn ten tijde hier van belang twee personen zichtbaar. Te zien is dat een van de personen een zijruit van de auto inslaat en een lichtgevend voorwerp in de auto gooit. De auto vulde zich hierna met rook waarna er een explosie plaatsvond in de auto. Hierdoor ontstond er brand in de auto.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 29 december 2022 in de auto van zijn vader vanuit Amsterdam naar Grootebroek is gereden. Nadat hij daar parkeerde zijn anderen uitgestapt, zo verklaarde de verdachte. Namen wil hij niet noemen. Hij verklaarde ook dat hij zelf in de auto is blijven wachten totdat de anderen weer terug kwamen. De rechtbank stelt de verklaring van de verdachte dat hij in de auto is blijven wachten als ongeloofwaardig terzijde. Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt dat op 29 december 2022, tussen 02.12 en 04.55 uur, in totaal 78 logmomenten op die telefoon zijn geregistreerd waarbij het display van de telefoon aan of uit ging of waarbij het toestel werd vergrendeld of ontgrendeld, dus ongeveer 1 logmoment per twee minuten. Om 03.05.57 uur, een paar minuten voor de brandstichting, werd het toestel vergrendeld. Om 03.14.04 uur, een paar minuten na de brandstichting, werd het toestel voor het eerst weer ontgrendeld.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat de verdachte in de nacht van 29 december 2022 heel vaak zijn telefoon heeft gebruikt. De rechtbank stelt voorts vast dat zijn telefoon gedurende ongeveer 10 minuten, binnen welke 10 minuten de brand aan het voertuig is gesticht, vergrendeld is geweest. Gelet hierop, in combinatie met de vaststelling dat op de beelden van de brandstichting twee personen te zien zijn en het dossier voorts geen enkele aanwijzing bevat dat er een derde persoon bij de brandstichting betrokken is dan wel dat iemand anders de telefoon van de verdachte heeft gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met de medeverdachte [naam 2] de brand aan het voertuig heeft gesticht.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het aan hem primair ten laste gelegde feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair:
hij op 29 december 2022 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, aan de [adres 1] te Grootebroek tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, althans brand heeft gesticht, door een stuk vuurwerk en/of een explosief, al dan niet in combinatie met een brand versnellende stof, in een auto van het merk Nissan (type Juke voorzien van het kenteken [kenteken 3] ) aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan die Nissan geheel of gedeeltelijk is verbrand terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en in die auto aanwezige goederen en nabij gelegen woning(en), in elk geval gevaar voor goederen, te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
Opzettelijk brand stichten/een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het volwassenstrafrecht dient te worden toegepast. Volgens de officier van justitie wordt het puberale/kinderlijke gedrag, alsmede het impulsief handelen van de verdachte in het reclasseringsrapport onvoldoende toegelicht en bevat het rapport juist contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van 3 jaren. Voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie verzocht aan de verdachte op te leggen de gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, meewerken aan een dagbesteding, een locatieverbod en een locatiegebod zonder elektronische monitoring, een contactverbod en een meldplicht bij de reclassering.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen en heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ook heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de geringe rol van de verdachte bij het ten laste gelegde feit. Verzocht wordt daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie of onvoorwaardelijke taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in/van een auto. Hij heeft samen met een ander in het holst van de nacht een auto, die op de oprit van de woning van het slachtoffer stond, door middel van vuurwerk en/of een explosie in brand gestoken. Door deze brandstichting is het voertuig volledig uitgebrand. Het voertuig stond maar op 1.20 meter van de gevel van de woning van het slachtoffer geparkeerd en de luifel boven de voordeur van de woning van het slachtoffer is door stralingshitte aangetast. Door de explosie hebben bovendien ook naast gelegen woningen gevaar gelopen. Buurtbewoners, waaronder een meisje van 6 jaar, zijn zonder enige aanleiding ruw uit hun slaap gewekt en hebben angstige momenten moeten doorstaan. Dat de schade beperkt is gebleven, is niet aan de verdachte te danken nu hij met zijn mededader na de brandstichting is weggerend. De verdachte heeft zich om de gevolgen van zijn handelen niet bekommerd. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank slaat verder acht op het reclasseringsadvies van 14 december 2023 waarin vermeld staat dat de kans op recidive als laag tot gemiddeld wordt ingeschat. De reclassering heeft met betrekking tot de sociaal-maatschappelijke situatie van de verdachte weinig problemen gezien, maar ziet wel, vanwege van de ernst van het bewezen verklaarde feit, de leeftijd van de verdachte en de ongrijpbare houding in combinatie met een vermoedelijk negatief sociaal netwerk en vermoedens van een lichtverstandelijke beperking, aanknopingspunten om met een reclasseringstoezicht meer zicht te krijgen op zijn persoonlijke omstandigheden. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht op te leggen.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich niet verenigen. De rechtbank is van oordeel dat het reclasseringsrapport eerder contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht bevat. Zo staat er in het rapport vermeld dat het toezicht wisselend verloopt en de verdachte ongrijpbaar lijkt te zijn in zijn sociaal wenselijke houding. Daarnaast ziet de reclassering onvoldoende intrinsieke motivatie bij de verdachte hetgeen mogelijk van invloed is op de uitvoerbaarheid van toezicht. Ook wordt toezicht door de volwassen- en niet door de jeugdreclassering geadviseerd. Verder wordt gesproken over
vermoedensvan een licht verstandelijke beperking en is
mogelijksprake van impulsief handelen. Ook hierin ziet de rechtbank geen reden om tot toepassing van het jeugdstrafrecht over te gaan. Daar komt bij dat de proceshouding van de verdachte en de vaststelling dat hij op sociaal-maatschappelijk vlak weinig problemen laat zien, er ook niet op duiden dat toepassing van het jeugdstrafrecht geïndiceerd is en dat van de mogelijke toepassing daarvan nog enig pedagogisch effect kan worden verwacht.
