ECLI:NL:RBNHO:2024:1477

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
15/000077-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing met gevangenisstraf en niet-ontvankelijkheid van benadeelde partijen

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 december 2022 de aangever heeft benaderd met dreigende woorden en persoonlijke informatie, waarbij hij eiste dat de aangever € 60.000,- zou betalen. De verdachte heeft samen met een medeverdachte geprobeerd de aangever te dwingen tot betaling door te dreigen met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de tweede tenlastelegging, namelijk het veroorzaken van een explosie, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de vorderingen te complex waren en niet voldoende onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/000077-23 (P)
Uitspraakdatum: 18 januari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 december 2023 en 4 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Swart en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 29 november 2022 tot en met 31 december 2022 in de gemeente(n) Amsterdam en/of Stede Broec, althans in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (telkens) [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 60.000 euro,
althans een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] of aan een derde, (telkens), hebbende verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich op 22 december 2022 naar de woning van die [slachtoffer] heeft begeven met de mededeling (onder meer) dat die [slachtoffer] 24/7 in de gaten werd gehouden en/of 60.000 euro moest betalen binnen een week omdat anders de ondernemingen van die [slachtoffer] één voor één plat zouden gaan, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens)
-berichten gestuurd via het account [emailadres 1] , met daarin persoonlijke informatie over die [slachtoffer] en data en locaties waar die [slachtoffer] was geweest en/of (vervolgens)
- op het pad behorende bij de woning van die [slachtoffer] een vuurwerk/explosief geplaatst/gebracht in de auto van die [slachtoffer] , te weten een Nissan, en/of die dat vuurwerk/explosief tot ontploffing heeft gebracht of laten komen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid.
Feit 2
hij op of omstreeks 29 december 2022 te Grootebroek, gemeente Stede Broec, in elk geval in Nederland, (op/aan de [adres 2] te Grootebroek) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, althans brand heeft gesticht, door een stuk vuurwerk en/of een explosief, al dan niet in combinatie met een brand versnellende stof, in een (personen)auto van het merk Nissan,(type Juke voorzien van het kenteken [kenteken 1] ) aan te steken en/of tot ontploffing te brengen,
ten gevolge waarvan die Nissan geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (personen)auto en/of in die auto aanwezige goederen en/of nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman stelt zich, samengevat, op het standpunt dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte in de ten laste gelegde periode de gebruiker is geweest van de telefoonnummers eindigend op 1565 en 8286 en dat daarom niet bewezen kan worden dat de verdachte op 22 en 29 december 2022 in Grootebroek is geweest. Tevens meent de raadsman dat het bestandsdeel ‘medeplegen’ bij beide ten laste gelegde feiten niet bewezen kan worden omdat bewijs voor relevante gedragingen van de verdachte in dit verband ontbreekt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en met de raadsman, van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting op 29 december 2022. De enkele ontmoeting tussen de verdachte en de medeverdachten [naam 1] en [naam 2] op 28 december 2022 is daartoe onvoldoende.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit – met uitzondering van de gedragingen vermeld achter het laatste gedachtestreepje – op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsmotivering feit 1
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] , heeft op 22 december 2022 aangifte van een poging tot afpersing gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 22 december 2022 rond 18:04 uur thuis kwam, zijn auto parkeerde en kort hierna op zijn oprit werd aangesproken door een voor hem onbekende man. Deze man vroeg of hij [slachtoffer] was. Toen de aangever [slachtoffer] aangaf zo te heten, vroeg deze man of hij de vader van [naam 3] is. Toen de aangever ook hier bevestigend op antwoordde, gaf de man aan dat hij namens de vriend van [naam 4] is gekomen en de vriend van [naam 4] € 60.000,- van de aangever wil omdat de aangever [naam 4] uit zijn zaak zou hebben gewerkt. Verder deelde de man de aangever mede dat hij 24 uur per dag in de gaten gehouden wordt en wordt gevolgd. Verder gaf de man aan dat, wanneer de aangever volgende week geen € 60.000,- betaalt, zijn ondernemingen één voor één plat kunnen gaan. De aangever heeft na dit gesprek meerdere sms-berichten ontvangen met daarin persoonlijke informatie over hem en zijn gezinsleden en informatie over de reisbewegingen van de aangever.
