ECLI:NL:RBNHO:2024:1422

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
15.010107.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van witwassen en diefstal in vereniging met braak na bankhelpdeskfraude

Op 19 november 2020 startte de politie een onderzoek onder de naam Pilot, gericht op bankhelpdeskfraude, waarbij zeven verdachten werden aangehouden. De fraude vond plaats tussen 6 oktober 2020 en 18 februari 2021 en richtte zich op oudere slachtoffers. De slachtoffers werden gebeld door iemand die zich voordeed als bankmedewerker en hen verleidde om hun pinpas en inloggegevens af te geven. Na het ophalen van de pinpassen werden er grote bedragen opgenomen en aankopen gedaan. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen en diefstal in vereniging met braak. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 190 dagen, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van ruim negen maanden. De verdachte had eerder geen veroordelingen voor vermogensdelicten en doorloopt momenteel een GGZ-traject. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten, waarbij ouderen als slachtoffers zijn getroffen, en dat de verdachte zich enkel heeft laten leiden door financieel gewin. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, ING Bank N.V., niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, gezien de bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/010107-21, 15/113964-18 (vord tul) en 15/010107-21 (vi)
Uitspraakdatum: 14 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 januari 2024, 23 januari 2024 en 31 januari 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. T.G.M. Houben, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
(zaakdossier 3 en 4)
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 14 oktober 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere voorwerpen, te weten:
- een hoeveelheid Bijenkorf cadeaukaarten (met een totale waarde van (ongeveer) 716,75 euro en/of 1760 euro, althans een hoeveelheid geld)
(telkens) heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van dat/deze voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of (telkens) heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende(n) was/waren en/of wie dat/deze voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/deze voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
2.
(zaakdossier 15)
hij op of omstreeks 20 april 2021 te Den Helder, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere voorwerpen, te weten:
- vier, althans een hoeveelheid, VVV-bonnen/kaarten (met een totale waarde van 510 euro),
(telkens) heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van dat/deze voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of (telkens) heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dat/deze voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/deze voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
3.
(zaakdossier 3)
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2020 tot en met 15 oktober 2020 te Alkmaar (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een hoeveelheid geld (te weten 750 euro en/of 1000 euro en/of 5000 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld (telkens) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van valse sleutel, door (telkens) onbevoegd en/of zonder toestemming van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gebruik te maken van een (wederrechtelijk verkregen) bankpas (op naam gesteld van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) en/of de bij die bankpas horende pincode.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het dossier voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde geen concrete aanwijzingen bevat waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de cadeaukaarten van misdrijf afkomstig waren. Wat betreft het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman naar voren gebracht dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat de verdachte de pinner is geweest, nu er verschillen zijn tussen de kleding die de persoon droeg op de beelden van de pintransacties en de kleding die de verdachte in de Bijenkorf droeg. Dat de schoenen overeen lijken te komen is onvoldoende onderscheidend om te kunnen vaststellen dat de verdachte de persoon is geweest die op 14 oktober 2020 bij ING en Primera heeft gepind met de pas van het slachtoffer. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde te volstaan met een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de VVV-bonnen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Inleiding
De politie is op 19 november 2020 een onderzoek gestart onder de naam Pilot. Dit onderzoek richtte zich op een specifieke vorm van oplichting, die ook wel wordt aangeduid met de term ‘bankhelpdeskfraude’, met betrekking tot de periode van 6 oktober 2020 tot en met 18 februari 2021. In het onderzoek zijn zeven verdachten aangehouden. Het onderzoek bevat 16 aangiftes waaruit een beeld naar voren komt van een werkwijze, die in grote lijnen telkens dezelfde is en die zich in het kort als volgt laat omschrijven. De beoogde slachtoffers, die telkens op leeftijd waren, werden gebeld door een man, die zich voordeed als medewerker van een bank. De zogenaamde medewerker vertelde het slachtoffer dat er verdachte transacties of frauduleuze handelingen waren verricht met de bankrekening van het slachtoffer. In een aantal gevallen werd gezegd dat er een bedrag klaar stond om naar Zuid-Afrika en – in één zaak – naar Nigeria over te worden gemaakt. Om de verdachte transacties te voorkomen moesten de slachtoffers hun pinpas, al dan niet doorgeknipt, in een envelop stoppen, en hun pincode dan wel inloggegevens doorgeven. De ‘bankmedewerker’ gaf verder aan dat iemand van de bank bij het slachtoffer zou langskomen om de bankpas op te halen. Vervolgens verscheen een persoon bij de woning van het slachtoffer. Deze persoon nam de bankpas in ontvangst en in enkele gevallen knipte deze persoon de bankpas door en nam deze mee. Nadat de bankpas was opgehaald, werd de telefoonverbinding verbroken met de ‘bankmedewerker’ die de aangever had gebeld. Kort hierna werden, in enkele gevallen door weer andere personen, met de pinpassen (grote) geldbedragen opgenomen bij geldautomaten en/of aankopen gedaan in verschillende winkels.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Nadere bewijsoverweging feit 3
