ECLI:NL:RBNHO:2024:1427

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/15/345496 / KG ZA 23-591
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tot stopzetten van alimentatiebeschikking en afgifte van persoonlijke goederen in een familiekwestie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 30 januari 2024, heeft de man vorderingen ingesteld tegen de vrouw met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een alimentatiebeschikking en de afgifte van persoonlijke goederen van hun minderjarige kinderen. De man verzocht onder andere om het stopzetten van de alimentatiebeschikking, terugbetaling van eerder ingevorderde bedragen, en de afgifte van persoonlijke goederen die door de vrouw waren verkocht. De vrouw verweerde zich door te stellen dat de man zich niet aan eerdere rechterlijke uitspraken had gehouden en dat zijn vorderingen ongegrond waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man geen spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, vooral omdat de hoofdverblijfplaats van de kinderen inmiddels bij hem was vastgesteld. De rechter wees de vorderingen van de man af en compenseerde de proceskosten, waarbij hij de wens uitsprak dat beide partijen zouden werken aan een oplossing voor de negatieve spiraal waarin zij zich bevonden, ten behoeve van hun kinderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/345496 / KG ZA 23-591
Vonnis in kort geding van 30 januari 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats]
,gemeente [gemeente] ,
eiser,
advocaat mr. O. Asscher te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats]
,gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.N. Hermes te Noord-Scharwoude, gemeente Dijk en Waard.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met bijlagen, van 17 november 2023;
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op
12 december 2023
.Aanwezig waren partijen en hun advocaten. mr. L.N. Hermes heeft
gepleit overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotitie.
De behandeling van het kort geding heeft tegelijk plaatsgevonden met de behandeling van procedurenummer C/15/328397/FA RK 22-2399. In verband met deze zaak waren tevens aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de GI).
De rechter heeft in die procedure bij beschikking van 30 januari 2024 apart beslist.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot eind 2019 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn geboren de minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] te [plaats] .
De man heeft de minderjarigen erkend. De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen. Bij beschikking van 11 augustus 2021 is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw bepaald. De minderjarigen verblijven feitelijk bij de man.
2.2.
Bij beschikking 11 maart 2022 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te bepalen van € 216,00 per kind per maand met ingang van 23 juli 2021 en met ingang van 1 januari 2022 een kinderbijdrage van € 240,00 per kind per maand.
Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) van 24 januari 2023 is de beschikking van 11 maart 2022 vernietigd en heeft het hof bepaald dat de man aan de vrouw een kinderbijdrage dient te voldoen van:
- € 208,00 per kind per maand, met ingang van 18 mei 2021 tot 1 oktober 2021;
- € 250,00 per kind per maand, met ingang van 1 oktober 2021 tot 1 januari 2022;
- € 278,00 per kind per maand, met ingang van 1 januari 2022 tot 1 juni 2022;
- € 164,00 per kind per maand, met ingang van 1 juni 2022.
2.3.
Bij beschikking van 10 mei 2023 is de minderjarige [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de vrouw veroordeelt de tenuitvoerlegging van de beschikking van 24 januari 2023 te (doen) stoppen en de vrouw te bevelen het LBIO binnen vijf dagen na dagtekening van het vonnis opdracht te geven het loonbeslag onder de werkgever van de man, [de werkgever] te [plaats] , op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat de vrouw nalaat zulks te doen, tot een maximum van € 5.000,00;
- de vrouw veroordeelt tot terugbetaling van hetgeen middels loonbeslag is ingevorderd, voor zover dit bedraagt € 754,40 per maand;
- de vrouw veroordeelt tot betaling van de helft van de opbrengst welke zij heeft ontvangen uit hoofde van de verkoop van de huisraad, ter hoogte van € 35.075,13;
- de vrouw veroordeelt tot afgifte van de persoonlijke goederen van de minderjarigen welke zijn opgesomd in productie 9 van de dagvaarding, binnen twee dagen na dagtekening van dit vonnis;
- de vrouw veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
De man legt het volgende aan zij vordering ten grondslag.
