ECLI:NL:RBNHO:2024:1486

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
15/009796-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing en brandstichting. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in P.I. Rotterdam, werd beschuldigd van het dreigen met geweld om 60.000 euro af te persen van een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 december 2022 de woning van het slachtoffer benaderde met bedreigende woorden en persoonlijke informatie over het slachtoffer en zijn gezin. Tevens heeft de verdachte op 29 december 2022 een explosief in de auto van het slachtoffer geplaatst, wat leidde tot een ontploffing en brand. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De benadeelde partijen in de vorderingen tot schadevergoeding zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft de verdachte ook verzocht om een contactverbod met de benadeelde partijen op te leggen, maar dit werd niet noodzakelijk geacht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/009796-23 (P)
Uitspraakdatum: 18 januari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 december 2023 en 4 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
thans gedetineerd in P.I. Rotterdam, locatie Hoogvliet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Swart en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.T.H.M. Bruers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 29 november 2022 tot en met 9 januari 2023 in de gemeente(n) Amsterdam en/of Stede Broec, althans in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (telkens) [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 60.000 euro,
althans een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] of aan een derde, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
- zich op 22 december 2022 naar de woning van die [slachtoffer] begeven met de mededeling (onder meer) dat die [slachtoffer] 24/7 in de gaten werd gehouden en/of 60.000 euro moest betalen binnen een week omdat anders de ondernemingen van die [slachtoffer] één voor één plat zouden gaan, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- berichten gestuurd via het account [emailadres], met daarin persoonlijke informatie over die [slachtoffer] en data en locaties waar die [slachtoffer] was geweest en/of (vervolgens)
- op het pad behorende bij de woning van die [slachtoffer] een vuurwerk/explosief geplaatst/gebracht in de auto van die [slachtoffer], te weten een Nissan, en/of die dat vuurwerk/explosief tot ontploffing heeft gebracht of laten komen en/of
- na deze ontploffing op 7 januari 2023 en 9 januari 2023 diverse berichten gestuurd naar die [slachtoffer] via het account [emailadres], onder meer 'Luister peter dit is nog maar net begonnen stap 1 is al gebeurd moet ik overschakelen naar stap 2 of staat het eten al klaar? Geen reactie zie ik als niet meewerken;) aan jou de keus. Ik verwacht voor morgen reactie!" en/of (vervolgens) op 9 januari 2023 "Prima peter dan volgen er sancties" en/of "Denk dat ik even een bezoekje ga brengen aan je schoonzoon in zeven bergen" en/of "Of misschien ga ik wel langs steven" en/of "Ik geef je nu je allerlaatste kans anders ben je de lul" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid.
Feit 2
hij op of omstreeks 29 december 2022 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, in elk geval in Nederland, (op/aan de [adres 2] te Grootebroek) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, althans brand heeft gesticht, door een stuk vuurwerk en/of een explosief, al dan niet in combinatie met een brand versnellende stof, in een (personen) auto van het merk Nissan (type Juke voorzien van het kenteken [kenteken 1]) aan te steken en/of tot ontploffing te brengen,
ten gevolge waarvan die Nissan geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (personen)auto en/of in die auto aanwezige goederen en/of nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Feit 3
hij op of omstreeks 10 januari 2023 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,37 gram cocaïne en/of 26,14 gram MDMA en/of 23 papieren eenheden LSD, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of LSD, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de verdachte geen intellectuele en/of materiële bijdrage aan het feit heeft geleverd en om die reden niet als medepleger kan worden aangemerkt. Ook ten aanzien van feit 2 stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de verdachte geen bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, waardoor medeplegen niet bewezen kan worden verklaard. Voorts is de raadsvrouw van mening dat de brandstichting geen gemeen gevaar voor personen en goederen heeft veroorzaakt. Ten aanzien van feit 3 stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de verdovende middelen die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen, niet van de verdachte zijn.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering feit 1
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] heeft op 22 december 2022 aangifte van een poging tot afpersing gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 22 december 2022 rond 18:04 uur thuis kwam, zijn auto parkeerde en kort hierna op zijn oprit werd aangesproken door een voor hem onbekende man. Deze man vroeg of hij [slachtoffer] was. Toen de aangever [slachtoffer] aangaf zo te heten, vroeg deze man of hij de vader van [naam 1] is. Toen de aangever ook hier bevestigend op antwoordde, gaf de man aan dat hij namens de vriend van [naam 2] is gekomen en de vriend van [naam 2] € 60.000,- van de aangever wil omdat de aangever [naam 2] uit zijn zaak zou hebben gewerkt. Verder zou de aangever 24 uur per dag in de gaten gehouden worden en worden gevolgd. De man gaf ook aan dat, wanneer de aangever volgende week geen
€ 60.000,- betaalt, zijn ondernemingen één voor één plat kunnen gaan. De aangever heeft na dit gesprek meerdere sms-berichten ontvangen met daarin persoonlijke informatie over hem en zijn gezinsleden en informatie over de reisbewegingen van de aangever.
