Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, een vonnis gewezen in een incident tot opheffing van gelegde beslagen. In de hoofdzaak vorderen de eisers, [eisers], veroordeling van de gedaagde, [gedaagde], tot betaling van een bedrag van € 638.563,34, vermeerderd met rente en kosten, op basis van bestuurdersaansprakelijkheid. De eisers stellen dat zij eerder een procedure hebben gevoerd tegen [gedaagde] Exploitatie, waarbij een veroordeling is uitgesproken, maar dat zij dit vonnis niet konden executeren omdat [gedaagde] als bestuurder ervoor zorgde dat zij geen verhaal konden halen, ondanks het leggen van conservatoire beslagen.
In het incident vordert [gedaagde] dat de eisers worden veroordeeld tot doorhaling van alle gelegde beslagen, onder verwijzing naar de noodzaak voor eisers om een gegronde vrees voor verduistering aan te tonen. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een beslag moet worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht. De rechtbank concludeert dat de eisers onvoldoende feiten hebben aangevoerd die de ondeugdelijkheid van hun vordering in de hoofdzaak onderbouwen.
De rechtbank wijst de vordering van [gedaagde] af en veroordeelt haar in de proceskosten van het incident, begroot op € 521,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad. De zaak zal op 28 februari 2024 weer op de rol komen voor beraad van de rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.