ECLI:NL:RBNHO:2024:14116

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
9893976 \ CV EXPL 22-2993
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van ticketprijs na annulering van vlucht door vervoerder

In deze zaak heeft een passagier vergoeding gevraagd van de ticketprijs voor een zelf geboekte alternatieve vlucht, nadat zijn oorspronkelijke vlucht door de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, was geannuleerd. De annulering vond plaats op 12 maart 2020, enkele dagen voor de geplande vlucht op 15 maart 2020, en de vervoerder voerde aan dat dit het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de coronapandemie. De passagier heeft echter gesteld dat de vervoerder zijn verplichtingen op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 niet is nagekomen, omdat hij geen alternatieve vlucht heeft aangeboden en geen volledige terugbetaling heeft gedaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan en dat de passagier recht heeft op vergoeding van de meerkosten van de alternatieve vlucht. De kantonrechter heeft de vordering van de passagier toegewezen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, en de vervoerder in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9893976 \ CV EXPL 22-2993
Uitspraakdatum: 27 november 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.C.C.M. Bootsman en mr. J. Nooij (Russell Advocaten)
De zaak in het kort
De passagier heeft van de vervoerder vergoeding gevraagd van de ticketprijs voor een zelf geboekte alternatieve vlucht vanwege een annulering. De vervoerder voert aan dat de annulering het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk de coronapandemie. Het betoog van de vervoerder slaagt niet. De vordering van de passagier wordt toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hem op 15 maart 2020 vervoeren van Denver International Airport (Verenigde Staten) via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vluchtcombinatie LH447 en LH992 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht op 12 maart 2012 geannuleerd en geen vervangende vlucht aangeboden. De passagier heeft zelf een nieuwe vlucht geboekt.
2.3.
De passagier heeft daarom terugbetaling van de nieuwe ticketprijs van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert, na vermindering van eis, dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 482,27, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 72,34, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat hij als gevolg van de annulering van de vlucht en het gebrek aan een (redelijk) alternatief vervoer georganiseerd door de vervoerder, genoodzaakt was om extra kosten te maken, namelijk de meerkosten voor de vervangende vluchten van € 428,27. Volgens de passagier is de vervoerder op grond van de Verordening dan wel van artikel 19 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999,
Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal) gehouden deze kosten te voldoen.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op de Verordening, geldt er een verzorgingsplicht voor de vervoerder. Dat betekent dat de vervoerder de passagier de keus dient te geven tussen een omboeking naar een vervangende vlucht of terugbetaling van de ticketprijs.
4.3.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege de coronapandemie en de daardoor geldende beperkende overheidsmaatregelen. De vlucht maakte deel uit van een rotatievlucht. Door het inreisverbod kon het toestel dat vlucht LH447 moest uitvoeren de Verenigde Staten niet inreizen. De vervoerder had geen reservetoestel ter beschikking in de Verenigde Staten om de vlucht uit te voeren. Daarom heeft de vervoerder de vlucht geannuleerd.
4.4.
De passagier vordert een vergoeding van de meerkosten van de door hemzelf geboekte alternatieve vlucht. De passagier beroep zich primair op artikel 5 juncto artikel 8 van de Verordening. Hij stelt dat de vervoerder hem een alternatieve vlucht had moeten aanbieden in plaats van hem de ticketprijs terug te geven. Daarnaast heeft de passagier niet het volledige bedrag terug gekregen en ook niet rechtstreeks, maar via de online tussenpersoon Gate1 (TIX B.V.) waar hij zijn ticket heeft geboekt.
4.5.
De vervoerder heeft hier tegenin gebracht dat hij de passagier de ticketprijs van de terugreis heeft terugbetaald. Volgens hem heeft de passagier niet daarnaast nog recht op vergoeding van de door hem gemaakte kosten voor vervangend vervoer. Ten slotte heeft de vervoerder aangevoerd dat er geen redelijk alternatief vervoer beschikbaar was, hetgeen ook zou blijken uit het feit dat de door de passagier zelf geboekte alternatieve vluchten op 13 maart 2020 waren in plaats van op 15 maart 2020.
4.6.
De passagier heeft een schema overgelegd waaruit blijkt dat op de datum van de vlucht er twee alternatieve vluchten van Denver naar Londen beschikbaar waren en dat van Londen naar Amsterdam meerdere vluchten gingen. De vervoerder heeft hier tegenin gebracht dat hij bij het omboeken van passagier gebruik maakt van een geautomatiseerd boekingssysteem, waarin alleen de vluchten waarop nog plek beschikbaar is, naar voren komen. De door de passagier genoemde vluchten zijn tijdens het omboekingsproces niet naar voren gekomen, waaruit de vervoerder concludeert dat geen plek beschikbaar was.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat het Hof heeft geoordeeld dat een passagier van wie de vlucht is geannuleerd zich, om compensatie te verkrijgen, kan beroepen op de niet-nakoming van de luchtvaartmaatschappij van haar verplichting om overeenkomstig artikel 8 van de Verordening bijstand te bieden. Hieronder valt ook haar plicht om informatie te verstrekken. Deze compensatie is beperkt tot hetgeen noodzakelijk, passend en redelijk is om het verzuim van de luchtvaartmaatschappij goed te maken. [1]
4.8.
Gelet op het voorgaande kan de stelling van de vervoerder dat de Verordening in het geheel geen grond biedt voor de vergoeding van de meerkosten van een door de passagier zelf geboekte alternatieve vlucht, niet slagen. De passagier heeft gesteld dat de vervoerder zijn verplichting om bijstand te bieden (in de zin van artikel 8 van de Verordening) niet is nagekomen door hem geen alternatieve vluchten aan te bieden. De enkele omstandigheid dat de vervoerder de oorspronkelijke ticketprijzen heeft gerestitueerd maakt dit niet anders, nu de vervoerder de passagier geen keuze heeft geboden tussen restitutie en (redelijke) alternatieve vluchten en daarbij de passagier niet alle informatie heeft verstrekt over de uit artikel 8 lid 1 van de Verordening voortvloeiende rechten. Voor zover de vervoerder heeft aangevoerd dat dit te wijten was aan het niet beschikbaar zijn van redelijk alternatief vervoer naar de eindbestemming, rust de bewijslast daarvan op hem. De vervoerder heeft dit verweer – gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door de passagier – onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat gebruik is gemaakt van een geautomatiseerd boekingssysteem is daartoe onvoldoende. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verplichting om de passagier bijstand te bieden, is nagekomen.
4.9.
Resteert de vraag of de gevorderde vergoeding, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, noodzakelijk, passend en redelijk is om het verzuim van de vervoerder goed te maken. De vervoerder heeft in dit kader niets aangevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat aan deze voorwaarden is voldaan. De gevorderde meerkosten voor de alternatieve vliegtickets van de passagier zullen daarom worden toegewezen.
4.10.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagier heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. De tarieven uit het Besluit worden redelijk geacht. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.11.
De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, behalve dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding. De passagier heeft daar in ieder geval vanaf die datum recht op. Het is niet gesteld of gebleken dat hij dit ook al vanaf een eerdere datum had.
4.12.
De vervoerder zal in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 554,61 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 482,27 vanaf 13 juni 2020, en over € 72,34 vanaf 7 maart 2022, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten, voor zover de passagier daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HvJEU 8 juni 2023, C-49/22, ECLI:EU:C:2023:454.