Uit de verklaringen van [naam 1] (de dochter van de aangever) en [naam 2] (de vriendin van de medeverdachte [naam 3]) afgelegd bij de politie, blijkt dat [naam 2] eerst enige tijd als zelfstandige in de beautysalon van [naam 1] heeft gewerkt, en dat [naam 1] het contract heeft opgezegd omdat [naam 1] en [naam 2] het niet eens zijn geworden over een nieuwe werkconstructie.
De verdachte heeft op 13 september 2023 in een verhoor bij de politie verklaard dat hij degene is geweest die de aangever op 22 december 2022 heeft aangesproken en bovengenoemd bericht aan hem heeft afgegeven. Hij heeft verklaard dat hij die dag met de auto van zijn vader, een Suzuki met kenteken [kenteken 2], iemand – van wie hij de naam niet heeft willen noemen – heeft opgehaald en naar Grootebroek is gereden. De verdachte heeft verder verklaard dat hij, eenmaal voor het huis van de aangever, van zijn passagier te horen heeft gekregen wie hij moest aanspreken en wat hij tegen die persoon moest zeggen. De verdachte heeft verklaard dat hij de hele dag met één, dezelfde, persoon in de auto heeft gezeten en dat deze persoon een sms-bericht naar de aangever heeft gestuurd op het moment dat zij wegreden van de woning van de aangever.
De verklaring van de verdachte wordt bevestigd door de camerabeelden van tankstation Total in de Goorn. Daarop is te zien dat de verdachte op 22 december 2022 om 15:22 uur in de Suzuki met kenteken [kenteken 2] het tankstation op rijdt. Op de beelden is te zien dat er een tweede persoon in de auto zit.
De rechtbank stelt verder vast dat de aangever, kort nadat hij op 22 december 2022 door de verdachte is aangesproken, om 18:08 uur, een sms-bericht heeft ontvangen van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: het telefoonnummer eindigend op 1565) met e-mailadres [emailadres] met daarin veel persoonlijke informatie over de aangever en zijn gezinsleden en de mededeling dat ‘
dit kan tussen jou en mij blijven.’
Uit onderzoek naar het telefoonnummer eindigend op 1565 en het telefoonnummer [telefoonnummer 2], het telefoonnummer van de verdachte (hierna: het telefoonnummer eindigend op 8209), is gebleken dat beide telefoonnummers in de ochtend van 22 december 2022 zendmastlocaties aanstralen die dekking geven aan het woonadres van de verdachte, [adres 3]. Gedurende de dag van 22 december 2022 maken de telefoonnummers eindigend op 1565 en 8209 voorts een overeenkomstige reisbeweging in de richting van De Goorn en omgeving, gebied Koggenland en terug naar Amsterdam. De rechtbank stelt op grond van deze bevindingen vast dat de verdachte met zijn telefoonnummer eindigend op 8209, gedurende de gehele dag op 22 december 2022 samen is geweest met het telefoonnummer eindigend op 1565.
Op 10 januari 2023 is na de aanhouding van de verdachte in zijn woning, de telefoon met daarin het telefoonnummer eindigend op 1565 in zijn jaszak aangetroffen. Kort voor zijn aanhouding, namelijk op 7 en 9 januari 2023 zijn er met dit telefoonnummer nog sms-berichten naar de aangever gestuurd. Gezien de inhoud van deze berichten stelt de rechtbank vast dat deze een duidelijk vervolg zijn op de berichten die eerder met dit telefoonnummer naar de aangever zijn verstuurd.