Uit de verklaringen van [naam 3] (de dochter van de aangever) en [naam 4] (de vriendin van de verdachte) afgelegd bij de politie, blijkt dat [naam 4] eerst enige tijd als zelfstandige in de beautysalon van [naam 3] heeft gewerkt, maar [naam 3] het contract op enig moment heeft opgezegd omdat [naam 3] en [naam 4] het niet eens zijn geworden over een nieuwe werkconstructie.
De medeverdachte [naam 1] heeft op 13 september 2023 in een verhoor bij de politie verklaard dat hij degene is geweest die de aangever op 22 december 2022 heeft aangesproken en bovengenoemd bericht aan hem heeft afgegeven. Hij heeft verklaard dat hij die dag met de auto van zijn vader, een Suzuki met kenteken [kenteken 2] , iemand – van wie hij de naam niet heeft willen noemen – heeft opgehaald en naar Grootebroek is gereden. [naam 1] heeft verder verklaard dat hij, eenmaal voor het huis van de aangever, van zijn passagier te horen heeft gekregen wie hij moest aanspreken en wat hij tegen die persoon moest zeggen. [naam 1] heeft verklaard dat hij de hele dag met één, dezelfde, persoon in de auto heeft gezeten en dat deze persoon een sms-bericht naar de aangever heeft gestuurd op het moment dat zij wegreden van de woning van de aangever.
Deze verklaring van [naam 1] wordt bevestigd door de camerabeelden van tankstation Total in De Goorn. Daarop is te zien dat [naam 1] op 22 december 2022 om 15:22 uur in de Suzuki met kenteken [kenteken 2] het tankstation op rijdt. Op de beelden is te zien dat er een tweede persoon in de auto zit.
De rechtbank stelt verder vast dat de aangever, kort nadat hij op 22 december 2022 door [naam 1] is aangesproken, om 18:08 uur een sms-bericht heeft ontvangen van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , (hierna: het telefoonnummer eindigend op 1565), met e-mailadres [emailadres 2] met daarin veel persoonlijke informatie over de aangever en zijn gezinsleden en de mededeling ‘
dit kan tussen jou en mij blijven.’
Uit onderzoek naar het telefoonnummer eindigend op 1565 is gebleken dat vanaf dit telefoonnummer slechts sms-berichten zijn verzonden naar twee Nederlandse mobiele telefoonnummers. Eén van die sms-berichten betrof een bericht verstuurd op 14 december 2022 naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: het telefoonnummer eindigend op 8286).
Tijdens de aanhouding van de verdachte op 31 december 2022 is in zijn woning een Apple IPhone X aangetroffen met daarin het telefoonnummer eindigend op 8286. Uit onderzoek naar het telefoonnummer eindigend op 9786, waarvan de verdachte bij de politie heeft verklaard dat dit zijn privételefoonnummer betreft, is gebleken dat dit telefoonnummer in de tenlastegelegde periode locatiegegevens deelt met het telefoonnummer eindigend op 8286.. De rechtbank gaat er op grond van deze bevindingen van uit dat de verdachte de gebruiker was van dit telefoonnummer. Uit onderzoek naar het telefoonnummer eindigend op 8286 blijkt dat dit nummer op 22 december 2022 vanaf 16:56 uur een reisbeweging maakt vanuit Heerhugowaard via Waarland in de richting van Bovenkarspel. Op 22 december 2022 om 17:59:56 uur registreert het telefoonnummer eindigend op 8286 een verbinding bij de zendmastlocatie [adres 3] in Bovenkarspel welke dekking geeft aan de (directe) woonomgeving van de aangever met woonadres [adres 2] in Grootebroek.
