ECLI:NL:RBNHO:2024:1438

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/15/346530 / JU RK 23-1816
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 januari 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De zaak betreft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die als gecertificeerde instelling (GI) betrokken is bij de zorg voor de minderjarige. De ouders van de minderjarige zijn niet in staat om binnen een aanvaardbare termijn de opvoeding op zich te nemen, waardoor de minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verblijft. Tijdens de zitting is het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen van zes maanden naar een jaar, besproken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de ouders onvoldoende draagkracht hebben om de zorg voor hem te dragen. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met een jaar te verlengen, tot 20 januari 2025. Tevens is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/346530 / JU RK 23-1816
Datum uitspraak: 15 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringte Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. E.B.R. van Griethuysen, kantoorhoudende te Haarlem,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 16 november 2023;
- het e-mailbericht van de vader van 11 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de GI.
Als toehoorder was aanwezig [begeleider] , begeleider van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] .
De vader heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter, in bijzijn van de begeleider van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] in [plaats] .
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 20 maart 2012 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is vervolgens definitief uitgesproken en steeds verlengd, zodat deze nu nog tot 20 januari 2024 duurt.
2.4.
De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft bij beschikking van 8 januari 2020 de machtiging verleend [de minderjarige] om gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Deze machtiging is telkens verlengd en duurt nu nog tot 20 januari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden. Ook heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van zes maanden. Tot slot heeft de GI verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Op de zitting heeft de GI het verzoek gewijzigd, mede naar aanleiding van de standpunten van de ouders, in die zin dat ter zitting is verzocht de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing te verlengen met een jaar.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI naar voren gebracht dat de situatie van [de minderjarige] sinds zijn plaatsing bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] eind 2022 weinig is veranderd. Hij krijgt daar de zorg en opvoeding die hij nodig heeft. De groepsleiding kan emotioneel bij hem aansluiten en zijn ingewikkelde gedrag is fors afgenomen.
Er is geen persoonlijkheidsonderzoek bij [de minderjarige] afgenomen en traumabehandeling kan niet starten, omdat hij hier niet voor openstaat. Vanwege de wachtlijst heeft het lang geduurd voordat systeemtherapie kon worden gestart, maar deze hulp is nu net begonnen. Omdat nog niet bekend is hoe dit gaat verlopen, gaat de GI dit monitoren. De GI gaat er wel vanuit dat dit traject eventueel op termijn ook in het vrijwillige kader zal kunnen doorlopen. [de minderjarige] zal blijven wonen op [accommodatie jeugdhulpaanbieder] .
In oktober 2023 is ook met de ouders besproken dat de GI van mening is dat [de minderjarige] bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] moet opgroeien. De GI heeft de Raad verzocht de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel te onderzoeken, maar de Raad heeft in juli 2023 geconcludeerd dat dit niet nodig is, nu beide ouders inzien en accepteren dat [de minderjarige] niet meer bij hen zal opgroeien. Ook al ligt het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij (één van) de ouders, de GI vindt verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds nodig. De GI moet betrokken blijven om de regie te voeren en ook vanwege de communicatie met de ouders en de omgang met [de minderjarige] . De GI bespreekt de omgangsregeling met de ouders en houdt toezicht op de omgang. Deze verloopt af en toe wat rommelig. De gezinsvoogd heeft wel gezien dat dat de band tussen [de minderjarige] en de moeder de afgelopen twee maanden erg verbeterd is. Verder gaat de GI de rechtbank verzoeken een omgangsregeling met de tante vz vast te stellen, zodat [de minderjarige] naar haar kan blijven gaan als de GI niet meer betrokken is. Hij heeft nu een vaste omgangsregeling met zijn tante, aan wie hij gehecht is. Hoewel de omgang goed verloopt en de GI, ook van de woongroep, geen zorgelijke signalen krijgt, is de moeder is het niet eens met deze omgangsregeling. Ook is van belang dat er meer rust komt in de omgang met de vader. Tot slot wil de GI op termijn het dossier bij de gemeente aanmelden voor het afschalen naar vrijwillige hulp. De gemeente neemt dan het dossier over met een borgingsplan, maar hiervoor is een lange wachtlijst.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is het standpunt ingenomen dat het erg ambitieus is om binnen zes maanden over te gaan naar vrijwillige hulp. Of dit haalbaar is, moet nog blijken, zodat de moeder het wenselijker vindt dat de maatregelen met een jaar worden verlengd. In het verleden zijn er incidenten geweest tijdens de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] , en het contact moet wederom worden opgebouwd. De moeder heeft geen principieel bezwaar tegen omgang tussen [de minderjarige] en zijn tante, maar dit moet emotioneel en fysiek wel veilig voor hem zijn. De moeder stelt namelijk dat de tante drugs gebruikt en daardoor onveilige situaties voor [de minderjarige] creëert. Zij wil dat de GI hier expliciet naar kijkt.
