ECLI:NL:RBNHO:2024:1429

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/15/346840 / HA RK 23-161
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2024 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.C. Cooman, tegen rechter mr. A.H. Schotman. De verzoeker had na een mondelinge behandeling op 30 november 2023, waarin hij zich als gedaagde in de hoofdzaak bevond, op 5 december 2023 schriftelijk om wraking van de rechter verzocht. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door zijn gedrag en uitspraken tijdens de zitting. De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechter heeft betoogd dat de grond voor het wrakingsverzoek was komen te vervallen, omdat de verzoeker had ingestemd met een heropening van de hoofdzaak onder leiding van de gewraakte rechter. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker zijn bezwaar tegen de rechter niet had prijsgegeven, maar dat de aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker waren aangevoerd, geen zwaarwegende aanwijzingen voor partijdigheid opleverden. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en het proces in de hoofdzaak voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/346840 / HA RK 23-161
Beslissing van 23 januari 2024
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [plaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. T.C. Cooman te De Meern.
Het verzoek is gericht tegen:
MR. A.H. SCHOTMAN,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft na de mondelinge behandeling van 30 november 2023 op 5 december 2023 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem, aanhangige zaak met zaaknummer C/15/345065 / KG ZA 23/576, hierna te noemen: de hoofdzaak. Verzoeker is gedaagde in de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 8 december 2023 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het wrakingsverzoek is vervolgens behandeld op de openbare zitting van de (eerste) wrakingskamer van 12 december 2023. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker en de rechter zijn verschenen. Eiseres in de hoofdzaak is in kennis gesteld van de zitting, maar was niet bij de zitting aanwezig.
1.4.
Op de zitting van 12 december 2023 hebben verzoeker en de rechter afspraken gemaakt over de mogelijkheid de hoofdzaak te heropenen en opnieuw op zitting door deze rechter te laten behandelen, onder de voorwaarde dat eiseres in de hoofdzaak daarmee instemt. Deze zijn vastgelegd in een proces-verbaal van afspraken, dat aan verzoeker, de rechter en (met een begeleidende e-mail namens de rechter aan) eiseres in de hoofdzaak is gestuurd.
1.5.
Eiseres in de hoofdzaak heeft op 21 december 2023 schriftelijk de wraking verzocht van de toenmalige wrakingskamer. De leden van die wrakingskamer hebben op 22 december 2023 schriftelijk in de wraking berust.
1.6.
In reactie op het wrakingsverzoek van de wrakingskamer heeft de rechter op 11 januari 2024 een aanvullend verweer ingediend.
1.7.
Op 14 januari 2024 heeft mr. Cooman namens verzoeker schriftelijk gereageerd op het aanvullend verweer van de rechter.
1.8.
Op 15 januari 2024 is het (volledige) proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 december 2023 aan verzoeker, de rechter en eiseres in de hoofdzaak gestuurd.
1.9.
Op 16 januari 2024 is het wrakingsverzoek behandeld op de openbare zitting van de wrakingskamer in nieuwe samenstelling. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord en beide zijn verschenen. Eiseres in de hoofdzaak is in kennis gesteld van de zitting. Haar advocaat was bij de zitting als toehoorder aanwezig.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechter heeft de schijn van partijdigheid gewekt door zijn uitspraken ter zitting en zijn (niet) handelen. Hij heeft mr. Cooman afgekat en het pleidooi van mr. Cooman telkenmale onderbroken met vragen waarvan de antwoorden ten faveure van eiseres in de hoofdzaak zouden moeten zijn. Daarom leek het alsof de rechter zijn oordeel al klaar had. Ter onderbouwing daarvan heeft verzoeker enkele voorbeelden genoemd, waaronder stemverheffing door de rechter en het feit dat de rechter de vonnisdatum op een week heeft gezet in plaats van de daarvoor gebruikelijke twee weken. Ook heeft de rechter niets gevraagd aan verzoeker zelf, die daarmee geen gelegenheid heeft gekregen om iets te zeggen, zodat niet voldaan is aan het beginsel van hoor en wederhoor. Verzoeker heeft de interactie tussen de rechter en mr. Cooman als een ‘aanval op haar in persoon’ gezien en ook mr. Cooman heeft nog nimmer zo een bejegening van enige rechter gehad.

