In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij bankhelpdeskfraude. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot 105 dagen gevangenisstraf voor het medeplegen van een diefstal in vereniging met braak. De fraude vond plaats door middel van een babbeltruc, waarbij slachtoffers telefonisch werden overtuigd om hun bankpas en pincode af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde deel uitmaakte van een groep die gedurende enkele maanden actief was in deze criminele activiteiten. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om een bedrag van € 2.825,- te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is berekend op basis van de totale opbrengst van de strafbare feiten, die gelijkelijk is verdeeld over de vier betrokkenen. De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag gevorderd, maar heeft dit tijdens de zitting bijgesteld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en het bedrag vastgesteld op € 2.825,-, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden van de zaak en de betrokkenheid van de veroordeelde. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.