De rechtbank stelt vast dat de bankpas van het slachtoffer [slachtoffer 1] op 14 oktober 2020 op slinkse wijze afhandig is gemaakt, doordat een medeverdachte van de verdachte telefonisch contact opnam met het slachtoffer, waarbij hij zich voordeed als medewerker van ING en het slachtoffer met een babbeltruc verleidde zijn inloggegevens en zijn pincode te verstrekken en zijn bankpassen af te geven aan een persoon die nog tijdens dit telefoongesprek die passen kwam ophalen. Hierna is met die pas zowel bij een bank in Alkmaar als bij een vestiging van Primera gepind, waarbij bij Primera cadeaukaarten zijn aangekocht die later die dag bij de Bijenkorf zijn uitgegeven. De verdachte heeft verklaard dat hij die dag in de Bijenkorf was en cadeaukaarten heeft uitgegeven. Uit de camerabeelden van Cameratoezicht Alkmaar in samenhang met de camerabeelden van Primera en de camerabeelden van de bank volgt dat de persoon die bij Primera cadeaubonnen heeft aangeschaft en bij de bank geld heeft gepind met de van [slachtoffer 1] afhandig gemaakte pinpas, kleding aan heeft die overeenkomt met wat de verdachte diezelfde dag aan had in de Bijenkorf. Met name de fel groen gekleurde schoenen vallen hierbij op en zijn onderscheidend. Daarbij komt dat de verdachte heeft verklaard dat hij dergelijke schoenen heeft gehad. Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die op 14 oktober 2020 telkens een hoeveelheid geld heeft gepind met een van het slachtoffer [slachtoffer 1] afhandig gemaakte pinpas en zich aldus samen met degene die [slachtoffer 1] belde, heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging.
3.3.4.
Nadere bewijsoverweging feit 1
De verdachte is op 14 oktober 2020 met drie medeverdachten in de Bijenkorf. Zij proberen daar geblokkeerde cadeaukaarten in te leveren, die eerder die dag zijn aangeschaft met de bankpas van aangever [slachtoffer 1] . Zoals uit de bewezenverklaring van feit 3 blijkt was het de verdachte die deze cadeaukaarten heeft aangeschaft. Ook heeft hij met de pas van [slachtoffer 1] geld gepind. Op dezelfde dag is op soortgelijke wijze de bankpas van aangeefster [slachtoffer 3] afhandig gemaakt. Ook met die pas zijn Bijenkorf cadeaukaarten gekocht. Die cadeaukaarten zijn bij de Bijenkorf gebruikt. Uit de camerabeelden is echter niet duidelijk geworden wie van de verdachten welke cadeaukaarten heeft gebruikt. Wel is duidelijk geworden dat de verdachten samen waren en steeds onderling contact met elkaar hadden. De verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat hij op die datum bij de Bijenkorf cadeaukaarten heeft gebruikt. Op grond van deze feiten en omstandigheden in samenhang met de bewezenverklaring van feit 3 acht de rechtbank voldoende bewezen dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het witwassen in vereniging, in die zin dat zij wisten dat de Bijenkorf cadeaukaarten van misdrijf afkomstig waren.
3.3.5.
Nadere bewijsoverweging feit 2
De rechtbank stelt vast dat met de afhandig gemaakte bankpas van het slachtoffer [slachtoffer 4] VVV-bonnen zijn gekocht. Vier van deze bonnen zijn op 20 april 2021 in de woning van de verdachte aangetroffen.
Nu de rechtbank de op 14 oktober 2020 gepleegde diefstal met een valse sleutel (feit 3) en het witwassen van de met deze pinpas aangekochte cadeaukaarten (feit 1) bewezen acht, staat vast dat de verdachte eerder betrokken is geweest bij een soortgelijke oplichting waarbij een bankpas op een slinkse wijze afhandig wordt gemaakt en waarmee later cadeaukaarten worden aangeschaft. De niet onderbouwde verklaring van de verdachte dat hij de cadeaubonnen voor een lager bedrag heeft aangekocht op marktplaats en niet wist of moest vermoeden dat deze van een misdrijf afkomstig waren, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de VVV-bonnen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 oktober 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen voorwerpen, te weten:
- een hoeveelheid Bijenkorf cadeaukaarten
heeft omgezet en/of van deze voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededaders wisten dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk - afkomstig waren uit eigen misdrijf;
2.
hij op 20 april 2021 te Den Helder voorwerpen, te weten:
- vier VVV-bonnen
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij op 14 oktober 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander telkens een hoeveelheid geld (te weten 750 euro en 1000 euro en 5000 euro) dat aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen geld telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens onbevoegd en zonder toestemming van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gebruik te maken van een wederrechtelijk verkregen bankpas (op naam gesteld van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) en de bij die bankpas horende pincode.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
het medeplegen van witwassen.
Ten aanzien van feit 2:
witwassen.
Ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat in de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,- gevangenisstraffen tussen de 7 en 60 dagen of zelfs een taakstraf opportuun wordt geacht. Uit de richtlijn voor strafvordering witwassen volgt bij een benadelingsbedrag tot € 5.000,- en meermalen recidive een taakstraf van 100 uur of een gevangenisstraf van 7 weken. In de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten ligt het benadelingsbedrag een stuk lager. Ook uit de jurisprudentie volgen lagere straffen dan de aantal dagen die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verder is de verdachte niet eerder veroordeeld voor witwassen. De reclassering heeft positief gerapporteerd over de verdachte. De verdachte doorloopt op vrijwillige basis een GGZ-traject, heeft zijn verantwoordelijkheid genomen voor de zorg van zijn kinderen, het reclasseringstoezicht verloopt goed en er is geruime tijd geen sprake meer van middelengebruik. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de huidige situatie van de verdachte, te weten zijn stabiele gezinssituatie en onderneming aan huis van zijn partner. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het huidige reclasseringstoezicht doorkruisen en al hetgeen is gerealiseerd min of meer tenietdoen. Daarnaast zou niet alleen de verdachte worden geraakt, maar ook zijn gezin. Een gevangenisstraf voor een langere duur dan de voorlopige hechtenis dient geen enkel doel. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal door middel van een valse sleutel.
Deze diefstal heeft hij samen met een ander gepleegd en is begaan met pinpassen van ouderen, die hen op slinkse wijze afhandig zijn gemaakt. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van Bijenkorf- en VVV-cadeaukaarten die met afhandig gemaakte bankpassen zijn betaald. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij willens en wetens met een pinpas van een ander geld heeft opgenomen zonder stil te staan bij de gevolgen voor de slachtoffers. Hoewel niet is gebleken dat hij degene is geweest die de slachtoffers de pinpassen afhandig heeft gemaakt, heeft hij wel met deze pinpassen diverse keren grote geldbedragen opgenomen. De ouderen die hiervan slachtoffer zijn geworden waren op (hoge) leeftijd. Voor hen bestaat de impact niet alleen uit financiële schade, maar met name ook uit gevoelens van onveiligheid en wantrouwen. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet voor een vermogensdelict is veroordeeld. Wel merkt de rechtbank op dat de verdachte in twee proeftijden liep en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 8 januari 2024 van Reclassering Nederland.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 20 april 2021, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis is op 14 februari 2024 gewezen. Nu de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim negen maanden. In het geval dat de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden hebben opgelegd.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 190 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Uit het dossier is de rechtbank niet gebleken dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten bankbescheiden, drie telefoontoestellen en 11 PAL Batterij, betrekking hebben op het begane feit, geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen of dat met behulp van één of meer van die voorwerpen het bewezen verklaarde feit is begaan of is voorbereid. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voornoemde voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij ING Bank N.V. heeft een vordering tot schadevergoeding van € 53.967,40 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen, nu de vordering op grond van artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering moest zijn ingediend voor het requisitoir en dat is niet het geval geweest. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 27 augustus 2018 in de zaak met parketnummer 15/113964-18 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte ter zake van vernieling veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 16 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 25 september 2019 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 11 september 2018 en geëindigd op 30 april 2021.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de vordering zal afwijzen. Indien de rechtbank niet over zal gaan tot de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, vordert de officier van justitie dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Hoewel de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen. Hiertoe overweegt zij dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf niet opportuun wordt geacht gelet op de in de hoofdzaak opgelegde straf en de beslissing die zij zal nemen op de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling.

10.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen voor een periode van 100 dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen, nu de verdachte zijn thuissituatie op orde heeft en al enige tijd vrijwillig een GGZ-traject doorloopt. Daarnaast is de herroeping niet opportuun wegens het tijdsverloop.
Oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in strafzaken van de rechtbank Noord-Holland van 29 oktober 2019 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 16 april 2019 is gestart.
De veroordeelde is, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 10 augustus 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder verschillende bijzondere voorwaarden.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 17 mei 2021 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 237 dagen zal herroepen, nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten in de zaak met parketnummer 15/010107-21.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 17 mei 2021 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de gronden bevat waarop zij rust.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het voorgaande en gelet op de overige inhoud van dit vonnis redenen zijn de vordering gedeeltelijk toe te wijzen, nu de rechtbank in de onderhavige zaak bewezen acht dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en diefstal met een valse sleutel ten tijde van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De door de raadsman geschetste persoonlijke omstandigheden doen daar niet aan af.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 57, 63, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
honderdnegentig
(190) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij ING Bank N.V. niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
  • 1 STK Bankbescheiden (Omschrijving: Goednummer: 1254046);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Goednummer: 1254085, zwart, merk: Iphone);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Goednummer: 1254142);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Goednummer: 1254071);
  • 11 PAL Batterij (Omschrijving: Goednummer: 1354178).
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de zaak met parketnummer 15/113964-18 opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 100 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2024.