3.Het verweer van de rechter

3.1.
De rechter heeft niet berust in het verzoek tot wraking en heeft – samengevat –primair aangevoerd dat de grondslag aan het wrakingsverzoek is komen te ontvallen doordat verzoeker op de wrakingszitting van 12 december 2023 is meegegaan in het voorstel van de wrakingskamer tot heropening van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak door deze rechter. De rechter heeft subsidiair aangevoerd dat tussen partijen al een eerder kort geding had plaatsgevonden, tegen welke achtergrond de zitting onder zijn leiding moet worden gezien. Het proces-verbaal van de zitting, opgemaakt na de wraking, biedt geen aanwijzing voor de aantijgingen in het wrakingsverzoek. De vragen zijn aan mr. Cooman gesteld om helder te krijgen hoe haar cliënt nu tegen de zaak aankeek, temeer daar verzoeker zijn standpunt ten opzichte van het eerdere kort geding 180 graden had gewijzigd. Van de rechter mag in een dergelijk geval worden verwacht dat hij een partij daarover kritisch bevraagt. Mr. Cooman heeft daarbij alle ruimte gekregen en genomen om aan te voeren wat zij wilde aanvoeren.
4.
De beoordeling
4.1.
Ter zitting zijn drie aspecten van de wraking aan de orde gesteld, te weten (1) de tijdigheid van het wrakingsverzoek, (2) het verweer van de rechter dat de grondslag van het wrakingsverzoek is vervallen of door verzoeker is prijsgegeven door mee te gaan in het voorstel van de voorzitter van de (gewraakte) wrakingskamer tot heropening van de behandeling van de hoofdzaak door de gewraakte rechter en (3) de gronden voor het wrakingsverzoek zelf. Deze aspecten zullen hieronder achtereenvolgend worden besproken.
Tijdigheid verzoek
4.2.
Een wrakingsverzoek kan in beginsel worden gedaan totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Nu nog geen uitspraak in de hoofdzaak was gedaan, de rechter geen verweer heeft gevoerd tegen de tijdigheid van het verzoek en verzoeker afdoende heeft toegelicht waarom het wrakingsverzoek vijf dagen na de zitting is ingediend, acht de wrakingskamer het verzoek tijdig.
Grondslag wrakingsverzoek vervallen / prijsgegeven?
4.3.
Uit het proces-verbaal van de wrakingszitting van 12 december 2023 kan het volgende worden afgeleid. De rechter heeft ter gelegenheid van die zitting erkend met stemverheffing iets gezegd te hebben tegen de advocaat van verzoeker en dat hij ‘met de wetenschap van vandaag’ verzoeker zelf nog had moeten vragen of hij iets wilde toevoegen aan hetgeen zijn advocaat naar voren had gebracht. Tevens heeft de rechter – op het voorstel van de voorzitter van die wrakingskamer – aangegeven op zichzelf graag bereid te zijn om de zitting in de hoofdzaak te heropenen en opnieuw naar de zaak te kijken, mits eiseres in de hoofdzaak daarmee zou instemmen. In dat kader heeft mr. Cooman gezegd vertrouwen te hebben in de uitkomst van de hoofdzaak, maar ook dat dit (de wrakingskamer begrijpt: het bestaan van de mogelijkheid tot heropening van de zitting in de hoofdzaak onder leiding van de rechter) nieuw voor haar was en dat zij vroeg welke opties er nog meer waren. Na een korte schorsing heeft mr. Cooman vervolgens aangegeven er wel voor te zijn om een extra zitting te houden.
4.4.