De bodemprocedure tot wijziging van de kinderbijdrage is ingediend op 11 april 2023, maar wordt pas op 12 december 2023 ter zitting behandeld. De hoogte van de kinderbijdrage voldoet niet meer aan de wettelijke maatstaven, omdat de minderjarigen bij de man verblijven en aannemelijk is dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal worden bepaald. De man is dan de alimentatiegerechtigde, in plaats van de alimentatieplichtige. Er is geen omgang tussen de vrouw en de minderjarigen. De vrouw maakt misbruik van haar executiebevoegdheid. Zij weet dat er een wijzigingsverzoek door de man is ingediend en behoort te weten dat de vordering materieel op onjuiste gronden is gebaseerd. Toch kiest de vrouw ervoor om het LBIO in te schakelen om zo de maandelijkse kinderbijdrage alsmede de achterstand te incasseren. Het LBIO heeft beslag op het loon van de man laten leggen. Vanaf 15 november 2023 zal er maandelijks € 754,40 worden ingehouden op het loon van de man. De man is daardoor niet meer in staat om in de primaire behoefte van de minderjarigen te voorzien en hij kan niet meer aan zijn financiële verplichtingen voldoen. De vrouw ontvangt de kinderbijslag en houdt deze voor zich.
De vrouw heeft voorafgaand aan de levering van de gezamenlijke woning aan de man, op
31 maart 2023, de persoonlijke spullen van de minderjarigen en de inboedelgoederen via Marktplaats verkocht. De man heeft nieuwe spullen moeten kopen voor de minderjarigen. De man verzoekt dan ook om afgifte van de persoonlijke spullen van de minderjarigen, waarvan hij als productie 9 bij de dagvaarding een lijst heeft overgelegd.
3.3.
Door en namens de vrouw is ter zitting verweer gevoerd. Daarbij is, samengevat, het volgende aangegeven.
De kinderbijdrage is al een jarenlange strijd tussen partijen. De man heeft zich nooit aan de door de rechter ten laste van de man vastgestelde kinderbijdrage gehouden. Hij heeft geregeld niet betaald of eenzijdig de kinderbijdrage verlaagd. De vrouw is hierdoor genoodzaakt geweest om het LBIO in te schakelen. De man heeft ook eenzijdig beslist om de minderjarigen bij zich te houden en daarmee geen uitvoering te geven aan de beslissing van de rechtbank van 11 augustus 2021 dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw is. De man heeft vervolgens ook de beslissing van de rechtbank in genoemde beschikking van 11 augustus 2021 inzake de zorgregeling naast zich neergelegd. De man is in hoger beroep gegaan van de beschikking van 11 maart 2022 waarin de kinderbijdrage is vastgesteld en in de tussentijd is hij een executiegeschil gestart. Het hof heeft de kinderbijdrage bij beschikking van 24 januari 2023 vastgesteld en daarbij rekening gehouden met de formele hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw. Deze beschikking is thans onherroepelijk. Ook aan deze beschikking heeft de man zich niet gehouden door de betaling geheel te stoppen. Dit heeft de vrouw opnieuw genoodzaakt zich tot het LBIO te wenden. De man heeft, nu er nog een bodemprocedure aanhangig is waarin hij door middel van een aanvullend verzoek de kinderbijdrage opnieuw aan de orde heeft gesteld, geen enkel spoedeisend belang bij zijn vordering. De vrouw maakt geen enkel misbruik van haar bevoegdheid om over te gaan tot executie, de man moet op grond van de beschikking van het hof zijn betalingsverplichting nakomen. De man verkeert niet in een financiële noodsituatie en bovendien betaalt de vrouw nog steeds de zorgoverstijgende kosten voor de minderjarigen.
De vrouw heeft voorts gesteld dat de man geen enkel spoedeisend belang heeft bij zijn vordering van de man inzake de veroordeling tot betaling van € 35.000,00 ter zake de huisraad. Los van het feit dat zijn stellingen onjuist zijn, heeft de man eerder aangegeven dat het om € 24.485,00 zou gaan en heeft hij niet aangetoond dat de vrouw dit bedrag heeft ontvangen. Dat kan ook niet, want zij heeft dit bedrag niet ontvangen. De vrouw heeft enige spullen op Marktplaats verkocht, omdat haar te verstaan was gegeven dat zij de voormalige echtelijke woning leeg en ontruimd diende achter te laten, conform de brief van de notaris die de vrouw namens de man is gestuurd. De verkochte spullen stonden niet op de inboedellijst. Toen de man de woning toch niet geheel leeg wilde, heeft de vrouw de advertenties van de nog niet verkochte spullen van Marktplaats gehaald.
Ten aanzien van de vordering van de man tot afgifte van de persoonlijke spullen van de kinderen ontbreekt ook ieder spoedeisend belang. De vrouw heeft de persoonlijke spullen van de kinderen in de woning in [plaats] reeds op 1 april 2023 achtergelaten in de woning.
