ECLI:NL:RBNHO:2024:14074

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
C/15/353146 / FA RK 24-2794
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezamenlijk gezag van de moeder over de minderjarige in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 september 2024 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De minderjarige, die al bijna zijn hele leven in een pleeggezin woont, heeft sinds 2021 gezamenlijk gezag met zijn ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder zich al twee jaar volledig heeft teruggetrokken uit het leven van de minderjarige en geen contact meer heeft met hem of de betrokken instanties. Dit gebrek aan contact heeft geleid tot de conclusie dat de moeder niet in staat is om weloverwogen beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige. De kinderrechter heeft ook overwogen dat de vader, die de Belgische nationaliteit heeft, in staat is om het gezag alleen uit te oefenen en dat dit in het belang van de minderjarige is. De kinderrechter heeft de Raad in het gelijk gesteld en het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toegewezen. De vader is nu belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de pleegouders openstaan voor contact tussen de moeder en de minderjarige, en dat dit contact mogelijk kan worden hersteld met hulp van de advocaat van de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer: C/15/353146 / FA RK 24-2794
datum uitspraak: 4 september 2024
beschikking gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Haarlem,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. J.I. Vervest, gevestigd te Heemskerk,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [plaats] ,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 mei 2024;
- de brief van de Raad van 11 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • mr. J.I. Vervest;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [vertegenwoordiger van de raad] ,
- een vertegenwoordiger van de GI, [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de pleegouders.
1.2.1.
De moeder en de vader zijn, alhoewel goed opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Mr. Vervest heeft toegelicht dat de moeder aanwezig moest zijn bij een werkbespreking. De pleegmoeder heeft aangegeven dat de vader ook moest werken. Gelet op de omstandigheid dat de moeder tijdig is opgeroepen voor de zitting, de advocaat van de moeder wel aanwezig was op de zitting en de moeder haar standpunt schriftelijk kenbaar heeft gemaakt, heeft de kinderrechter aanleiding gezien om de zaak te behandelen zonder de aanwezigheid van de moeder.
1.2.2.
Mr. Vervest heeft op de zitting een pleitnota en een brief van de moeder overgelegd en voorgedragen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt sinds [datum] gezamenlijk uitgeoefend door de ouders.
2.2.
De moeder en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Belgische nationaliteit.
2.3.
[de minderjarige] verblijft sinds december 2021 gedeeltelijk en sinds februari 2022 volledig bij de pleegouders.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 20 januari 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke machtiging bij beschikking van 16 januari 2024 is verlengd en nu nog duurt tot 20 januari 2025.
2.5.
Ook heeft de kinderrechter bij beschikking van 20 januari 2023 een machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij een netwerkpleeggezin (huidige pleegouders), welke machtiging bij beschikking van 16 januari 2024 is verlengd en nu nog duurt tot 20 januari 2025.
2.6.
Bij beschikking van 1 mei 2023 heeft de kinderrechter bepaald dat de verklaring van toestemming van de moeder tot het aanvragen van een paspoort voor [de minderjarige] wordt vervangen door de toestemming van de kinderrechter. De procedure is bekend onder zaaknummer: C/15/338486 / JU RK 23-531.
De kinderrechter heeft in deze procedure onder meer het volgende overwogen:
‘In dit geval doet de situatie zich voor dat het netwerkpleeggezin van [de minderjarige] een vakantie wil boeken naar het buitenland. [de minderjarige] heeft echter geen paspoort. Voor de aanvraag van dat paspoort is toestemming nodig van beide gezaghebbende ouders. De kinderrechter stelt vast dat de gezaghebbende vader die toestemming wel heeft gegeven, maar de gezaghebbende moeder na herhaaldelijk verzoek van de GI niet. Voldoende aannemelijk is geworden dat het niet mogelijk is om de toestemming van de moeder te verkrijgen, terwijl niet is gebleken van een te respecteren belang om een verklaring van toestemming te weigeren.’
2.7.
Bij beschikking van 10 juli 2023 heeft de kinderrechter vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven voor een kinderopvang voor minimaal twee dagdelen. De procedure is bekend onder zaaknummer: C/15/339889 / JU RK 23-772.
De kinderrechter heeft in deze procedure onder meer het volgende overwogen:
‘ [de minderjarige] is bij beschikking van 20 januari 2023 onder toezicht gesteld omdat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Zoals de kinderrechter in voornoemde beschikking heeft overwogen wordt de concrete ontwikkelingsbedreiging onder meer gevormd door de blokkades die de pleegouders ervaren in de feitelijke opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Zo ook het feit dat de moeder geen toestemming verleent voor (onder meer) het aanmelden van [de minderjarige] bij een kinderdagverblijf. (…) Nu de moeder geen motief heeft kenbaar gemaakt om haar toestemming voor het aanmelden van [de minderjarige] bij een kinderdagverblijf te onthouden, terwijl zij daartoe de gelegenheid heeft gehad, ziet de kinderrechter geen bezwaar voor het verlenen van vervangende toestemming voor bedoelde aanmelding.’
2.8.
Op 28 september 2023 heeft de GI het perspectiefbesluit bekend gemaakt aan de ouders. In het besluit staat dat de GI het in het belang van [de minderjarige] acht dat hij bij de pleegouders zal opgroeien.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen.
3.2.
De Raad onderbouwt het verzoek als volgt. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat de moeder zich inmiddels twee jaar volledig heeft teruggetrokken uit het leven van [de minderjarige] . Het laatste begeleide omgangsmoment tussen hen was in april 2022. In augustus 2022 is de moeder nog een keer langsgekomen om wat spullen af te geven, en dat is het laatste contactmoment geweest. Ook heeft de moeder geen contact met de volwassenen om [de minderjarige] heen. Zij is als gezaghebbende ouder op geen enkele manier in contact met de vader, de pleegouders en de GI. Het is de Raad voor dit onderzoek ook niet gelukt om in contact te komen met de moeder. Door het ontbreken van elk contact heeft de moeder geen informatie over het leven van [de minderjarige] en zij vraagt hier ook niet naar. De moeder weet dan ook niet hoe [de minderjarige] zich ontwikkelt, hoe het met hem gaat en wat hij nodig heeft. Hierdoor heeft de moeder geen zicht op welke beslissingen er in zijn belang genomen moeten worden en is zij niet in staat om (verantwoord) enige beslissing in het belang van [de minderjarige] te nemen. Daarnaast belemmert zij ook de mogelijkheid om beslissingen te kunnen nemen. De GI heeft hierdoor al twee keer vervangende toestemming bij de rechter moeten verzoeken en pleegouders en de vader nemen waar mogelijk beslissingen zonder medeweten of toestemming van de moeder. Bepaalde beslissingen kunnen hierdoor niet altijd direct genomen worden, wat niet in het belang is van [de minderjarige] . De aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken.
Het is verder positief dat [de minderjarige] bij de pleegouders kan blijven wonen tot aan zijn volwassenheid. Ook is het een kracht dat de pleegouders ruimte maken voor de grootouders van [de minderjarige] , zowel van moederszijde, als van vaderszijde. De pleegouders zijn daarnaast goed in contact met de vader. Wanneer er een uitje is waarbij de vader aanwezig is, dan doet pleegvader een stapje terug om vader meer ruimte te geven in zijn contact met [de minderjarige] . Wanneer het gezag van de moeder over [de minderjarige] wordt beëindigd, oefent de vader van rechtswege het gezag over [de minderjarige] alleen uit. De vader en de pleegouders hebben onderling goed contact en komen er samen uit wanneer er belangrijke beslissingen genomen moeten worden. De GI kan een stap terug doen als deze situatie gerealiseerd is.