Tot slot heeft de moeder naar voren gebracht dat zij het fijn vindt dat het gezag van de ouders niet is beëindigd.
4.2.
De vader heeft aangegeven dat hij het eens is met verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Hij vindt verlenging van de ondertoezichtstelling met een half jaar ook te kort en zou het liefst willen dat het kon worden verlengd tot [de minderjarige] achttien jaar wordt.
De vader is van mening dat de omgang tussen hem en zijn zoon rustig moet worden opgebouwd, zodat het voor [de minderjarige] een succeservaring wordt. Verder wordt de vader fysiek beperkt door een auto-immuunziekte, waardoor [de minderjarige] teleurgesteld is als het de vader daardoor niet lukt om te komen. Dit is echter geen onwil van de vader, maar onmacht.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er is sprake van de volgende concrete ontwikkelingsbedreigingen. [de minderjarige] heeft een belast verleden, waarin hij een instabiele thuissituatie bij de ouders had en getuige is geweest van forse ruzies tussen hen. Daarnaast is hij gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis, een licht verstandelijke beperking, ADHD, PTSS en het XYY syndroom. Dit alles maakt dat hij nog meer dan een gemiddeld kind een voorspelbare, duidelijk gestructureerde opvoedsituatie moet hebben. Ook heeft hij gespecialiseerde opvoeders nodig die kunnen aansluiten bij zijn problematiek. Gebleken is dat de ouders [de minderjarige] vanwege hun eigen problemen en leefomstandigheden niet de opvoeding en aandacht kunnen bieden die hij nodig heeft. Zij hebben onvoldoende draagkracht, hebben moeite met het maken van keuzes en nemen van belangrijke beslissingen. Verder hebben zij meningsverschillen en heeft de moeder weinig vertrouwen in de vader. De woongroep van [de minderjarige] signaleert verder dat de ouders nauwelijks tot geen contact met elkaar hebben over de zorg voor hun zoon en dat het hen niet lukt samen beslissingen te maken over de omgang.
5.2.
Uit de stukken blijkt dat de GI van mening is dat de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Alle betrokkenen zijn het er ook over eens dat [de minderjarige] verder zal opgroeien bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] . De Raad heeft na onderzoek naar gezagsbeëindiging geconcludeerd dat het gezag van de ouders in stand kan blijven, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het schadelijk is voor [de minderjarige] als het gezag in stand gehouden wordt.
Ook al wordt er niet naar toegewerkt naar terugplaatsing bij (één van) de ouders, is de kinderrechter van oordeel dat nog wel is voldaan aan de vereisten van artikel 255 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het is de intentie van de GI om de begeleiding van het gezin over te dragen aan de gemeente, waarna de hulp in het vrijwillige kader kan worden voortgezet. Hiervoor is echter een lange wachtlijst. Daarom moet de hulp worden geborgd tot de zaak kan worden overgedragen, waarbij de GI nog een aantal doelen heeft gesteld waaraan in de komende periode gewerkt moet worden. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de aanwezige problematiek, de in te zetten hulpverlening en de gestelde doelen, zal de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met een jaar.
5.3.
Ook volgt uit het voorgaande dat verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Gebleken is dat [de minderjarige] bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] op zijn plaats zit. Hij krijgt daar de verzorging en ondersteuning die hij nodig heeft, en heeft daar professionele opvoeders die kunnen aansluiten bij zijn behoeftes. Daarom zal de kinderrechter de machtiging verlengen met een jaar.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]tot van 20 januari 2024 tot 20 januari 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 20 januari 2024 tot 20 januari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2024 door mr. F.G. Hijink, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 29 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.