ECLI:NL:RBNHO:2024:1467

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
15.113884.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke ontzegging rijbevoegdheid na verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 januari 2022 in Heemstede betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een fietser om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een personenauto, reed met een hogere snelheid dan toegestaan en negeerde een rood verkeerslicht, wat leidde tot de fatale botsing met de fietser. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat hem schuld aan het ongeval opleverde volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de verdachte en zijn blanco strafblad. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De rechtbank overwoog dat het ook relevant was dat het slachtoffer eveneens door rood reed, wat bijdroeg aan de omstandigheden van het ongeval. De uitspraak volgde na een openbare terechtzitting op 1 februari 2024, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.113884.22 (P)
Uitspraakdatum: 15 februari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.P. Visser, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2022 te Heemstede als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmede
rijdende over de weg(en), de Heemsteedse Dreef en het Wipperplein, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op de Heemsteedse Dreef de met verkeerslichten geregelde kruising of splitsing van de Heemsteedse Dreef en het Wipperplein met (niet toegestane) hoge snelheid te naderen en bij voor hem bestemd geel verkeerslicht snelheid te verhogen en/of het daarna rood licht uitstralende verkeerslicht te negeren en met (onverantwoord) hoge snelheid de kruising op te rijden op een moment dat een fietster begonnen was die kruising over te steken en zo (met grote impact) op te botsen of aan te rijden tegen die fietsster, waardoor die fietsster (genaamd [slachtoffer], geboren [geboortedatum 2]) werd gedood,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2022 te Heemstede als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg(en), de Heemsteedse Dreef en het Wipperplein, de met verkeerslichten geregelde kruising of splitsing van de Heemsteedse Dreef en het Wipperplein met een hogere snelheid dan toegestaan is genaderd en bij een voor hem bestemd geel verkeerslicht zijn snelheid heeft verhoogd en/of vervolgens het rode verkeerslicht heeft genegeerd, waarna hij in botsing of aanrijding is gekomen met een overstekende fietsster, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, namelijk dat de verdachte zich op 26 januari 2022 als verkeersdeelnemer zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer is overleden. De officier van justitie heeft dat samengevat als volgt gemotiveerd.
De verdachte reed op 26 januari 2022 op de Heemsteedse Dreef in Heemstede in de richting van het Wipperplein. De politie heeft onderzoek gedaan naar de logbestanden van de verkeersregelinstallatie en uit dat onderzoek blijkt dat de verdachte heeft gereden met een indicatieve snelheid over de drie voor de verkeerslichten aanwezige detectielussen die tussen de 59 en 65 kilometer per uur lag. Op basis van de berekende snelheid reed de verdachte op een afstand van 68 tot 74 meter van de verkeerslichten, op het moment dat deze oranje licht uitstraalden. Dit betekent dat de verdachte zijn voertuig op dat moment tot stilstand had kunnen brengen zonder een noodstop te hoeven maken. De indicatieve snelheid is ook tussen de detectielussen apart berekend. Daaruit volgt dat over het traject tussen de eerste detectielussen met een indicatieve snelheid tussen 50 en 66 kilometer per uur is gereden en over het tweede traject, bij verdere nadering van de verkeerslichten, met een snelheid tussen 60 en 70 kilometer per uur. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op basis hiervan kan worden vastgesteld dat de verdachte vlak vóór de verkeerslichten zijn snelheid heeft verhoogd. Op het moment dat hij de stopstreep onder het verkeerslicht passeerde, straalde het 0,4 seconden rood licht uit. De verdachte is vervolgens met te hoge snelheid het kruispunt opgereden en is vervolgens in botsing gekomen met een fietser, het slachtoffer [slachtoffer], die als gevolg van het ongeval is overleden.
