ECLI:NL:RBNHO:2024:1424

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
15.010107.21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na bankhelpdeskfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van witwassen en diefstal in vereniging met braak. De veroordeelde maakte deel uit van een groep die zich schuldig maakte aan bankhelpdeskfraude, waarbij slachtoffers telefonisch werden benaderd en onder valse voorwendselen hun bankpas en pincode moesten afgeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een gevangenisstraf van 190 dagen heeft gekregen, met aftrek van voorarrest, en dat hij verplicht is om een bedrag van € 2.562,50 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengst van de strafbare feiten, die pondspondsgewijs is verdeeld over de vier betrokkenen in de fraude.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/010107-21 (ontneming)
Uitspraakdatum : 14 februari 2024
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d.
22 december 2023ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[naam veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres: [adres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 22 december 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 Sr zal vaststellen op
€ 13.545,-en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 22 en 23 januari 2024 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 22 en 23 januari 2024.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 22 januari 2024. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. T.G.M. Houben, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie.
Vervolgens is op 31 januari 2024 het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 14 februari 2024.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en de vordering
naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 3.386,25. In de schriftelijke vordering is uitgegaan van het totale schadebedrag per zaak en zijn die bedragen bij elkaar opgeteld. Nu daarbij geen rekening is gehouden met de pondspondsgewijze berekening, heeft de officier van justitie een herberekening gemaakt waarbij het schadebedrag per zaakdossier telkens is gedeeld door vier. Dit omdat er meer dan vermoedelijk in een groep van maximaal vier personen is samengewerkt.

4.Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman

De raadsman heeft ter terechtzitting het volgende naar voren gebracht. Ten aanzien van zaakdossier 3 is uitgegaan van een viertal verdachten, terwijl uit het dossier evident volgt dat tenminste één extra verdachte in het spel is geweest. De officier van justitie heeft ook een extra ontnemingsvordering aangekondigd. Dat betekent dat het totaalbedrag in zaakdossier 3 door vijf moet worden gedeeld. In zaakdossier 4 vordert de officier van justitie € 875,-, terwijl de verdachte maar voor € 421,- aan cadeaukaarten heeft uitgegeven. Betrokkenheid bij de verkrijging van de pinpas, het pinnen en de aanschaf van de cadeaukaarten kan niet worden vastgesteld zodat wordt verzocht het bedrag in zaakdossier 4 te matigen. Wat betreft zaakdossier 15 bevat het dossier geen aanwijzingen dat de veroordeelde een aandeel heeft gehad bij de diefstal van de pinpas noch in de aanschaf van de bonnen. Indien enkel een bewezenverklaring volgt voor het voorhanden hebben van de VVV-bonnen dan is er geen sprake van enig voordeel, nu deze bonnen niet zijn verzilverd. Gelet hierop wordt verzocht de opbrengst uit zaakdossier 15 buiten beschouwing te laten. Subsidiair wordt verzocht te volstaan met toewijzing van een bedrag gelijk aan de waarde van de VVV-bonnen.