Na de wrakingszitting van 12 december 2023 heeft de rechter aan eiseres in de hoofdzaak, onder verwijzing naar het proces-verbaal van afspraken van die zitting, de vraag voorgelegd hoe zij aankijkt tegen het voorstel om de hoofdzaak te heropenen en deze in een extra zitting (door hem) te laten behandelen. Eiseres in de hoofdzaak heeft in dat bericht aanleiding gezien de eerste wrakingskamer te wraken. Vanwege het verzoek tot wraking van die wrakingskamer door eiseres in de hoofdzaak en de berusting daarin door die wrakingskamer is de zitting in de hoofdzaak niet heropend.
4.5.
De wrakingskamer constateert een zeker spanningsveld tussen het feit dat verzoeker heeft ingestemd met een heropening van de zitting in de hoofdzaak onder leiding van de rechter tegen wie zijn wrakingsverzoek zich richt, terwijl verzoeker tegelijkertijd zijn verzoek tot wraking van diezelfde rechter vanwege diens bejegening van (de advocaat van) verzoeker handhaaft. Desondanks kan in de gegeven omstandigheden niet gezegd worden dat verzoeker zijn bezwaar over die bejegening heeft prijsgegeven. Ter gelegenheid van de wrakingszitting op 16 januari 2024 heeft verzoeker toegelicht dat hij mede heeft ingestemd met het voorstel tot heropening van de zitting in de hoofdzaak, omdat hij vreesde dat níet instemmen met dit voorstel van de eerste wrakingskamer (die toen nog niet gewraakt was) als ‘onwelwillend’ zou worden beschouwd. Ook heeft hij met het voorstel ingestemd, omdat met een heropende zitting de zaak mogelijk alsnog geregeld en hoger beroep wellicht voorkomen zou kunnen worden. Gezien die omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker zijn principale bezwaar over de bejegening door de rechter niet heeft prijsgegeven door in te stemmen met verdere behandeling van de hoofdzaak door de rechter, ook niet omdat het niet tot een heropening van de hoofdzaak is gekomen nu eiseres in de hoofdzaak daarmee niet heeft ingestemd.
Overigens is ook de rechter er ter gelegenheid van de eerste wrakingszitting op 12 december 2023 van uitgegaan dat bij een negatieve reactie van eiseres in de hoofdzaak op het verzoek tot heropening uitspraak op het wrakingsverzoek zou worden gedaan, en niet dat alsdan de grond aan dat wrakingsverzoek zou zijn komen te ontvallen. De afspraak was immers dat verzoeker zijn wrakingsverzoek pas zou intrekken nádat eiseres in de hoofdzaak zou hebben ingestemd met heropening van de hoofdzaak. Dat betekent dat het verweer van de rechter dat verzoeker met het instemmen met het voorstel tot heropening zijn grond voor het wrakingsverzoek heeft prijsgegeven, zal worden gepasseerd.
De gronden voor het wrakingsverzoek
4.6.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.7.
Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband met de objectieve toets. De rechtbank zal hierna beoordelen of de feiten of omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd over de persoonlijke instelling van de rechter tijdens de zitting van 30 november 2023 een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets).
4.8.
