ECLI:NL:RBNHO:2024:1410

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
15/300613-20 en 10/138021-21 (t.t.z. gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van oplichting en diefstal met valse sleutel in het kader van bankhelpdeskfraude

Op 19 november 2020 startte de politie een onderzoek naar bankhelpdeskfraude, waarbij ouderen werden opgelicht door zich voor te doen als bankmedewerkers. De verdachten belden slachtoffers, vertelden hen dat er verdachte transacties waren en vroegen hen hun bankpas en pincode af te geven. In totaal zijn zeven verdachten aangehouden en zijn er 16 aangiftes gedaan. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, schuldwitwassen, medeplegen van drie oplichtingen en een diefstal in vereniging met braak. De verdachte is veroordeeld tot 240 dagen jeugddetentie, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van meer dan 15 maanden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere oplichtingen, waarbij hij pinpassen van ouderen op slinkse wijze heeft afhandig gemaakt en grote geldbedragen heeft opgenomen met deze passen. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke handicap en eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/300613-20 en 10/138021-21 (t.t.z. gev.)
Uitspraakdatum: 14 februari 2024
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 januari 2024, 23 januari 2024 en 31 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 15/300613-20 (hierna: zaak A.)
1.
(zaakdossier 6)
hij op of omstreeks 31 oktober 2020 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten:
- een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 1] )
heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van dat voorwerp gebruik heeft/hebben gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dat voorwerp voorhanden had(den), terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
2.
(zaakdossier 1)
hij op of omstreeks 16 december 2020 te De Meern, gemeente Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten:
- een mobiele telefoon (te weten een iPhone 8 Plus)
heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van dat voorwerp gebruik heeft/hebben gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren en/of wie dat voorwerp voorhanden had(den), terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
3.
(zaakdossier 10)
hij op of omstreeks 16 december 2020 te De Meern, gemeente Utrecht en/of Huisduinen, gemeente Den Helder, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] ), door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 2] op te nemen, en/of (vervolgens)
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ING-bank, en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat zij is opgelicht en/of kan worden opgelicht en/of dat er geld van haar bankrekening kan worden weggenomen en/of haar bankpas bij haar woning zal worden opgehaald, en/of (vervolgens)
- zich te begeven bij/in de woning van die [slachtoffer 2] (gelegen aan [adres] ) en/of zich (wederom) voor te doen als een bonafide medewerker van de ING-bank en/of aan die [slachtoffer 2] te vragen haar bankpas af te geven en/of de bankpas in ontvangst te nemen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2020 te De Meern, gemeente Utrecht, althams in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
(zaakdossier 12)
hij op of omstreeks 19 november 2020 te Heemskerk en/of Huisduinen, gemeente Den Helder, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een bankpas en/of creditcard (op naam gesteld van die [slachtoffer 4] ) en/of
responsnummer(s) door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 4] op te nemen, en/of (vervolgens)
- zich voor te doen als een bonafide medewerker (van de fraudehelpdesk) van de ABN-Amrobank, en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat er een (betaal)opdracht klaar staat om van zijn bankrekening een hoeveelheid geld (te weten 2500 euro) over te maken naar/op een Afrikaanse bankrekening en/of dat hij is opgelicht en/of kan worden opgelicht, en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat het mogelijk is om deze (betaal)opdracht te annuleren/stoppen door zijn bankrekening te blokkeren, en/of die [slachtoffer 4] (hiervoor) dient in te loggen in internet bankieren, en/of dat de bankpas van die [slachtoffer 4] bij zijn woning zal worden opgehaald, en/of (vervolgens)
- ( meermalen) aan die [slachtoffer 4] te vragen om met zijn bankpas en pincode (via de e.dentifier van de ABN-Amro) in te loggen in internet bankieren en/of (vervolgens) het responsnummer door te geven, en/of (vervolgens)
- zich te begeven bij/in de woning van die [slachtoffer 4] (gelegen aan [adres] ) en/of zich (wederom) voor te doen als een bonafide medewerker van de ABN-Amro bank en/of aan die [slachtoffer 4] te vragen zijn bankpas en/of creditcard af te geven en/of de bankpas en creditcard in ontvangst te nemen en/of die bankpas en/of creditcard door te knippen;
5.
(zaakdossier 11)
hij op of omstreeks 19 november 2020 te Alkmaar en/of Huisduinen, gemeente Den Helder, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 5] ) door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 5] op te nemen, en/of (vervolgens)
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ING-bank, en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 5] en/of voornoemde [slachtoffer 6] te zeggen dat die [slachtoffer 5] is opgelicht en/of kan worden opgelicht en/of frauduleuze handelingen zijn gepleegd met de bankrekening van die [slachtoffer 5] , en/of dat de bankpas van die [slachtoffer 5] bij haar woning zal worden opgehaald, en/of (vervolgens)
- zich te begeven bij/in de woning van die [slachtoffer 5] (gelegen aan [adres] ) en/of zich (wederom) voor te doen als een bonafide medewerker van de ING-bank en/of aan die [slachtoffer 6] te vragen de bankpas af te geven en/of de bankpas in ontvangst te nemen en/of de bankpas door te knippen.