Nu dus ook ná de aanhouding van de medeverdachte [naam 3] op 31 december 2022, vanaf het telefoonnummer eindigend op 1565 nog sms-berichten naar de aangever zijn gestuurd, en de telefoon met dit telefoonnummer in de jaszak van de verdachte is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte deze telefoon niet alleen op 22 december 2022 in zijn bezit heeft gehad, maar in ieder geval ook vanaf 31 december 2022 tot aan zijn aanhouding op 10 januari 2023.
De verklaring van de verdachte dat hij de telefoon pas op 9 januari 2023 in zijn bezit heeft gekregen is op geen enkele manier aannemelijk geworden. De verdachte heeft niet willen verklaren van wie hij de telefoon wanneer heeft ontvangen waardoor, gelet op de eerder genoemde bevindingen, de enkele stelling dat het zo is gegaan onvoldoende is.
Voor zover de raadsvrouw naar voren heeft gebracht dat geen sprake is van medeplegen, wijst de rechtbank er, gezien het vorenstaande op, dat de bijdrage van de verdachte aan de poging tot afpersing van voldoende gewicht is geweest om als medepleger te worden aangemerkt.
Ten aanzien van het hetgeen is ten laste gelegd met het derde gedachtestreepje is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier ook de betrokkenheid van de verdachte blijkt. De verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 29 december 2022 met anderen naar Grootebroek is gereden en op de plaats van bestemming in de auto is blijven wachten. In de telefoon van de verdachte zijn echter filmpjes van en ook rapteksten over de brandstichting aangetroffen. Ook het wachtwoord van de telefoon met telefoonnummer eindigend op 1565 is in de telefoon van de verdachte aangetroffen. De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte dat hij op 29 december 2022 in de auto is blijven wachten, dan ook als ongeloofwaardig ter zijde.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing zoals ten laste gelegd onder feit 1.
3.3.3.
Bewijsmotivering feit 2
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 29 december 2022 rond 03:11 uur is de
Nissantype Juke met kenteken [kenteken 1], welke op dat moment op de oprit van de woning van de aangever [slachtoffer] in Grootebroek stond, in brand gestoken door middel van het teweegbrengen van een ontploffing. Door deze brand is een luifel boven de voordeur van de woning van de aangever aangetast. Op de camerabeelden van de woning van de aangever, maar ook op beelden die zijn gemaakt vanaf de woning aan de [adres 2] in Grootebroek zijn ten tijde hier van belang twee personen zichtbaar. Te zien is dat een van de personen een zijruit van de auto inslaat en een lichtgevend voorwerp in de auto gooit. De auto vulde zich hierna met rook waarna er een explosie plaatsvond in de auto. Hierdoor ontstond er brand in de auto.
De verdachte heeft bij de politie, maar ook ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 29 december 2022 met andere personen, van wie hij de namen niet wil noemen, mee naar Grootebroek is gereden en in de auto is blijven wachten terwijl andere personen enige tijd uit de auto zijn geweest. Hij heeft zijn telefoon met daarin het telefoonnummer eindigend op 8209 aan iemand die wel de auto heeft verlaten gegeven en de verdachte heeft pas de volgende ochtend in zijn telefoon filmpjes van de brandstichting van de auto aangetroffen.