Uit onderzoek blijkt verder dat in de periode 4 november 2022 tot en met 31 december 2022 – de dag van de aanhouding van de verdachte – de telefoonnummers eindigend op 8286 en 9786 vaak dezelfde locatiegegevens deelden. Tevens blijken beide nummers een aantal keren dekking te geven aan de verblijfplaats van de verdachte, namelijk [adres 1] .
De verdachte heeft in een verhoor bij de politie op 24 augustus 2023 voor het eerst verklaard dat de telefoon met telefoonnummer eindigend op 8286 een zogenaamde drugstelefoon is, en gebruikt werd door meerdere mensen voor de communicatie over de verkoop van verdovende middelen. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat deze telefoon een drugstelefoon betrof die door meerdere personen gebruikt werd. De verdachte heeft deze verklaring pas laat in het onderzoek naar voren gebracht en op geen enkele wijze onderbouwd. Hij heeft geen namen van de gestelde andere gebruikers van de telefoon gegeven en hij heeft bovendien geweigerd de politie toegang te verschaffen tot deze telefoon waardoor het door de verdachte geschetste alternatieve scenario ten aanzien van het gebruik van dit telefoonnummer niet gecontroleerd kon worden. De vaststelling van de verdediging dat er vanuit de penitentiaire instelling naar deze telefoon is gebeld, doet aan het voorgaande niet toe of af.
De rechtbank gaat er op grond van deze bevindingen van uit dat de verdachte in de hier van belang zijnde periode de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op 8286 is geweest. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat een ander dan de verdachte in deze periode de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op 8286 is geweest.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte op 22 december 2022 samen met medeverdachte [naam 1] naar de woning van de aangever heeft gereden, [naam 1] heeft geïnstrueerd wat hij tegen de aangever moest zeggen en na het afpersbericht door [naam 1] , een sms-bericht naar de aangever heeft gestuurd op 22 december 2022. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 1.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen vermeld achter het laatste gedachtestreepje.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 22 december 2022 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 60.000 euro, hebbende verdachte en zijn mededader
- zich op 22 december 2022 naar de woning van die [slachtoffer] begeven met de mededeling onder meer dat die [slachtoffer] 24/7 in de gaten werd gehouden en 60.000 euro moest betalen binnen een week omdat anders de ondernemingen van die [slachtoffer] één voor één plat zouden gaan en vervolgens hebben verdachte en mededader
- berichten gestuurd via het account [emailadres 1] , met daarin persoonlijke informatie over die [slachtoffer] en data en locaties waar die [slachtoffer] was geweest
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Poging afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor beide feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast dient aan de verdachte een maatregel op grond van artikel 38v van het wetboek van strafrecht (Sr) te worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , [naam 6] , [naam 3] en [naam 7] en een locatieverbod voor het woonadres van [slachtoffer] en de plaatsen Hoorn, Wervershoof, Heerhugowaard en Zaandam, voor de duur van één jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de (beperkte) rol van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de blanco justitiële documentatie van de verdachte. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo is de muziekcarrière van de verdachte ernstig geschaad en zal het enige tijd duren voordat hij die schade kan herstellen en ervaart de reclassering op de sociale onderdelen geen problemen. Tenslotte heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de mogelijkheid dat sprake is geweest van een domme en mogelijk impulsieve actie waar de verdachte lichtvaardig in mee is gegaan.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij heeft samen met zijn mededader bedreigende uitlatingen gedaan om geld betaald te krijgen van het slachtoffer. Hierbij is aan het slachtoffer kenbaar gemaakt dat de verdachte en zijn mededader persoonlijke informatie over het slachtoffer en zijn gezinsleden hebben en zij op de hoogte zijn van de reisbewegingen die het slachtoffer maakt. Dit feit heeft een grote impact gehad op het leven van het slachtoffer en zijn gezin. Verdachte en zijn mededader hebben hiermee een ernstig inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en hen is angst aangejaagd. Verdachte heeft zich daarbij niets van de gevolgen voor anderen aangetrokken. Hoe ingrijpend de gevolgen van het feit zijn, is ter zitting op indringende wijze naar voren gekomen uit de door het slachtoffer en zijn gezinsleden voorgelezen slachtofferverklaringen. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan. De rechtbank weegt verder mee dat, hoewel dit niet is tenlastegelegd, uit het dossier aanwijzingen naar voren komen van betrokkenheid van de verdachte bij het plaatsen van een baken onder het voertuig van het slachtoffer.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank acht het door de verdachte gepleegde delict zo ernstig, dat daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Omdat de rechtbank niet alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten bewezen acht, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het niet noodzakelijk aan de verdachte een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr en zoals door de officier van justitie gevorderd op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte in de toekomst het slachtoffer en zijn gezinsleden zal opzoeken of met hen contact zal leggen, waardoor er geen aanleiding is tot het opleggen van deze maatregel.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd te oordelen dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten een Apple IPhone zwart (N1-11R022151-75189), een Nokia zwart (NH1R022151-751900) en een Macbook Pro grijs + USB cHub + toetsenbord (H1R022151-751629) dienen te worden gedoneerd ex artikel 118 lid 1 van het wetboek van strafvordering. De officier van justitie heeft gevorderd de Apple IPhone zwart X (N1-11R022151-751892) verbeurd te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft over de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten, een Nokia zwart en een Macbook Pro grijs + USB cHub + toetsenbord dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de Apple IPhone zwart X dient te worden onttrokken aan het verkeer. De niet door de officier van justitie genoemde, maar wel op de beslaglijst voorkomende ‘simkaart van zaktelefoon’ dient ook aan de verdachte te worden terug gegeven.

8.Vorderingen benadeelde partij

8.1.
Vordering van [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 53.553,80 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 46.053,80) en immateriële schade (€ 7.500,00) die hij als gevolg van het laste gelegde feit/feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt dat alleen de kosten van “hotel Van der Valk” en “hotel Heer Hugo” kunnen worden toegewezen. De behandeling van de overige gevorderde materiële schade is een onevenredige belasting van het strafgeding en de benadeelde partij dient ten aanzien van die schade in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft gevorderd het verzochte bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de kosten met betrekking tot de vakantie, de activiteiten, festivals en vliegtickets niet als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt en om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de gestelde immateriële schade niet onderbouwd is en verzoekt de benadeelde partij ten aanzien van deze schade in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat er in een strafgeding ruimte is voor het behandelen van een verzoek om schadevergoeding van een benadeelde partij indien deze vordering eenvoudig van aard is. Zo wordt voorkomen dat de behandeling van een civiele vordering ten koste gaat van een zorgvuldige behandeling van de strafzaak. De strafrechter kan zich beperken tot beslissingen over vorderingen waarover volstrekte duidelijkheid bestaat of simpel kan worden verkregen. De vordering van de benadeelde partij voldoet hier niet aan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de behandeling van de vordering met betrekking tot de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in zijn vordering zal worden ontvangen. De rechtbank heeft hierbij mede in overweging genomen dat de benadeelde partij niet alleen kosten die betrekking hebben op hemzelf, maar ook de kosten die betrekking hebben op zijn gezinsleden, heeft gevorderd en het voor de rechtbank te complex wordt vast te stellen welk deel van de gevorderde schade de benadeelde partij zelf betreft.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk. De schade is niet onderbouwd en van een normschending die zo buitengewoon ernstig en uitzonderlijk is dat reeds op grond daarvan sprake moet zijn geweest van geestelijk letsel, is geen sprake.
8.2.
