ECLI:NL:RBNHO:2024:1411

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
15/300613-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met bankhelpdeskfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor onder meer witwassen en het medeplegen van oplichtingen. De veroordeelde kreeg 240 dagen jeugddetentie, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, en diende een bedrag van € 7.678,98 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde maakte deel uit van een groep die zich schuldig maakte aan bankhelpdeskfraude, waarbij slachtoffers telefonisch werden benaderd en onder valse voorwendselen hun bankpas en pincode moesten afgeven. De rechtbank oordeelde dat het gevorderde bedrag van € 7.678,98 passend was, gezien de eerdere berekeningen en het feit dat de herziene vordering van de officier van justitie kort voor de zitting was ingediend. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling opgelegd op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank achtte het niet passend om een hoger bedrag op te leggen dan het oorspronkelijk gevorderde bedrag, gezien de omstandigheden van de zaak en de tijdsdruk van de herziene vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/300613-20 (ontneming)
Uitspraakdatum : 14 februari 2024
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 22 december 2023ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende op het [adres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 22 december 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 Sr zal vaststellen op
€ 7.678,98en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 22 en 23 januari 2024 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 22 en 23 januari 2024.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 22 januari 2024. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, en de officier van justitie.
Vervolgens is op 31 januari 2024 het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 14 februari 2024.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering.

4.Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman

De raadsman heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het door de officier van justitie gevorderde bedrag van € 7.678,98 passend is.

5.De beoordeling van de rechtbank

5.1
Grondslag van de vordering
De onderhavige vordering heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr, te weten feiten waarvoor de veroordeelde door de strafrechter is veroordeeld.
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 14 februari 2024 is de veroordeelde veroordeeld tot 240 dagen jeugddetentie waarvan 117 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht, waarbij onder meer is bewezenverklaard dat:
hij op 31 oktober 2020 te Arnhem een voorwerp, te weten:
- een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 1] )
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
en
hij op 19 november 2020 te Heemskerk en/of Huisduinen, gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een bankpas en creditcard (op naam gesteld van die [slachtoffer 2] ) en responsnummers door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 2] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de fraudehelpdesk van de ABN AMRO Bank, en
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat er een (betaal)opdracht klaar staat om van zijn bankrekening een hoeveelheid geld (te weten 2500 euro) over te maken naar een Afrikaanse bankrekening en
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat het mogelijk is om deze (betaal)opdracht te annuleren door zijn bankrekening te blokkeren waarvoor die [slachtoffer 2] dient in te loggen in internet bankieren en dat de bankpas van die [slachtoffer 2] bij zijn woning zal worden opgehaald, en
- meermalen aan die [slachtoffer 2] te vragen om met zijn bankpas en pincode (via de e.dentifier van de ABN AMRO) in te loggen in internet bankieren en vervolgens het responsnummer door te geven, en
- zich te begeven bij de woning van die [slachtoffer 2] (gelegen aan [adres] ) en zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ABN AMRO Bank en aan die [slachtoffer 2] te vragen zijn bankpas en/of creditcard af te geven en de bankpas en creditcard in ontvangst te nemen en die bankpas en creditcard door te knippen;
en
hij op 19 november 2020 te Alkmaar en/of Huisduinen, gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 3] ) door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 3] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de bank, en
- tegen die [slachtoffer 3] en/of voornoemde [slachtoffer 4] te zeggen dat frauduleuze handelingen zijn gepleegd met de bankrekening van die [slachtoffer 3] , en dat de bankpas van die [slachtoffer 3] bij haar woning zal worden opgehaald, en
- zich te begeven bij de woning van die [slachtoffer 3] (gelegen aan [adres] ) en zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ING Bank en aan die [slachtoffer 4] te vragen de bankpas af te geven en de bankpas in ontvangst te nemen en de bankpas door te knippen.
Op grond van deze veroordeling kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 12 oktober 2022 heeft verbalisant [verbalisant] , brigadier te Haarlem, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft op 19 januari 2024 een herzien rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij de rapporten zijn geen bijlagen gevoegd. Er wordt verwezen naar de inhoud van het dossier van de strafzaak, waarover de rechtbank de beschikking heeft.
5.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van de hiervoor onder 5.1 genoemde strafbare feiten. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De rechtbank baseert zich voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het vonnis in de strafzaak en het ontnemingsrapport van de officier van justitie van 19 januari 2024, waaruit volgt dat in de zaakdossiers 1, 6, 11, 12 en de Rotterdamse zaak in totaal een wederrechtelijk voordeel is verkregen van € 57.174,93. Ervan uitgaande dat de strafbare feiten steeds maximaal door vier personen zijn gepleegd, wordt het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel gesteld op € 14.293,73. Nu echter in de ontnemingsrapportage van verbalisant [verbalisant] sprake is van een bedrag van € 7.678,98 omdat in die berekening de inhoud van zaakdossier 1 en van de Rotterdamse zaak niet is meegenomen, de (oorspronkelijk) ingediende vordering daarop is gebaseerd en de herziene berekening van de officier van justitie heel kort voor de terechtzitting is verstrekt, acht de rechtbank het, met de officier van justitie, niet passend om het herziene bedrag aan de verdachte als betalingsverplichting op te leggen.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door de veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 7.678,98.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op € 7.678,98 (zevenduizendzeshonderdachtenzeventig euro en achtennegentig eurocent).
Legt aan [veroordeelde] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 7.678,98 (zevenduizendzeshonderdachtenzeventig euro en achtennegentig eurocent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 0 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2024.