ECLI:NL:RBNHO:2024:1409

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
15/277860-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na bankhelpdeskfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij bankhelpdeskfraude. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot 105 dagen gevangenisstraf voor het medeplegen van een diefstal in vereniging met braak. De fraude vond plaats door middel van een babbeltruc, waarbij slachtoffers telefonisch werden overtuigd om hun bankpas en pincode af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde deel uitmaakte van een groep die gedurende enkele maanden actief was in deze criminele activiteiten. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om een bedrag van € 2.825,- te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is berekend op basis van de totale opbrengst van de strafbare feiten, die gelijkelijk is verdeeld over de vier betrokkenen. De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag gevorderd, maar heeft dit tijdens de zitting bijgesteld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en het bedrag vastgesteld op € 2.825,-, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden van de zaak en de betrokkenheid van de veroordeelde. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/277860-21 (ontneming)
Uitspraakdatum : 14 februari 2024
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d.
21 december 2023ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende op het [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Heerhugowaard,
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 21 december 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 Sr zal vaststellen op
€ 52.945,95en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 22 en 23 januari 2024 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 22 en 23 januari 2024.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 22 januari 2024. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, en de officier van justitie.
Vervolgens is op 31 januari 2024 het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op
14 februari 2024.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en de vordering
naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 2.825,-. In de schriftelijke vordering is uitgegaan van het totale schadebedrag per zaak en zijn die bedragen bij elkaar opgeteld. Nu daarbij geen rekening is gehouden met de pondspondsgewijze berekening, heeft de officier van justitie een herberekening gemaakt waarbij het schadebedrag per zaakdossier telkens is gedeeld door vier. Dit omdat er meer dan vermoedelijk in een groep van vier personen is samengewerkt. Daarnaast is in één van de zaakdossiers duidelijk geworden dat het door de veroordeelde gepinde bedrag direct in beslag is genomen waardoor niet kan worden vastgesteld dat hij in die zaak ook daadwerkelijk voordeel heeft genoten.

4.Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman

De raadsman heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het door de officier van justitie gevorderde bedrag van € 2.825,- redelijk en billijk is. Dit bedrag kan worden ontnomen.

5.De beoordeling van de rechtbank

5.1
Grondslag van de vordering
De onderhavige vordering heeft betrekking op een feit als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr, te weten een feit waarvoor de veroordeelde door de strafrechter is veroordeeld.
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 14 februari 2024 is de veroordeelde veroordeeld tot 105 dagen gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht, waarbij onder meer is bewezenverklaard dat:
hij op 6 oktober 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens een hoeveelheid geld (te weten 7000 euro en 3000 euro en 1300 euro), dat aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen geld telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens onbevoegd en zonder toestemming van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gebruik te maken van een wederrechtelijk verkregen bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) en de bij die bankpas horende pincode.
Op grond van deze veroordeling kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van het ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feit.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 12 oktober 2022 heeft verbalisant [verbalisant] , brigadier te Haarlem, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft op 19 januari 2024 een herzien rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij de rapporten zijn geen bijlagen gevoegd. Er wordt verwezen naar de inhoud van het dossier van de strafzaak, waarover de rechtbank de beschikking heeft.
5.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van het hiervoor onder 5.1 genoemde strafbare feit. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De rechtbank baseert zich voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het vonnis in de strafzaak en de hiervoor bedoelde ontnemingsrapportage.
De rechtbank zal de berekening uit de ontnemingsrapportage volgen, te weten:
Opbrengst zaakdossier 2: € 11.300,- : 4 = € 2.825,-

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door de veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 2.825,-.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op € 2.825,- (tweeduizendachthonderdvijfentwintig euro).
Legt aan [veroordeelde] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 2.825,- (tweeduizendachthonderdvijfentwintig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 56 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2024.