Vordering van [naam 6]
De benadeelde partij [naam 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 9.272,81 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 1.772,81) en immateriële schade (€ 7.500,00) die zij als gevolg van het laste gelegde feit/feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. R.H. Bouwman, aangegeven het deel van de materiele schade die ziet op gederfde omzet (€ 1.733,00) niet langer te handhaven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de gestelde materiële schade gevorderd de kosten met betrekking tot de pleister af te wijzen omdat geen sprake is van gestelde schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
De officier van justitie heeft gerekwireerd het gevorderde bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij geen rechtstreekse schade heeft geleden als bedoeld in artikel 51f Sv dat zij op grond daarvan in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Volgens artikel 51f Sv kan alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voegen als benadeelde partij en een vordering tot schadevergoeding indienen. De benadeelde partij kan volgens artikel 51a Sv alleen ontvankelijk zijn als (onder meer) aan de voorwaarde wordt voldaan dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat door het bewezen verklaarde feit 1, geen rechtstreekse schade toegebracht aan [naam 6] en om die reden kan zij zich niet voegen in het strafproces als benadeelde partij.
8.3.
Vordering van [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 17.350,92 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 9.850,92) en immateriële schade (€ 7.500,00) die zij als gevolg van het laste gelegde feit/feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. R.H. Bouwman, aangegeven het deel van de materiele schade die ziet op gederfde omzet (€ 9.050,92) niet langer te handhaven. De raadsman heeft voorts aangegeven dat de materiële schade vermeerderd dient te worden met de kosten van het eigen risico van € 330,97, waardoor het totaalbedrag van de gevorderde materiele schade € 1.130,97 bedraagt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde materiële schade
voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. Voor wat betreft de kosten met betrekking tot de goederen in het uitgebrande voertuig heeft de officier van justitie de rechtbank gevorderd gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid.
De officier van justitie heeft gerekwireerd het gevorderde bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij geen rechtstreekse schade heeft geleden als bedoeld in artikel 51f Sv als gevolg waarvan zij in haar vordering niet kan worden ontvangen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Volgens artikel 51f Sv kan alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voegen als benadeelde partij en een vordering tot schadevergoeding indienen. De benadeelde partij kan volgens artikel 51a Sv alleen ontvankelijk zijn als (onder meer) aan de voorwaarde wordt voldaan dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat door het bewezen verklaarde feit 1, geen rechtstreekse schade is toegebracht aan [naam 3] en om die reden kan zij zich niet voegen in het strafproces als benadeelde partij.
8.4.
Vordering van [naam 7]
De benadeelde partij [naam 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 9.630,97 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 2.130,97) en immateriële schade (€ 7.500,00) die zij als gevolg van het laste gelegde feit/feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij, mr. R.H. Bouwman, aangegeven het deel van de materiele schade die ziet op het eigen risico (€ 330,97) niet langer te handhaven, waardoor het totaalbedrag van de gevorderde materiele schade
€ 1.800,00 bedraagt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de behandeling van de gevorderde materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en heeft gevorderd de benadeelde partij aanzien van die schade in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie heeft gevorderd het verzochte bedrag met betrekking tot de immateriële schade volledig toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij geen rechtstreekse schade heeft geleden als bedoeld in artikel 51f Sv als gevolg waarvan zijn niet in haar vordering kan worden ontvangen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Volgens artikel 51f Sv kan alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voegen als benadeelde partij en een vordering tot schadevergoeding indienen. De benadeelde partij kan volgens artikel 51a Sv alleen ontvankelijk zijn als (onder meer) aan de voorwaarde wordt voldaan dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat door het bewezen verklaarde feit 1, geen rechtstreekse schade is toegebracht aan [naam 7] en om die reden kan zij zich niet voegen in het strafproces als benadeelde partij.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
45, 47en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twintig (20) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 3 tot en met 5 vermelde voorwerpen, te weten een Nokia zwart (NH1R022151-751900) en een Macbook Pro grijs + USB cHub + toetsenbord (H1R022151-751629).
Onttrekt aan het verkeer: Apple IPhone zwart X (N1-11R022151-751892).
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [naam 6] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [naam 7] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. E.M.L. Warmoeskerken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2024