ECLI:NL:RBNHO:2024:1408

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
15/277860-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal door middel van bankhelpdeskfraude met pinpassen van ouderen

Op 19 november 2020 startte de politie een onderzoek onder de naam Pilot, gericht op bankhelpdeskfraude die plaatsvond tussen 6 oktober 2020 en 18 februari 2021. In dit onderzoek werden zeven verdachten aangehouden en 16 aangiftes verzameld. De modus operandi betrof het bellen van voornamelijk oudere slachtoffers door iemand die zich voordeed als bankmedewerker. Deze 'medewerker' vertelde dat er verdachte transacties waren en vroeg de slachtoffers hun pinpas en pincode te overhandigen. Na het ophalen van de pinpassen werden er grote bedragen van de rekeningen van de slachtoffers opgenomen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van twee diefstallen in vereniging met braak. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 105 dagen, met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van meer dan 15 maanden. De zaak werd behandeld in de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Holland, met openbare zittingen op 22, 23 en 31 januari 2024. De officier van justitie, mr. M.A. Hobbelink, vorderde een gevangenisstraf van negen maanden, terwijl de verdediging pleitte voor drie maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan twee diefstallen door middel van valse sleutels, gepleegd met pinpassen van ouderen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die niet alleen financieel, maar ook emotioneel schade hadden geleden. De verdachte had eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk een vrijheidsbenemende straf gekregen, wat in zijn nadeel werd meegewogen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, ING Bank N.V., niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet tijdig was ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/277860-21
Uitspraakdatum: 14 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 januari 2024, 23 januari 2024 en 31 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Heerhugowaard.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
(zaakdossier 1)
hij op of omstreeks 31 oktober 2020 te Arnhem (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een hoeveelheid geld (te weten in totaal 8000 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van valse sleutel, door (telkens) onbevoegd en/of zonder toestemming van die [slachtoffer 1] gebruik te maken van een (wederrechtelijk verkregen) bankpas (op naam gesteld van die [slachtoffer 1] ) en/of de bij die bankpas horende pincode;
2.
(zaakdossier 2)
hij op of omstreeks 6 oktober 2020 te Alkmaar (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een hoeveelheid geld (te weten 7000 euro en/of 3000 euro en/of 1300 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld (telkens) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van valse sleutel, door (telkens) onbevoegd en/of zonder toestemming van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gebruik te maken van een (wederrechtelijk verkregen) bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) en/of de bij die bankpas horende pincode.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting bepleit dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte die ter terechtzitting van 22 januari 2024 is afgelegd;
  • een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen van 31 oktober 2020 (dossierpagina’s 122 tot en met 126);
  • een proces-verbaal van aangifte door aangever [slachtoffer 1] van 3 november 2020 (dossierpagina’s 152 tot en met 155);
  • een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen van 21 november 2020, met bijlage (dossierpagina’s 161 tot en met 166);
  • een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen van 20 mei 2021 (dossierpagina’s 226 tot en met 229);
  • een proces-verbaal van aangifte door aangever [slachtoffer 3] van 11 oktober 2020 (dossierpagina’s 243 tot en met 247);
  • een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen van 16 november 2020, met bijlagen (dossierpagina’s 253 tot en met 264).
De hierboven vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door een persoon die daartoe bevoegd is en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 oktober 2020 te Arnhem tezamen en in vereniging met anderen telkens een hoeveelheid geld (te weten in totaal 8000 euro), dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens onbevoegd en zonder toestemming van die [slachtoffer 1] gebruik te maken van een wederrechtelijk verkregen bankpas (op naam gesteld van die [slachtoffer 1] ) en de bij die bankpas horende pincode;
2.
hij op 6 oktober 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens een hoeveelheid geld (te weten 7000 euro en 3000 euro en 1300 euro), dat aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen geld telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens onbevoegd en zonder toestemming van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gebruik te maken van een wederrechtelijk verkregen bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) en de bij die bankpas horende pincode.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 1 en 2, telkens:
medeplegen van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd uit financieel gewin, nu hij min of meer dakloos was. Hij neemt hiervoor zijn verantwoordelijkheid en wil zijn delictverleden achter zich laten. In de strafoplegging moet rekening worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de beperkte recidive. Verder moet rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze is aangevangen op 31 oktober 2020 waardoor de overschrijding meer is dan de door de officier van justitie naar voren gebrachte negen maanden. Gelet op het voorstaande acht de verdediging een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen door middel van een valse sleutel. Deze diefstallen heeft hij samen met anderen gepleegd en zijn begaan met pinpassen van ouderen, die hen op slinkse wijze afhandig zijn gemaakt. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij willens en wetens met een pinpas van een ander geld heeft opgenomen zonder stil te staan bij de gevolgen voor de slachtoffers. Hoewel niet is gebleken dat hij degene is geweest die de slachtoffers de pinpassen afhandig heeft gemaakt, heeft hij wel met deze pinpassen diverse keren grote geldbedragen opgenomen. De ouderen die hiervan slachtoffer zijn geworden waren op (hoge) leeftijd. Voor hen bestaat de impact niet alleen uit financiële schade, maar met name ook uit gevoelens van onveiligheid en wantrouwen. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid in het nadeel van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Verder overweegt de rechtbank dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 31 oktober 2020, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis is op 14 februari 2024 gewezen. Nu de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 15 maanden. In het geval dat de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden hebben opgelegd.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 105 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij ING Bank N.V. heeft een vordering tot schadevergoeding van € 53.967,40 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen, nu de vordering op grond van artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering moest zijn ingediend voor het requisitoir en dat is niet het geval geweest. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
honderdvijf(
105) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij ING Bank N.V. niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2024.