Zoals hiervoor bij de bespreking van feit 1 overwogen schuift de rechtbank deze verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig ter zijde. Niet alleen zijn er filmpjes van de brandstichting in de telefoon van de verdachte aangetroffen, maar is er ook een raptekst over deze brandstichting in de telefoon van de verdachte aangetroffen. Uit camerabeelden, maar ook uit een filmpje aangetroffen op de telefoon van de verdachte kan worden vastgesteld dat twee personen de brand stichten, waarvan één persoon de handelingen met zijn mobiele telefoon filmt. Omdat de verdachte niet heeft willen verklaren met wie hij in de auto zat op 29 december 2022, aan wie hij zijn telefoon op welk moment heeft uitgeleend en wie de brandstichting heeft gefilmd, is het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat hij zijn telefoon heeft uitgeleend niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting, zoals ten laste is gelegd onder feit 2.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij in de periode van 22 december 2022 tot en met 9 januari 2023 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 60.000 euro hebbende verdachte en/of zijn mededader
- zich op 22 december 2022 naar de woning van die [slachtoffer] begeven met de mededeling, onder meer, dat die [slachtoffer] 24/7 in de gaten werd gehouden en 60.000 euro moest betalen binnen een week omdat anders de ondernemingen van die [slachtoffer] één voor één plat zouden gaan en vervolgens
- berichten gestuurd via het account [emailadres], met daarin persoonlijke informatie over die [slachtoffer] en data en locaties waar die [slachtoffer] was geweest en vervolgens
- op het pad behorende bij de woning van die [slachtoffer] een vuurwerk/explosief geplaatst/gebracht in de auto, te weten een Nissan, en dat vuurwerk/explosief tot ontploffing heeft gebracht of laten komen en
- na deze ontploffing op 7 januari 2023 en 9 januari 2023 diverse berichten gestuurd naar die [slachtoffer] via het account [emailadres], onder meer 'Luister peter dit is nog maar net begonnen stap 1 is al gebeurd moet ik overschakelen naar stap 2 of staat het eten al klaar? Geen reactie zie ik als niet meewerken;) aan jou de keus. Ik verwacht voor morgen reactie!" en vervolgens
- op 9 januari 2023 "Prima peter dan volgen er sancties" en "Denk dat ik even een bezoekje ga brengen aan je schoonzoon in zeven bergen" en "Of misschien ga ik wel langs steven" en "Ik geef je nu je allerlaatste kans anders ben je de lul" terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 29 december 2022 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, aan de [adres 2] te Grootebroek tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, althans brand heeft gesticht, door een stuk vuurwerk en/of een explosief, al dan niet in combinatie met een brand versnellende stof, in een auto van het merk Nissan (type Juke voorzien van het kenteken [kenteken 1]) aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan die Nissan geheel of gedeeltelijk is verbrand terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en in die auto aanwezige goederen en nabij gelegen woning(en), in elk geval gevaar voor goederen, te duchten was;
Feit 3:
Hij op 10 januari 2023 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 5,37 gram cocaïne en 26,14 gram MDMA en 23 papieren eenheden LSD, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en MDMA en LSD.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Poging afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2:
Opzettelijk brand stichten/een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen.
Feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast dient aan de verdachte een maatregel op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr) te worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer], [naam 5], [naam 6] en [naam 4] en een locatieverbod voor het woonadres van [slachtoffer] en de plaatsen Hoorn, Wervershoof, Heerhugowaard en Zaandam, voor de duur van één jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo is de verdachte in detentie meer teruggetrokken en heeft hij in zijn huidige leefomstandigheden veel verloren. Zijn zusjes ziet hij al meer dan een jaar niet en hij kan niet zorgen voor zijn zieke moeder. Ook heeft de verdachte zijn opleiding en baan verloren. Verzocht wordt om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. In dit verband zijn bedreigende uitlatingen gedaan om geld te krijgen van het slachtoffer. Hierbij is aan het slachtoffer kenbaar gemaakt dat beschikt wordt over persoonlijke informatie over het slachtoffer en zijn gezinsleden en dat zij op de hoogte zijn van de reisbewegingen die het slachtoffer maakt. Dit feit heeft een grote impact gehad op het leven van het slachtoffer en zijn gezinsleden. Er is door de verdachte en zijn mededader ernstig inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en er is hen angst aangejaagd. Verdachte heeft zich daarbij niets van de gevolgen voor anderen aangetrokken. Hoe ingrijpend de gevolgen van het feit zijn, is ter zitting op indringende wijze naar voren gekomen uit de door het slachtoffer en zijn gezinsleden voorgelezen slachtofferverklaringen. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. De rechtbank weegt verder mee dat uit het dossier aanwijzingen naar voren komen voor betrokkenheid van de verdachte bij het plaatsen van het baken onder het voertuig van het slachtoffer, zodat het slachtoffer enige tijd gevolgd kon worden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan brandstichting in/van een auto. Hij heeft samen met een ander in het holst van de nacht een auto, die op de oprit van de woning van het slachtoffer stond, door middel van vuurwerk en/of een explosie in brand gestoken. Door deze brandstichting is het voertuig volledig uitgebrand. Het voertuig stond maar op 1.20 meter van de gevel van de woning van het slachtoffer geparkeerd en de luifel boven de voordeur van de woning van het slachtoffer is door stralingshitte aangetast. Door de explosie hebben bovendien ook naast gelegen woningen gevaar gelopen. Buurtbewoners, waaronder een meisje van 6 jaar, zijn zonder enige aanleiding ruw uit hun slaap gewekt en hebben angstige momenten moeten doorstaan. Dat de schade beperkt is gebleven, is niet aan de verdachte te danken nu hij met zijn mededader na de brandstichting er vandoor is gegaan. De verdachte heeft zich om de gevolgen van zijn handelen niet bekommerd. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Tenslotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid harddrugs, te weten cocaïne, MDMA en LSD. Harddrugs zijn stoffen die zeer verslavend werken en het aanwezig hebben van harddrugs betekent een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en leidt niet zelden direct en indirect tot diverse vormen van ook zeer zware criminaliteit.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank acht de door de verdachte gepleegde delicten zo ernstig, dat daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het niet noodzakelijk aan de verdachte een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr en zoals door de officier van justitie gevorderd op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte in de toekomst het slachtoffer en zijn gezinsleden zal opzoeken of met hen contact zal leggen, waardoor er geen aanleiding is tot het opleggen van deze maatregel.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd te oordelen dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten een Apple IPhone (PL1100-NHR022151-752408) en een laptop Apple Mac Book Pro (PL1100-NHR022151-752413) dienen te worden gedeponeerd ex artikel 118 lid 1 van het wetboek van strafvordering. De officier van justitie heeft gevorderd de Apple IPhone (PL1100-NHR022151-752416) verbeurd te verklaren. Ten aanzien van het baken (753211) en een blauwe Rolex horloge (752412) heeft de officier van justitie gevorderd dat deze worden onttrokken aan het verkeer. Over de sok met pillen (752418) heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte dienen te worden teruggegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een Apple IPhone en een laptop Apple Mac Book Pro dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten en Apple Iphone (752416) dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp is begaan. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat het baken, het Rolex horloge (namaak) en de sok met pillen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.

8.Vordering benadeelde partij

8.1.
Vordering van [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 53.553,80 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 46.053,80) en immateriële schade (€ 7.500,00) die hij als gevolg van het laste gelegde feit/feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zicht ten aanzien van de materiële schade op het standpunt dat alleen de kosten van “hotel Van der Valk” en “hotel Heer Hugo” kunnen worden toegewezen. De behandeling van de overige gevorderde materiële schade is een onevenredige belasting van het strafgeding en de benadeelde partij dient ten aanzien van die schade in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft gevorderd het verzochte bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen wegens de bepleite vrijspraak voor de ten laste gelegde feiten. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en verzoek de benadeelde partij om die reden in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Meer subsidiair meent de raadsvrouw dat de materiële en immateriële schade onvoldoende onderbouwd zijn en om die reden dienen te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat er in een strafgeding ruimte is voor het behandelen van een verzoek om schadevergoeding van een benadeelde partij indien deze vordering eenvoudig van aard is. Zo wordt voorkomen dat de behandeling van een civiele vordering ten koste gaat van een zorgvuldige behandeling van de strafzaak. De strafrechter kan zich beperken tot beslissingen over vorderingen waarover volstrekte duidelijkheid bestaat of simpel kan worden verkregen. De vordering van de benadeelde partij voldoet hier niet aan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de behandeling van de vordering met betrekking tot de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in zijn vordering zal worden ontvangen. De rechtbank heeft hierbij mede in overweging genomen dat de benadeelde partij niet alleen kosten die betrekking op hemzelf hebben, maar ook de kosten die betrekking hebben op zijn gezinsleden, heeft gevorderd en het voor de rechtbank te complex wordt vast te stellen welk deel van de gevorderde schade de benadeelde partij zelf betreft.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk. De schade is niet onderbouwd en van een normschending die zo buitengewoon ernstig en uitzonderlijk is dat reeds op grond daarvan sprake moet zijn geweest van geestelijk letsel, is geen sprake.