5.De beoordeling van de rechtbank

5.1
Grondslag van de vordering
De onderhavige vordering heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr, te weten feiten waarvoor de veroordeelde door de strafrechter is veroordeeld.
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 14 februari 2024 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 190 dagen, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht, waarbij onder meer is bewezenverklaard dat:
zaakdossier 3 en 4
hij op 14 oktober 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen voorwerpen, te weten:
- een hoeveelheid Bijenkorf cadeaukaarten
heeft omgezet en/of van deze voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededaders wisten dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk - afkomstig waren uit eigen misdrijf;
en
zaakdossier 3
hij op 14 oktober 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander telkens een hoeveelheid geld (te weten 750 euro en 1000 euro en 5000 euro) dat aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen geld telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens onbevoegd en zonder toestemming van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gebruik te maken van een wederrechtelijk verkregen bankpas (op naam gesteld van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) en de bij die bankpas horende pincode.
Op grond van deze veroordeling kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 12 oktober 2022 heeft verbalisant F. de Ruijter, brigadier te Haarlem, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft op 19 januari 2024 een herzien rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij de rapporten zijn geen bijlagen gevoegd. Er wordt verwezen naar de inhoud van het dossier van de strafzaak, waarover de rechtbank de beschikking heeft.
5.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van de hiervoor onder 5.1 genoemde strafbare feiten. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De rechtbank baseert zich voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het vonnis in de strafzaak en de ontnemingsrapportage voornoemd.
Beoordeling verweren
De rechtbank stelt voorop dat zij – net zoals de officier van justitie en in tegenstelling tot de raadsman – onder meer in zaakdossier 3 uitgaat van een groep van maximaal vier personen die betrokken zijn geweest bij de oplichting van het slachtoffer. De groep heeft vermoedelijk bestaan uit een beller, een ophaler, een pinner en een chauffeur. Daarmee verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in zaakdossier 3 een extra persoon moet worden betrokken. De nog niet ingediende ontnemingsvordering ten aanzien van één van de mededaders doet daaraan niet af.
Verder is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de veroordeelde ook voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten die voortvloeien uit zaakdossier 4. Hiertoe overweegt de rechtbank wederom dat zij uitgaat van telkens een groep van vier personen die in wisselende samenstelling betrokken is geweest bij de oplichting van de slachtoffers. Vaststaat dat de veroordeelde in zaakdossier 3 degene was die de bankpas van het slachtoffer gebruikte onder meer door er Bijenkorf cadeaukaarten mee te kopen. Vaststaat ook dat de veroordeelde daarna met de mededaders in de Bijenkorf aankopen heeft gedaan of geprobeerd te doen met cadeaukaarten die zijn betaald met de – op dezelfde dag - afhandig gemaakte pinpassen van de slachtoffers in zaakdossiers 3 en 4. Bij gebreke van een andersluidende verklaring van de veroordeelde is de rechtbank van oordeel dat voor de vaststelling van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel ook de opbrengst van de feiten uit zaakdossier 4 moet worden meegenomen in die zin dat deze pondspondsgewijs wordt verdeeld tussen de vier betrokkenen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat in zaakdossier 15 enkel het voorhanden hebben van VVV-bonnen, terwijl de veroordeelde wist dat deze uit een misdrijf afkomstig waren, bewezen is verklaard. Deze bonnen waren nog niet verzilverd en zijn in beslag genomen waardoor de veroordeelde geen voordeel heeft genoten. De rechtbank zal het bedrag uit zaakdossier 15 dan ook niet meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Berekening
De rechtbank zal de berekening uit de ontnemingsrapportage volgen, met uitzondering van
het in zaakdossier 15 gevorderde bedrag. Gelet hierop houdt de berekening het volgende in:
Zaakdossier
Totale opbrengst
Opbrengst per verdachte
Zaakdossier 3
€ 6.750,-
€ 1687,50
Zaakdossier 4
€ 3.500,-
€ 875,-
Totaal:
€ 10.250,-
€ 2.562,50
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
schatten op een bedrag van € 2.562,50.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in dit geval is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een ontnemingszaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich zodanige bijzondere omstandigheden niet voor. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in de onderhavige ontnemingszaak aangevangen op 6 oktober 2021, de datum waarop de akte conservatoir beslag is betekend aan de veroordeelde. Naar het oordeel van de rechtbank kon de veroordeelde aan deze handeling in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zou worden gemaakt. Nu de rechtbank op 14 februari 2024 vonnis wijst, is de redelijke termijn (van twee jaren) met ruim vier maanden overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is tot vermindering van het bedrag van het geschatte voordeel, nu het een geringe overschrijding van de redelijke termijn betreft en hiermee al in toereikende mate rekening is gehouden in het gelijktijdig gewezen vonnis in de strafzaak. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn voor behandeling van de ontnemingszaak is overschreden.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door de veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 2.562,50.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op € 2.562,50 (tweeduizendvijfhonderdtweeënzestig euro en vijftig eurocent).
Legt aan [naam veroordeelde] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 2.562,50 (tweeduizendvijfhonderdtweeënzestig euro en vijftig eurocent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 51 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2024.