3.3.2.Bewijsmotivering feit 1
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] heeft op 22 december 2022 aangifte van een poging tot afpersing gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 22 december 2022 rond 18:04 uur thuis kwam, zijn auto parkeerde en kort hierna op zijn oprit werd aangesproken door een voor hem onbekende man. Deze man vroeg of hij [slachtoffer] was. Toen de aangever [slachtoffer] aangaf zo te heten, vroeg deze man of hij de vader van [naam 1] is. Toen de aangever ook hier bevestigend op antwoordde, gaf de man aan dat hij namens de vriend van [naam 2] is gekomen en de vriend van [naam 2] € 60.000,- van de aangever wil omdat de aangever [naam 2] uit zijn zaak zou hebben gewerkt. Verder zou de aangever 24 uur per dag in de gaten gehouden worden en worden gevolgd. De man gaf ook aan dat, wanneer de aangever volgende week geen
€ 60.000,- betaalt, zijn ondernemingen één voor één plat kunnen gaan. De aangever heeft na dit gesprek meerdere sms-berichten ontvangen met daarin persoonlijke informatie over hem en zijn gezinsleden en informatie over de reisbewegingen van de aangever.
Uit de verklaringen van [naam 1] (de dochter van de aangever) en [naam 2] (de vriendin van de medeverdachte [naam 3]) afgelegd bij de politie, blijkt dat [naam 2] eerst enige tijd als zelfstandige in de beautysalon van [naam 1] heeft gewerkt, en dat [naam 1] het contract heeft opgezegd omdat [naam 1] en [naam 2] het niet eens zijn geworden over een nieuwe werkconstructie.
De verdachte heeft op 13 september 2023 in een verhoor bij de politie verklaard dat hij degene is geweest die de aangever op 22 december 2022 heeft aangesproken en bovengenoemd bericht aan hem heeft afgegeven. Hij heeft verklaard dat hij die dag met de auto van zijn vader, een Suzuki met kenteken [kenteken 2], iemand – van wie hij de naam niet heeft willen noemen – heeft opgehaald en naar Grootebroek is gereden. De verdachte heeft verder verklaard dat hij, eenmaal voor het huis van de aangever, van zijn passagier te horen heeft gekregen wie hij moest aanspreken en wat hij tegen die persoon moest zeggen. De verdachte heeft verklaard dat hij de hele dag met één, dezelfde, persoon in de auto heeft gezeten en dat deze persoon een sms-bericht naar de aangever heeft gestuurd op het moment dat zij wegreden van de woning van de aangever.
De verklaring van de verdachte wordt bevestigd door de camerabeelden van tankstation Total in de Goorn. Daarop is te zien dat de verdachte op 22 december 2022 om 15:22 uur in de Suzuki met kenteken [kenteken 2] het tankstation op rijdt. Op de beelden is te zien dat er een tweede persoon in de auto zit.
De rechtbank stelt verder vast dat de aangever, kort nadat hij op 22 december 2022 door de verdachte is aangesproken, om 18:08 uur, een sms-bericht heeft ontvangen van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: het telefoonnummer eindigend op 1565) met e-mailadres [emailadres] met daarin veel persoonlijke informatie over de aangever en zijn gezinsleden en de mededeling dat ‘
dit kan tussen jou en mij blijven.’
Uit onderzoek naar het telefoonnummer eindigend op 1565 en het telefoonnummer [telefoonnummer 2], het telefoonnummer van de verdachte (hierna: het telefoonnummer eindigend op 8209), is gebleken dat beide telefoonnummers in de ochtend van 22 december 2022 zendmastlocaties aanstralen die dekking geven aan het woonadres van de verdachte, [adres 3]. Gedurende de dag van 22 december 2022 maken de telefoonnummers eindigend op 1565 en 8209 voorts een overeenkomstige reisbeweging in de richting van De Goorn en omgeving, gebied Koggenland en terug naar Amsterdam. De rechtbank stelt op grond van deze bevindingen vast dat de verdachte met zijn telefoonnummer eindigend op 8209, gedurende de gehele dag op 22 december 2022 samen is geweest met het telefoonnummer eindigend op 1565.
