ECLI:NL:RBNHO:2024:14089

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
C/15/356136 / JU RK 24/1270
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen door de kinderrechter

Op 31 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. Het verzoek was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, die zich zorgen maakte over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders, die belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben een problematische communicatie en zijn onvoldoende in staat om de kinderen de nodige grenzen en duidelijkheid te bieden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, vooral met betrekking tot hun schoolgang en emotionele regulatie. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de kinderen hun mening gegeven, waarbij [de minderjarige 1] aangaf de noodzaak voor ondertoezichtstelling niet te zien, terwijl [de minderjarige 2] aangaf behoefte te hebben aan meer klassikaal onderwijs. De kinderrechter concludeerde dat de mogelijkheden voor hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende zijn benut en dat er niet voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. Daarom werd het verzoek van de Raad afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is op 14 november 2024 vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/356136 / JU RK 24/1270
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over de afwijzing van een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd in Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
en
[de minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 16 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren is geweest op 31 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , als vertegenwoordiger van de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben afzonderlijk van elkaar voorafgaand aan de zitting gesproken met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat de kinderen hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
Het huwelijk van de ouders is op [datum] door echtscheiding ontbonden.
2.3.
[de minderjarige 1] woont sinds 16 januari 2024 bij de moeder. Zij verblijft om het weekend bij de vader. [de minderjarige 2] woont bij de vader. Om het weekend verblijft zij bij de moeder.
2.4.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 februari 2019 de kinderen onder toezicht gesteld tot 19 februari 2020. Die ondertoezichtstelling is daarna verlengd en heeft geduurd tot 19 februari 2021.

3.Het verzoek van de Raad

3.1.
De Raad heeft de kinderrechter verzocht [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad in het verzoekschrift en ter zitting het volgende gesteld. Er zijn op meerdere ontwikkelingsgebieden zorgen over de kinderen. De zorgen over [de minderjarige 1] zijn gelegen in haar seksuele ontwikkeling en schoolgang. De Raad ziet dat [de minderjarige 1] seksueel gedrag laat zien wat niet passend is bij haar leeftijd en dat zij het lastig vindt om haar grenzen aan te geven en haar eigen lichaam met respect te behandelen. Ook gaan er meerdere filmpjes rond waarop [de minderjarige 1] seksuele handelingen verricht met jongens. De zorgen over de seksuele ontwikkeling van [de minderjarige 1] werken door op haar schoolgang. Dat verloopt al langere tijd problematisch en sinds enkele maanden gaat [de minderjarige 1] helemaal niet meer naar school, omdat zij (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en fysiek en verbaal geweld naar anderen toonde. Daarbij kan de veiligheid van [de minderjarige 1] op school, vanwege het uitgelekte filmpje van haar, niet langer gewaarborgd worden. Doordat de schoolgang van [de minderjarige 1] is gestaakt, wordt haar cognitieve en sociale ontwikkeling bedreigd.
Ook de schoolgang van [de minderjarige 2] verloopt al langere tijd problematisch. [de minderjarige 2] gaat drie keer per week twee uur, met één op één begeleiding, naar school. Hierdoor wordt de cognitieve en sociale ontwikkeling van [de minderjarige 2] bedreigd. Daarnaast zijn er zorgen over de emotieregulatie van [de minderjarige 2] die op school woede-uitbarstingen heeft en zichzelf dan niet in de hand heeft.
3.3.
Als gevolg van het gebrek aan communicatie tussen de ouders ervaren de kinderen veel ruimte om hun eigen plan te trekken. Daarbij zijn de ouders onvoldoende in staat de kinderen duidelijkheid en grenzen te bieden en het ouderlijk gezag uit te oefenen. In het vrijwillig kader lukt het niet om de situatie voor de kinderen te verbeteren. De hulpverlening lijkt te vrijblijvend en komt daardoor onvoldoende van de grond. Dat lijkt te komen doordat de vader de zorgen niet erkent en de moeder moeilijk in contact staat met de hulpverlening.
3.4.
Gelet op het voorgaande meent de Raad dat de zorgen de krachten overstijgen. De kinderen worden in hun ontwikkeling bedreigd en het lukt de ouders onvoldoende het ouderlijk gezag uit te oefenen en de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Om de zorgen over het veilig opgroeien weg te nemen moet in een gedwongen kader gewerkt worden aan de volgende doelen:
  • de kinderen groeien op in een opvoedsituatie waarin hen voldoende grenzen en duidelijkheid worden geboden;
  • de ouders zijn betrouwbaar en (emotioneel) beschikbaar voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ;
  • de kinderen krijgen passende therapie en begrenzing;
  • er is zicht op de draagkracht en draaglast van de ouders;
  • het gezin krijgt systeemgerichte therapie afgestemd op de draagkracht en draaglast van de ouders;
  • de ouders vinden een passende manier om met elkaar te communiceren.