In de zaak met parketnummer 10/138021-21 (hierna: zaak B.)
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 3 februari 2021 te Dordrecht
,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (in totaal (ongeveer) 7.850 euro), welk geldbedrag geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 7] , althans een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij hij, verdachte, het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) onbevoegd en/of zonder toestemming van die [slachtoffer 7] gebruik te maken van een (wederrechtelijk verkregen) bankpas (op naam gesteld van die [slachtoffer 7] ) en/of de bij die bankpas horende pincode.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de (primair) ten laste gelegde feiten en gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Voorts vordert de officier van justitie opheffing van het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 4. en 5. ten laste gelegde feiten in zaak A. Hiertoe heeft hij naar voren gebracht dat de verdachte qua signalement niet voldoet aan de persoon die te zien is op de beelden van de pintransacties. Dat de telefoon van de verdachte lijkt aan te stralen op de tijdstippen en plekken waar de bankpassen worden gebruikt, maakt nog niet dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het feit dat er enkele minuten na de laatste transactie een foto met de telefoon van de verdachte is gemaakt van een bankpas van een slachtoffer maakt dat niet anders. De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 1. en 2. in zaak A. gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde feit in zaak A. en het ten laste gelegde feit in zaak B. heeft de raadsman naar voren gebracht dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Tot slot kan de raadsman zich vinden in de door de officier van justitie gevorderde straf.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2.
Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A. feiten 4. en 5.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat slachtoffer [slachtoffer 5] op 19 november 2020 is gebeld door een persoon die zich voordeed als medewerker van ING en die haar vertelde dat er frauduleuze handelingen op haar bankrekening werden verricht. Daarom werd de bankpas opgehaald door een andere persoon. Ongeveer een kwartier na afgifte van de bankpas aan die persoon is er € 90,- mee gepind. Ook slachtoffer [slachtoffer 4] is op 19 november 2020 gebeld door een persoon die zich voordeed als medewerker van een bank, in dit geval de ABN AMRO bank. [slachtoffer 4] is door hetzelfde telefoonnummer gebeld. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de persoon die beide slachtoffers heeft gebeld, zich op dat moment in Den Helder bevond. Ook aan [slachtoffer 4] werd gezegd dat mogelijk frauduleuze handelingen op zijn rekening plaatsvonden en dat de rekening moest worden geblokkeerd ter voorkoming daarvan. Een collega zou daartoe de bankpas komen ophalen, aldus de beller. Nog tijdens het telefoongesprek werden de bankpassen van [slachtoffer 4] opgehaald. Enkele minuten daarna is één van de passen gebruikt om drie keer te pinnen. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat in beide zaken sprake is van oplichting door minimaal twee personen die in vereniging hebben gehandeld. Degene die de slachtoffers belde en degene die de passen heeft opgehaald.
In deze zaak moet de vraag beantwoord worden of [verdachte] degene is die de passen bij [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft opgehaald. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en baseert dat op het volgende. Uit het dossier volgt dat de telefoon van de verdachte op 19 november 2020 zendmasten heeft aangestraald in zowel Alkmaar als Heemskerk. Om 14.53 uur straalde de telefoon een zendmast aan op de locatie Europaboulevard in Alkmaar, welke locatie in de directe omgeving is gelegen van de pinautomaat waar met de pas van [slachtoffer 5] om 14.46 uur is gepind. Om 16.48 uur straalde de telefoon een zendmast aan met locatie Lauraplein in Heemskerk , welke locatie in de directe omgeving is gelegen van de woning van [slachtoffer 4] en de pinautomaat waar op dat tijdstip met de pinpas van [slachtoffer 4] is gepind. Verder is op de telefoon van de verdachte een foto van de (doorgeknipte en met plakband weer aan elkaar vastgemaakte) bankpas van [slachtoffer 5] aangetroffen. Deze foto is gemaakt met de telefoon van de verdachte op de dag dat de bankpas van [slachtoffer 5] afhandig is gemaakt en enkele minuten nadat met die bankpas is gepind. De verdachte heeft geen andere aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van die foto in zijn telefoon. Daarbij komt dat de verdachte past binnen het door de slachtoffers gegeven signalement van de persoon die de bankpas bij hen thuis heeft opgehaald. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte degene is geweest die de bankpassen bij de slachtoffers heeft opgehaald en er dus sprake is van het medeplegen van oplichting.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 15/300613-20 - zaak A.