De officier van justitie heeft zich op standpunt gesteld dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in die zin dat het rijgedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend kan worden bestempeld. Dat het slachtoffer ook door rood reed doet aan het handelen van de verdachte niet af.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich in haar pleitnota – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de causaliteit, benodigd om de schuld vast te stellen, tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval, niet kan worden vastgesteld. De raadsvrouw vraagt zich überhaupt af of de gedragingen van de verdachte – overschrijding van de maximum snelheid met 9 km per uur en het passeren van de stopstreep maximaal 0,4 seconden nadat het voor hem bestemde licht op rood is gesprongen – als zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig zijn aan te merken, dat kan worden gesproken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De conclusie van de officier van justitie dat de verdachte naast voornoemde gedragingen ook vóór het verkeerslicht zijn snelheid zou hebben verhoogd, kan wat haar betreft op basis van de berekeningen in het dossier niet worden getrokken. Wel staat vast dat het slachtoffer het voor haar bestemde verkeerslicht, dat al geruime tijd rood licht uitstraalde, heeft genegeerd.
De raadsvrouw concludeert dat de ondergrens van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW niet wordt gehaald, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
BewijsDe rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feitelijke toedracht, zoals die blijkt uit het dossier en die door de verdachte ook niet is weersproken.
Op 26 januari 2022 is de verdachte de met verkeerslichten geregelde kruising op het Wipperplein in Heemstede met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan genaderd, namelijk met een gemiddelde indicatieve snelheid tussen de 59 en 65 kilometer per uur, waar de maximum toegestane snelheid 50 kilometer per uur bedroeg. De verdachte reed op een afstand van 68 tot 74 meter van de verkeerslichten op het moment dat deze oranje licht uitstraalden. Toen hij vervolgens de stopstreep passeerde, straalde het verkeerslicht 0,4 seconden rood licht uit. Daarna is hij met onverminderde snelheid en dus met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan de kruising overgestoken. Op dat moment kwam een fietser van rechts, die de kruising opreed terwijl het verkeerslicht voor haar rood uitstraalde. De verdachte heeft de fietser niet gezien. Nadat hij een klap hoorde heeft hij geremd. De verdachte is met zijn auto tegen de fietser gebotst, waardoor de fietser ten val is gekomen. De fietser, [slachtoffer], is als gevolg van deze botsing overleden.
Op grond van de resultaten van het onderzoek, dat is gedaan naar aanleiding van de botsing, kan naar het oordeel van de rechtbank, anders dan gerekwireerd, niet worden vastgesteld dat de verdachte zijn snelheid heeft opgevoerd terwijl hij de verkeerslichten verder naderde. De bandbreedtes waarbinnen de snelheid heeft gelegen tussen de aparte detectielussen (tussen 50 en 66 kilometer per uur en tussen 60 en 70 kilometer per uur) laten verschillende mogelijkheden open, zo zou het ook mogelijk kunnen zijn dat de verdachte met een constante snelheid tussen de 60 en 66 kilometer per uur heeft gereden. Van dit deel van het primair ten laste gelegde moet de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
De vraag is vervolgens of de eerder vastgestelde feitelijke gedragingen de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW dus door zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen.
Volgens vaste jurisprudentie komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, tot bewezenverklaring van het primaire feit. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte is met een hogere snelheid dan toegestaan richting de met verkeerslichten geregelde kruising gereden. Hij reed vervolgens – net – over de stopstreep toen de verkeerslichten rood licht uitstraalden en reed daarna, zonder te remmen, over de kruising. Zodoende is hij met onverantwoord hoge snelheid de kruising opgereden, zonder te (kunnen) anticiperen op een onvoorspelbare verkeerssituatie, zoals in dit geval de medeweggebruiker op de fiets, die het voor haar rood uitstralende verkeerslicht negerend, onverwacht de kruising overstak. Dat een dergelijke onvoorspelbare verkeerssituatie zich kan voordoen is in zijn algemeenheid voorzienbaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de botsing met de fietser in redelijkheid aan de verdachte is toe te rekenen en dus sprake is van causaal verband tussen het handelen van de verdachte en de botsing met de fietser. De verdachte is door aldus te handelen ernstig tekort geschoten in de voorzichtigheid en de oplettendheid, die van hem als verkeersdeelnemer mocht worden verwacht.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door het geheel van zijn gedragingen en de context van die gedragingen kort voor of tijdens het ongeval, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en daarom schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 26 januari 2022 te Heemstede als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, kenteken [kenteken], daarmede rijdende over de Heemsteedse Dreef en het Wipperplein, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, op de Heemsteedse Dreef de met verkeerslichten geregelde kruising van de Heemsteedse Dreef en het Wipperplein met niet toegestane snelheid te naderen en het rood licht uitstralende verkeerslicht te negeren en met onverantwoord hoge snelheid de kruising op te rijden op een moment dat een fietser begonnen was die kruising over te steken en zo (met grote impact) op te botsen tegen die fietser, waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer], geboren [geboortedatum 2]) werd gedood.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen zal worden ontzegd voor de duur van 18 maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, bij een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit, rekening te houden met de wat haar betreft zeer geringe verwijtbaarheid van de gedragingen van de verdachte en met de impact die het ongeval ook op zijn leven heeft. Verder moet rekening worden gehouden met het feit dat hij een blanco strafblad heeft en voor en na het ongeval geen verkeersovertredingen heeft begaan.
