In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor diefstal in vereniging met braak, eenvoudig witwassen en schuldwitwassen. De veroordeelde kreeg een taakstraf van 220 uur opgelegd en werd verplicht om een bedrag van € 10.973,98 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengst van strafbare feiten die de veroordeelde heeft gepleegd in het kader van bankhelpdeskfraude, waarbij slachtoffers door middel van een babbeltruc hun bankpas en pincode hebben afgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde deel uitmaakte van een groep van maximaal vier personen die deze fraude heeft gepleegd. De rechtbank heeft de totale opbrengst van de strafbare feiten verdeeld over de betrokkenen, waarbij rekening is gehouden met eerder in beslag genomen bedragen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk hoger was, verlaagd na herberekening van de schade per zaakdossier. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en dat dit voordeel moet worden ontnomen. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak is overschreden, maar dit heeft geen invloed gehad op de hoogte van het te betalen bedrag. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen en de duur van de gijzeling vastgesteld op 219 dagen.