8.2.
Vordering van [naam 5]
De benadeelde partij [naam 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 9.272,81 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 1.772,81) en immateriële schade (€ 7.500,00) die zij als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. R.H. Bouwman, aangegeven het deel van de materiele schade die ziet op gederfde omzet (€ 1.733,00) niet langer te handhaven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de gestelde materiële schade gevorderd de kosten met betrekking tot de pleister af te wijzen omdat geen sprake is van gestelde schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
De officier van justitie heeft gerekwireerd het gevorderde bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en verzoek de benadeelde partij om die reden in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Meer subsidiair meent de raadsvrouw dat de schade ten aanzien van het eigen risico dient te worden afgewezen omdat geen sprake is van rechtstreekse schade door de bewezen verklaarde feiten. De immateriële schade is volgens de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd en dient om die reden te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Volgens artikel 51f Sv kan alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voegen als benadeelde partij en een vordering tot schadevergoeding indienen. De benadeelde partij kan volgens artikel 51a Sv alleen ontvankelijk zijn als (onder meer) aan de voorwaarde wordt voldaan dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat geen rechtstreekse schade toegebracht aan [naam 5] en om die reden kan zij zich niet voegen in het strafproces als benadeelde partij.
8.3.
Vordering van [naam 6]
De benadeelde partij [naam 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 17.350,92 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 9.850,92) en immateriële schade (€ 7.500,00) die zij als gevolg van het laste gelegde feit/feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. R.H. Bouwman, aangegeven het deel van de materiele schade dat ziet op gederfde omzet (€ 9.050,92) niet langer te handhaven. De raadsman heeft voorts aangegeven dat de materiële schade vermeerderd dient te worden met de kosten van het eigen risico van € 330,97, waardoor het totaalbedrag van de gevorderde materiele schade € 1.130,97 bedraagt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde materiële schade
voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. Voor wat betreft de kosten met betrekking tot de goederen in het uitgebrande voertuig heeft de officier van justitie de rechtbank gevorderd gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid.
De officier van justitie heeft gerekwireerd het gevorderde bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en verzoek de benadeelde partij om die reden in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Meer subsidiair meent de raadsvrouw dat de materiële en immateriële schade onvoldoende onderbouwd is en om die reden dienen te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot de goederen in de auto is de rechtbank van oordeel dat daarvan geen begin van onderbouwing is geleverd en om die reden verklaart de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van die schade in de vordering niet-ontvankelijk. Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten met betrekking tot het eigen risico en de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van die schade dan ook in de vordering niet-ontvankelijk.
8.4.
Vordering van [naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 9.630,97 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 2.130,97) en immateriële schade (€ 7.500,00) die zij als gevolg van het laste gelegde feit/feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. R.H. Bouwman, aangegeven het deel van de materiele schade die ziet op het eigen risico (€ 330,97) niet langer te handhaven, waardoor het totaalbedrag van de gevorderde materiele schade
€ 1.800,00 bedraagt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de behandeling van de gevorderde materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en heeft gevorderd de benadeelde partij aanzien van die schade in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie heeft gevorderd het verzochte bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en verzoek de benadeelde partij om die reden in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Meer subsidiair meent de raadsvrouw dat de materiële en immateriële schade onvoldoende onderbouwd zijn en om die reden dienen te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering met betrekking tot de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in haar vordering zal kunnen worden ontvangen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van die schade in die vordering dan ook niet-ontvankelijk.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 57, 157, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zesendertig (36) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 5 en 6 vermelde voorwerpen, te weten een Apple IPhone (PL1100-NHR022151-752408) en een laptop Apple Mac Book Pro (PL1100-NHR022151-752413).
Verklaart verbeurd: het op de beslaglijst onder 7 vermelde voorwerp, te weten een Apple IPhone (PL1100-NHR022151-752416).
Onttrekt aan het verkeer: de op de beslaglijst onder 2 tot en met 4 vermelde voorwerpen, te weten een baken (753211), een blauwe Rolex horloge (752412) en een sok met pillen (752418).
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [naam 6] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. E.M.L. Warmoeskerken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2024