Gezien bovenstaande zal de rechtbank het volwassenstrafrecht toepassen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vorderingen benadeelde partij

7.1.
Vordering van [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 53.553,80 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 46.053,80) en immateriële schade (€ 7.500,00) die hij als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zicht ten aanzien van de materiële schade op het standpunt dat alleen de kosten van “hotel Van der Valk” en “hotel Heer Hugo” kunnen worden toegewezen. De behandeling van de overige gevorderde materiële schade is een onevenredige belasting van het strafgeding en de benadeelde partij dient ten aanzien van die schade in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft gevorderd het verzochte bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren wegens onvoldoende toereikende motivering. Meer subsidiair meent de raadsman dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en verzoek de benadeelde partij om die reden in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Meest subsidiair verzoekt de raadsman de vordering aanzienlijk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde schade overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 51a van het wetboek van Strafvordering (Sv) als slachtoffer wordt aangemerkt diegene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet is wat hierbij de betekenis is van de bewoording “rechtstreeks”. Met rechtstreekse schade wordt gedoeld op schade die het gevolg is van een gedraging die valt onder het belang dat het tenlastegelegde feit beoogt te beschermen. De rechtbank is van oordeel dat [naam 1] niet aan dit criterium voldoet. Ten laste gelegd en bewezen is overtreding van artikel 157 van het wetboek van Strafrecht (Sr). Dit artikel beoogt te beschermen een concreet gevaar voor personen en goederen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet rechtstreeks door dit feit is getroffen. Nu de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit niet rechtstreeks is benadeeld, kan hij niet worden ontvangen in de vordering.
7.2.
Vordering van [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 9.272,81 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 1.772,81) en immateriële schade (€ 7.500,00) die zij als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. R.H. Bouwman, aangegeven het deel van de materiele schade die ziet op gederfde omzet (€ 1.733,00) niet langer te handhaven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de gestelde materiële schade gevorderd de kosten met betrekking tot de pleister af te wijzen omdat geen sprake is van gestelde schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
De officier van justitie heeft gerekwireerd het gevorderde bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering wegens onvoldoende toereikende motivering. Meer subsidiair meent de raadsman dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en verzoek de benadeelde partij om die reden in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Meest subsidiair verzoekt de raadsman de vordering aanzienlijk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Volgens artikel 51f Sv kan alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voegen als benadeelde partij en een vordering tot schadevergoeding indienen. De benadeelde partij kan volgens artikel 51a Sv alleen ontvankelijk zijn als (onder meer) aan de voorwaarde wordt voldaan dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. In casu is geen rechtstreekse schade toegebracht aan [naam 3] en om die reden kan zij zich niet voegen in het strafproces als benadeelde partij.
7.3.
Vordering van [naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 17.350,92 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 9.850,92) en immateriële schade (€ 7.500,00) die zij als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. R.H. Bouwman, aangegeven het deel van de materiele schade die ziet op gederfde omzet (€ 9.050,92) niet langer te handhaven. De raadsman heeft voorts aangegeven dat de materiële schade vermeerderd dient te worden met de kosten van het eigen risico van € 330,97, waardoor het totaalbedrag van de gevorderde materiele schade € 1.130,97 bedraagt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde materiële schade
voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. Voor wat betreft de kosten met betrekking tot de goederen in de voertuig heeft de officier van justitie de rechtbank gevorderd gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De officier van justitie heeft gerekwireerd het gevorderde bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering wegens de bepleite vrijspraak voor het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren wegens onvoldoende toereikende motivering. Meer subsidiair meent de raadsman dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en verzoek de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk te verklaren. Meest subsidiair verzoekt de raadsman de vordering aanzienlijk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot de goederen in de auto is de rechtbank van oordeel dat daarvan geen begin van onderbouwing is geleverd en om die reden verklaart de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van die schade in de vordering niet-ontvankelijk. Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten met betrekking tot het eigen risico en de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van die schade dan ook niet-ontvankelijk in de vordering.
7.4.
Vordering van [naam 5]
De benadeelde partij [naam 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 9.630,97 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 2.130,97) en immateriële schade (€ 7.500,00) die zij als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. R.H. Bouwman, aangegeven het deel van de materiele schade die ziet op het eigen risico (€ 330,97) niet langer te handhaven, waardoor het totaalbedrag van de gevorderde materiele schade € 1.800,00 bedraagt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de behandeling van de gevorderde materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en heeft gevorderd de benadeelde partij aanzien van die schade in die vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie heeft gevorderd het verzochte bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens onvoldoende toereikende motivering. Meer subsidiair meent de raadsman dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en verzoek de benadeelde partij om die reden in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Meest subsidiair verzoekt de raadsman de vordering aanzienlijk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering met betrekking tot de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in haar vordering zal kunnen worden ontvangen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van die schade daarom in de vordering niet-ontvankelijk.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte her primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vierentwintig (24) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. E.M.L. Warmoeskerken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2024