4.De standpunten van de belanghebbenden

De moeder
4.1.
Vanuit de ouders bestaat al langere tijd de behoefte voor passende hulpverlening voor de kinderen. De moeder kan zich daarom vinden in het verzoek tot ondertoezichtstelling als daarmee de juiste hulpverlening voor de kinderen van de grond komt. Omdat de gebrekkige communicatie tussen de ouders niet de oorzaak is van de huidige situatie, moet de hulpverlening zich richten op de kinderen. De ouders moeten zich daarnaast zelfstandig inzetten voor verbetering van de communicatie tussen hen, zodat het vanzelfsprekend wordt dat de ouders elkaar inlichten over (het welzijn van) de kinderen.
De vader
4.2.
Ook de vader kan zich vinden in het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen. Onlangs is [de minderjarige 2] in het vrijwillig kader gestart bij [hulpverleningsorganisatie] . De vader staat achter deze hulpverlening en hoopt dat op korte termijn duidelijk wordt waar [de minderjarige 2] tegenaan loopt en hoe zij hiermee moet omgaan. De vader wil geen hulpverlening gericht op verbetering van de communicatie tussen de ouders, maar zal zich daarvoor wel zelf inzetten.

5.De mening van de kinderen

[de minderjarige 1]
5.1.
heeft de kinderrechter voor de zitting in raadkamer verteld dat zij de noodzaak voor een ondertoezichtstelling, en daarmee de hulpverlening in het gedwongen kader, niet inziet. Dat betekent niet dat [de minderjarige 1] de noodzaak voor de hulpverlening niet erkent. [de minderjarige 1] wil graag meewerken aan de hulpverlening, zoals bijvoorbeeld bokstherapie en gesprekken met een psycholoog maar tot nu toe is het ondanks toezeggingen niet gelukt om die hulp van de grond te krijgen.
[de minderjarige 2]
5.2.
heeft voor de zitting in raadkamer met de kinderrechter verteld dat zij inmiddels drie keer per week voor drie uurtjes naar school gaat en onder begeleiding van een juf huiswerk maakt. [de minderjarige 2] zou graag meer naar school willen en klassikaal onderwijs volgen. Ze geeft aan niet te weten waarom zij nog steeds niet gewoon in de klas onderwijs volgt. Desgevraagd heeft [de minderjarige 2] aangegeven geen behoefte te hebben aan (nadere) hulpverlening. De betrokkenheid van [behandelaar] (Jeugdteam) vindt [de minderjarige 2] genoeg.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Daarom zal de kinderrechter het verzoek van de Raad afwijzen. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
6.2.
Met de Raad is de kinderrechter wel van oordeel dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging van de kinderen omdat ze niet naar school gaan waardoor hun cognitieve en sociale ontwikkeling stagneert. Omdat de ouders onvoldoende in staat zijn de kinderen adequaat te begrenzen en duidelijkheid te bieden ervaren de kinderen veel vrijheid en laten ze (ook op school) zelfbepalend en grensoverschrijdend gedrag zien.
6.3.
Gebleken is dat het Jeugdteam al langer als regiehouder betrokken is bij het gezin maar dat om allerlei redenen, die niet alleen aan de ouders te wijten zijn, de noodzakelijke (systemische) hulp niet van de grond is gekomen. Tijdens de zitting is verder duidelijk geworden dat de ouders de zorgen erkennen en behoefte hebben aan passende hulpverlening voor de problematiek van de kinderen. Ook hebben ze uitdrukkelijk toegezegd zich in te willen zetten voor verbetering van hun onderlinge communicatie. Vanwege het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de mogelijkheden voor hulp aan het gezin in een vrijwillig kader nog onvoldoende zijn benut waardoor nu onvoldoende is gebleken dat hulpverlening in het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling, noodzakelijk is. Het verzoek van de Raad zal daarom worden afgewezen.

7.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2024 door mr. J.C.M. Swinkels, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgelegd op 14 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.