1.
hij op 31 oktober 2020 te Arnhem een voorwerp, te weten:
- een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 1] )
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op 16 december 2020 te De Meern een voorwerp, te weten:
- een mobiele telefoon (te weten een iPhone 8 Plus)
voorhanden heeft gehad en van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op 16 december 2020 te De Meern, gemeente Utrecht en/of Huisduinen, gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] ), door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 2] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ING Bank, en
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat er geld van haar bankrekening kan worden weggenomen en/of haar bankpas bij haar woning zal worden opgehaald, en
- zich te begeven in de woning van die [slachtoffer 2] (gelegen aan [adres] ) en zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ING Bank en aan die [slachtoffer 2] te vragen haar bankpas af te geven;
4.
hij op 19 november 2020 te Heemskerk en/of Huisduinen, gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een bankpas en creditcard (op naam gesteld van die [slachtoffer 4] ) en responsnummers door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 4] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de fraudehelpdesk van de ABN AMRO Bank, en
- tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat er een (betaal)opdracht klaar staat om van zijn bankrekening een hoeveelheid geld (te weten 2500 euro) over te maken naar een Afrikaanse bankrekening en
- tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat het mogelijk is om deze (betaal)opdracht te annuleren door zijn bankrekening te blokkeren waarvoor die [slachtoffer 4] dient in te loggen in internet bankieren en dat de bankpas van die [slachtoffer 4] bij zijn woning zal worden opgehaald, en
- meermalen aan die [slachtoffer 4] te vragen om met zijn bankpas en pincode (via de e.dentifier van de ABN AMRO) in te loggen in internet bankieren en vervolgens het responsnummer door te geven, en
- zich te begeven bij de woning van die [slachtoffer 4] (gelegen aan [adres] ) en zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ABN AMRO Bank en aan die [slachtoffer 4] te vragen zijn bankpas en/of creditcard af te geven en de bankpas en creditcard in ontvangst te nemen en die bankpas en creditcard door te knippen;
5.
hij op 19 november 2020 te Alkmaar en/of Huisduinen, gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 5] ) door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 5] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de bank, en
- tegen die [slachtoffer 5] en/of voornoemde [slachtoffer 6] te zeggen dat frauduleuze handelingen zijn gepleegd met de bankrekening van die [slachtoffer 5] , en dat de bankpas van die [slachtoffer 5] bij haar woning zal worden opgehaald, en
- zich te begeven bij de woning van die [slachtoffer 5] (gelegen aan [adres] ) en zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ING Bank en aan die [slachtoffer 6] te vragen de bankpas af te geven en de bankpas in ontvangst te nemen en de bankpas door te knippen.
In de zaak met parketnummer 10/138021-21 - zaak B.
hij op 3 februari 2021 te Dordrecht
,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (in totaal 7.850 euro), welk geldbedrag toebehoorde aan [slachtoffer 7] , waarbij hij, verdachte, het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens onbevoegd en zonder toestemming van die [slachtoffer 7] gebruik te maken van een wederrechtelijk verkregen bankpas (op naam gesteld van die [slachtoffer 7] ) en de bij die bankpas horende pincode.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
In zaak A. (parketnummer 15/300613-20) onder 1:
witwassen.
In zaak A. (parketnummer 15/300613-20) onder 2:
schuldwitwassen.
In zaak A. (parketnummer 15/300613-20) onder 3, 4 en 5, telkens:
medeplegen van oplichting.
In zaak B. (parketnummer 10/138021-21):
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere oplichtingen. Samen met de mededader(s) heeft hij pinpassen van ouderen op slinkse wijze afhandig gemaakt. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan een diefstal door middel van een valse sleutel door met de pinpas van een slachtoffer geld op te nemen. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bankpas van een ander en een telefoon die met een afhandig gemaakte bankpas is betaald. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij betrokken is geweest bij een schaamteloze vorm van oplichting van ouderen en ook willens en wetens met een pinpas van een ander grote geldbedragen heeft opgenomen zonder stil te staan bij de gevolgen voor de slachtoffers. De ouderen die hiervan slachtoffer zijn geworden waren op (hoge) leeftijd. Voor hen bestaat de impact niet alleen uit financiële schade, maar met name ook uit gevoelens van onveiligheid en wantrouwen. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder voor een vermogensdelict is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 9 januari 2024 van Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer in dat wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen en bij een veroordeling een deels voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd en bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten toezicht en begeleiding door William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, deelname aan gedragsinterventie So Cool of een andere interventie en perspectief herstelbemiddeling;
- het psychologisch rapport gedateerd 9 juli 2021 van drs. R.J.L. Keulers. Dit rapport houdt onder meer in dat bij de verdachte sprake is van een verstandelijke handicap in de vorm van zwakbegaafdheid. Daarnaast is een psychische stoornis vastgesteld in de vorm van een stoornis in cannabisgebruik. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, wordt geadviseerd de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen, nu enkele factoren van de verstandelijke handicap van invloed zijn geweest op het handelen van de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Vanuit zwakbegaafdheid is het voor de verdachte moeilijk de consequenties van zijn handelen te overzien, is hij beperkt in staat zich te verplaatsen in het perspectief van een ander en is hij gevoelig voor beïnvloeding door anderen. Mede gelet daarop wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte is gebaat bij begeleiding en behandeling waardoor het passend is dat als bijzondere voorwaarde op te leggen in het kader van een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Hierbij wordt aanbevolen de begeleiding naar de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering over te dragen.