Op 10 januari 2023 is na de aanhouding van de verdachte in zijn woning, de telefoon met daarin het telefoonnummer eindigend op 1565 in zijn jaszak aangetroffen. Kort voor zijn aanhouding, namelijk op 7 en 9 januari 2023 zijn er met dit telefoonnummer nog sms-berichten naar de aangever gestuurd. Gezien de inhoud van deze berichten stelt de rechtbank vast dat deze een duidelijk vervolg zijn op de berichten die eerder met dit telefoonnummer naar de aangever zijn verstuurd.
Nu dus ook ná de aanhouding van de medeverdachte [naam 3] op 31 december 2022, vanaf het telefoonnummer eindigend op 1565 nog sms-berichten naar de aangever zijn gestuurd, en de telefoon met dit telefoonnummer in de jaszak van de verdachte is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte deze telefoon niet alleen op 22 december 2022 in zijn bezit heeft gehad, maar in ieder geval ook vanaf 31 december 2022 tot aan zijn aanhouding op 10 januari 2023.
De verklaring van de verdachte dat hij de telefoon pas op 9 januari 2023 in zijn bezit heeft gekregen is op geen enkele manier aannemelijk geworden. De verdachte heeft niet willen verklaren van wie hij de telefoon wanneer heeft ontvangen waardoor, gelet op de eerder genoemde bevindingen, de enkele stelling dat het zo is gegaan onvoldoende is.
Voor zover de raadsvrouw naar voren heeft gebracht dat geen sprake is van medeplegen, wijst de rechtbank er, gezien het vorenstaande op, dat de bijdrage van de verdachte aan de poging tot afpersing van voldoende gewicht is geweest om als medepleger te worden aangemerkt.
Ten aanzien van het hetgeen is ten laste gelegd met het derde gedachtestreepje is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier ook de betrokkenheid van de verdachte blijkt. De verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 29 december 2022 met anderen naar Grootebroek is gereden en op de plaats van bestemming in de auto is blijven wachten. In de telefoon van de verdachte zijn echter filmpjes van en ook rapteksten over de brandstichting aangetroffen. Ook het wachtwoord van de telefoon met telefoonnummer eindigend op 1565 is in de telefoon van de verdachte aangetroffen. De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte dat hij op 29 december 2022 in de auto is blijven wachten, dan ook als ongeloofwaardig ter zijde.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing zoals ten laste gelegd onder feit 1.
3.3.3.Bewijsmotivering feit 2
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 29 december 2022 rond 03:11 uur is de
Nissantype Juke met kenteken [kenteken 1], welke op dat moment op de oprit van de woning van de aangever [slachtoffer] in Grootebroek stond, in brand gestoken door middel van het teweegbrengen van een ontploffing. Door deze brand is een luifel boven de voordeur van de woning van de aangever aangetast. Op de camerabeelden van de woning van de aangever, maar ook op beelden die zijn gemaakt vanaf de woning aan de [adres 2] in Grootebroek zijn ten tijde hier van belang twee personen zichtbaar. Te zien is dat een van de personen een zijruit van de auto inslaat en een lichtgevend voorwerp in de auto gooit. De auto vulde zich hierna met rook waarna er een explosie plaatsvond in de auto. Hierdoor ontstond er brand in de auto.
De verdachte heeft bij de politie, maar ook ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 29 december 2022 met andere personen, van wie hij de namen niet wil noemen, mee naar Grootebroek is gereden en in de auto is blijven wachten terwijl andere personen enige tijd uit de auto zijn geweest. Hij heeft zijn telefoon met daarin het telefoonnummer eindigend op 8209 aan iemand die wel de auto heeft verlaten gegeven en de verdachte heeft pas de volgende ochtend in zijn telefoon filmpjes van de brandstichting van de auto aangetroffen.
Zoals hiervoor bij de bespreking van feit 1 overwogen schuift de rechtbank deze verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig ter zijde. Niet alleen zijn er filmpjes van de brandstichting in de telefoon van de verdachte aangetroffen, maar is er ook een raptekst over deze brandstichting in de telefoon van de verdachte aangetroffen. Uit camerabeelden, maar ook uit een filmpje aangetroffen op de telefoon van de verdachte kan worden vastgesteld dat twee personen de brand stichten, waarvan één persoon de handelingen met zijn mobiele telefoon filmt. Omdat de verdachte niet heeft willen verklaren met wie hij in de auto zat op 29 december 2022, aan wie hij zijn telefoon op welk moment heeft uitgeleend en wie de brandstichting heeft gefilmd, is het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat hij zijn telefoon heeft uitgeleend niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting, zoals ten laste is gelegd onder feit 2.