Vast staat dat de advocaat van verzoeker ter zitting in de hoofdzaak door de rechter kritisch is bevraagd. Dat duidt naar het oordeel van de wrakingskamer echter niet op partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. Mede gelet op het tegenovergestelde standpunt dat verzoeker innam ten opzichte van het eerdere kort geding over dezelfde kwestie, mocht de rechter in het kader van het onderzoek verzoeker ter zitting kritische vragen voorhouden om te onderzoeken of zijn (gewijzigde) standpunt steun vindt in het recht, zodat verzoeker de gelegenheid kreeg om zich daarover (nader) uit te laten. Het behoort immers tot de taak van de rechter om partijen – zo nodig kritisch – te bevragen teneinde de feiten boven tafel te krijgen die nodig zijn om in het voorgelegde geschil een beslissing te kunnen nemen en om de juridische standpunten helder te krijgen. Weliswaar erkent de rechter dat hij zijn stem heeft verheven en is begrijpelijk dat de toonzetting voor een partij en diens advocaat een rol speelt bij de beleving van die kritische bevraging, maar die toonzetting is op zichzelf geen grond voor wraking. Daarnaast komt het veelvuldig voor dat een rechter meer (kritische) vragen heeft voor de ene partij dan voor de andere, simpelweg omdat de verklaring of standpunten van die partij voor de rechter nog niet duidelijk zijn en nadere toelichting behoeven. Dat wil niet zeggen dat de rechter de standpunten van de ene of de andere partij inhoudelijk juister vindt. Voor zover sprake is geweest van een meer kritische vraagstelling aan mr. Cooman (dan aan de advocaat van eiseres in de hoofdzaak) dan wel van een onprettige toon van die vraagstelling, levert dat dus geen grond op voor het oordeel dat de rechter partijdig is of dat gebleken is van schijn van partijdigheid. Van een vooringenomenheid of objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter blijkt uit het proces-verbaal ook overigens niet.
4.9.
Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat niet is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor en dat dat reden voor wraking vormt, overweegt de wrakingskamer het volgende. Uit het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak van 30 november 2023 blijkt niet dat mr. Cooman is onderbroken of niet voldoende de gelegenheid heeft gekregen om de vragen van de rechter te beantwoorden en ook niet dat zij is afgekat. In elk geval kan uit dat proces-verbaal, in combinatie met het proces-verbaal van de wrakingszitting van 12 december 2023, worden opgemaakt dat mr. Cooman ruimschoots aan het woord is geweest op 30 november 2023 en in die zin voldoende gelegenheid heeft gehad om het standpunt van haar cliënt te verwoorden. Uit het feit dat verzoeker zelf niet aan het woord is gelaten, kan ook niet worden afgeleid dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Ter zitting is verzoeker immers bijgestaan door mr. Cooman, die de woordvoering namens hem heeft kunnen doen en ook heeft gedaan. Ook als mr. Cooman en verzoeker de toon van of bejegening door de rechter als onprettig hebben ervaren, laat dat onverlet dat mr. Cooman de kans heeft gehad om haar betoog af te maken en het standpunt van haar cliënt naar voren te brengen. Ook in zoverre is daarom niet gebleken van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter.
4.10.
Tot slot kan ook het feit dat de rechter de vonnistermijn op één week heeft bepaald in plaats van de voor kort gedingen meer gebruikelijke uitspraaktermijn van twee weken, niet tot de conclusie leiden dat de rechter reeds om die reden niet onpartijdig is. Voor de behandeling in kort geding is de spoedeisendheid van de gevorderde voorlopige voorziening in de regel gegeven. De rechter heeft ter zitting van 16 januari 2024 toegelicht dat hij ter zitting van 30 november 2023 in de veronderstelling verkeerde dat er haast was geboden bij zijn beslissing. Het getuigt naar het oordeel van de wrakingskamer eerder van welwillendheid richting partijen om rekening te houden met die vermeende tijdsdruk dan van (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid.
4.11.
Uit de stellingen van verzoeker blijkt dat mr. Cooman en verzoeker zelf tijdens de zitting van 30 november 2023 een onbevredigend gevoel hebben gekregen over het verloop daarvan, maar de daarop gebaseerde vrees voor partijdigheid van de rechter is niet gerechtvaardigd. De feiten en omstandigheden die namens verzoeker naar voren zijn gebracht, leveren – ook in onderlinge samenhang bezien – geen zwaarwegende grond op voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter en vormen dus geen reden voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en eiseres in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de afdeling privaatrecht, sectie Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, voorzitter, en mr. M.M. Kruithof en mr. J. van der Kluit, leden van de wrakingskamer, en in tegenwoordigheid van mr. S.M.P. Langeveld, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024. [1]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Conc.: 936