De rechtbank overweegt dat toepassing van het meerderjarigenstrafrecht het uitgangspunt is, tenzij de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht aanleiding ziet de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan hiertoe beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De reclassering en de psycholoog adviseren, na uitvoerig onderzoek, toepassing van het jeugdstrafrecht. Gesteld wordt onder meer dat de verdachte in contact jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd, dat sprake is van een verstandelijke handicap en dat hij de risico’s en consequenties van zijn handelen onvoldoende kan overzien. Bovendien worden er nog mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding gezien en woont de verdachte nog thuis. Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsman, het advies van de reclassering en de psycholoog met betrekking tot het toepassen van het jeugdstrafrecht en zal daarom recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht. Ook zal de rechtbank de conclusie van de psycholoog overnemen ten aanzien van het verminderd toerekenen van het bewezen verklaarde aan de verdachte.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 31 oktober 2020, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis is op 14 februari 2024 gewezen. Nu de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 15 maanden. In het geval dat de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een groter deel van de straf onvoorwaardelijk hebben opgelegd.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een vrijheidsbenemende straf in de vorm van jeugddetentie passend en geboden is. De verdachte heeft geruime tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. Hij heeft zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis goed aan de voorwaarden gehouden en een dagbesteding in de vorm van werk gevonden. De rechtbank acht het daarom niet in het belang van de verdachte of de maatschappij dat hij terug in detentie gaat, en zal hem jeugddetentie opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. De rechtbank legt op jeugddetentie voor de duur van 240 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk gedeelte een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte meewerkt aan de aanwijzingen van William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering en dat hij actief deelneemt aan de gedragsinterventie So Cool of een andere gedragsinterventie. Nu het bewezenverklaarde enkele jaren geleden heeft plaatsgevonden en de slachtoffers destijds al op leeftijd waren, zal de rechtbank Perspectief Herstelbemiddeling niet als bijzondere voorwaarde opleggen.

7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Uit het dossier is de rechtbank niet gebleken dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee telefoontoestellen (een witte en een zwarte iPhone), betrekking hebben op één van de begane feiten, geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van één van de strafbare feiten zijn verkregen of met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan of is voorbereid. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voornoemde voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.060,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 15/300613-20 onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 1.560,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 15/300613-20 onder 4 bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachten zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betalen van de schade. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien er geen sprake is van nadeel in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is ten aanzien van dat deel van de vordering.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 15/300613-20 onder 4 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van oplichting) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2.
Vordering [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.850,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 10/138021-21 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 10/138021-21 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 10/138021-21 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: diefstal met een valse sleutel) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.3
Vordering ING Bank N.V.
De benadeelde partij ING Bank N.V. heeft een vordering tot schadevergoeding van € 53.967,40 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen, nu de vordering op grond van artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering moest zijn ingediend voor het requisitoir en dat is niet het geval geweest. Bovendien ziet de vordering van de benadeelde partij niet op feiten die aan de verdachte ten laste zijn gelegd.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311, 326, 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 15/300613-20 onder 1 impliciet primair, 2 impliciet subsidiair, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 10/138021-21 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
tweehonderdveertig (240) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot honderdzeventien (117) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich zal melden bij en meewerkt aan het toezicht van de jeugdreclassering van de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd Paasheuvelweg 9 te (1105 BE) Amsterdam, op de door de jeugdreclassering te bepalen plaatsen en tijden, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht. De meldplichtgesprekken zullen in de praktijk plaatsvinden in Den Helder of een andere plaats, nader in te vullen door de jeugdreclassering;
- deelneemt aan de gedragsinterventie So Cool of een andere gedragsinterventie die is gericht op de cognitieve vaardigheden door de jeugdreclassering te bepalen. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer of begeleider.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden materiële schade van
€ 1.560,-, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (één van) de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.560,- en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
19 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan geen gijzeling worden toegepast.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (één van) de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 7]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 7.850,-, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 7] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 7] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.850,- en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan geen gijzeling worden toegepast.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij ING Bank N.V. niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Goednummer: 1254055, wit, merk Iphone);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Goednummer: 1254023, zwart, merk: Iphone).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. J. van Beek, (kinder)rechter, en mr. J. Lintjer, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2024.