Voorts wijst de raadsvrouw nog op het tijdverloop, de gegevens uit het reclasseringsrapport en het feit dat de verdachte voor zijn werk en het naar school brengen van zijn stiefdochter afhankelijk is van zijn rijbewijs.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Op 26 januari 2022 heeft een buitengewoon tragisch verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte is met een hoger dan toegestane snelheid op een kruispunt afgereden, is niet gestopt toen het verkeerslicht op oranje sprong en is – nog steeds met een hogere dan toegestane snelheid – door het verkeerslicht gereden dat toen 0,4 seconden op rood stond. Zodoende heeft hij het slachtoffer [slachtoffer], die met haar elektrische fiets van rechts kwam en door rood reed, niet gezien en aangereden. [slachtoffer] is daardoor overleden. De ouders van [slachtoffer] hebben op de zitting op indrukwekkende wijze verwoord wat het verlies van hun dochter voor hen, maar ook voor haar broers en overige familieleden en dierbaren, betekent. Zij moeten leven met een onvoorstelbaar groot verdriet. De rechtbank heeft ter zitting gezien dat het ongeval ook op het leven van de verdachte grote impact heeft. Hij zal moeten leven met de gedachte dat mede door zijn rijgedrag [slachtoffer] het leven heeft gelaten.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 januari 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Aan de documentatie komt daarom geen gewicht toe in de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport dat [reclasseringswerker] als reclasseringswerker bij Reclassering Nederland over de verdachte heeft uitgebracht op 13 juni 2023. Uit het rapport komt naar voren dat het ongeval de verdachte emotioneel erg heeft aangegrepen en dat hij EMDR therapie heeft ondergaan. Verdachte heeft bij de reclassering op empathische wijze verteld geen woorden te hebben voor de ontstane situatie en is bereid tot een gesprek met de ouders van [slachtoffer] en om al hun vragen te beantwoorden, als zij daar ook open voor staan.
De reclassering schat het risico op recidive laag in en vindt interventies en toezicht dan ook niet nodig.
Op te leggen straf
De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf het verdriet van de nabestaanden kan wegnemen.
De rechtbank gaat, anders dan de officier van justitie, uit van een lichtere mate van schuld, namelijk dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag waarbij het slachtoffer is overleden, gaan in beginsel uit van een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
De rechtbank heeft weliswaar vastgesteld dat het ongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten, echter het gegeven dat het slachtoffer eveneens de rode verkeerslichten heeft genegeerd, is mede oorzaak geweest van het ongeval. Het ongeval heeft blijvende impact op het leven van de verdachte, die niet eerder een verkeersovertreding beging. De rechtbank ziet in deze omstandigheden redenen om af te wijken van de LOVS oriëntatiepunten en van de door de officier van justitie gevorderde taakstraf. De rechtbank vindt een taakstraf voor de duur van 120 uren passend. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid aan de verdachte op te leggen van 12 maanden met een proeftijd van een jaar.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht,
6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (éénhonderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op één jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2024.