De vrouw verzet zich tot slot tegen de gevorderde proceskostenveroordeling. Er is maar één iemand die in de proceskosten moet worden veroordeeld en dat is de man, omdat hij niet alle rechterlijke uitspraken naast zich kan neerleggen en daarmee vervolgens de vrouw met allerlei procedures continue op onnodige kosten jaagt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtbank bij beschikking van 30 januari 2024 in procedurenummer C/15/328397/FA RK 22-2399 onder meer en voor zover hier van belang heeft bepaald dat, onder wijziging van de beschikking van 11 augustus 2021, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen met ingang van 1 april 2023 bij de man is. Voorts is, onder wijziging van de beschikking van het hof van 24 januari 2023, de door man te betalen kinderbijdrage met ingang van 1 mei 2023 op nihil bepaald en is daarbij bepaald dat de vrouw hetgeen sinds 1 mei 2023 tot 30 januari 2024 door de vader aan haar is betaald of op de vader is verhaald, aan de vader dient terug te betalen. Tevens is bepaald dat de moeder, onder wijziging van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 24 januari 2023, een kinderbijdrage aan de vader dient te betalen van € 58,00 per kind per maand, met ingang van de datum van genoemde beschikking.
De voorzieningenrechter is op grond van de beschikking van 30 januari 2024 van oordeel dat de man geen belang meer heeft bij zijn samenhangende vorderingen om de vrouw de tenuitvoerlegging van de beschikking van 24 januari 2023 te doen stoppen en de vrouw te bevelen het LBIO binnen vijf dagen na dagtekening van het vonnis opdracht te geven het loonbeslag onder de werkgever van de man op te heffen op straffe van een dwangsom en de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen middels loonbeslag is ingevorderd, voor zover dit bedraagt € 754,40 per maand. Uit de beschikking volgt dat de man jegens de vrouw een betalingsverplichting heeft tot 1 mei 2023. Indien de man tot die tijd de kinderbijdrage niet (geheel) heeft voldaan aan de vrouw, blijft voor de vrouw het recht bestaan dit op de man te verhalen.
4.3.
Ten aanzien van de overige vorderingen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De voormalige gezamenlijke woning in [plaats] is reeds met ingang van 1 april 2023 ontruimd. De vrouw heeft gemotiveerd weersproken dat er sprake is geweest van een verkoop van inboedel tegen een waarde van € 35.075,13. Voorts heeft zij onweersproken gesteld dat zij alleen die goederen op Marktplaats te koop heeft gezet die niet op de inboedellijst stonden die in het kader van de verdeling is opgesteld. De vrouw heeft voortvarend de advertenties verwijderd op het moment dat de man heeft aangegeven dat de woning niet leeg en ontruimd hoefde te zijn. De man heeft dat niet weersproken, althans onvoldoende betwist. De vordering dient dan ook te worden afgewezen.
4.4.
Ten aanzien van de vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot afgifte van de persoonlijke goederen van de minderjarigen welke zijn opgesomd in productie 9 van de dagvaarding, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De man woont sinds 1 april 2023 in de woning in [plaats] . De man had op dat moment kunnen aangeven dat er volgens hem spullen zouden zijn verdwenen van de kinderen. De man had er verstandig aan gedaan dit met name met [de minderjarige 1] kort te sluiten. De vrouw heeft gemotiveerd weersproken dat zij nog spullen van de kinderen in haar bezit zou hebben. De man heeft op zijn beurt onvoldoende aangetoond dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw deze spullen nog wel in haar bezit zou hebben. De vordering dient dan ook te worden afgewezen. De voorzieningenrechter merkt overigens op dat hiermee wel duidelijk wordt hoe belangrijk het is voor de kinderen, die zichtbaar ernstig lijden onder de niet aflatende strijd van hun ouders, dat de onderlinge verstandhoudingen dienen te worden verbeterd.
4.5.
Ten aanzien van de vordering van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze vordering dient te worden afgewezen.
Beide partijen hebben steken laten vallen om in onderling overleg te komen tot een positieve afwikkeling van de tussen hen spelende kwesties. Zij hebben allebei bijdragen geleverd aan de situatie waarin zij zich thans bevinden. De voorzieningenrechter vindt dat een uitermate triest resultaat voor de beide kinderen en spreekt de wens uit dat partijen in het kader van de ondertoezichtstelling van de jongste dochter [de minderjarige 2] alles zullen aangrijpen om te komen tot een oplossing van de negatieve spiraal waarin partijen zich bevinden en waarin zij hun kinderen meenemen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel bij familiezaken om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van de man af;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Friedberg, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier H.M. Zonneveld op 30 januari 2024.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.