4.De standpunten op zitting

4.1.
Door de advocaat van de moeder is bepleit het verzoek af te wijzen dan wel aan te houden voor het doen van nader onderzoek naar de vraag of voldaan wordt aan de vereisten van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en voor het opstellen van een plan van aanpak om de contacten en samenwerking met de moeder te verbeteren. Artikel 8 EVRM heeft een andere (zwaardere) maatstaf dan de Nederlandse wet, namelijk dat voortzetting van het gezag schadelijk moet zijn voor het kind. Het is nu niet duidelijk of voorzetting van het gezag van de moeder schadelijk is voor [de minderjarige] . Zo is er al langere tijd (sinds november 2022) geen contact meer tussen [de minderjarige] en de moeder, maar dit komt omdat de moeder het uiteindelijk heeft opgegeven omdat zij de strijd over de onjuiste aannames van de GI niet meer aan kon. Een van de aannames van de GI is dat de moeder psychische problemen heeft, maar dit klopt niet. Zij had een postnatale depressie, maar daar is zij allang overheen. Daarnaast heeft de advocaat van de moeder geen bewijs gezien van juridische procedures over vervangende toestemming. Mocht de moeder belangrijke beslissingen wel tegenwerken, is het nog de vraag of dat dan schadelijk is in de zin van artikel 8 EVRM. Ook vraagt de advocaat zich af of het ontbreken van een constructieve samenwerking tussen de GI en de moeder een voldoende grond is voor beëindiging van het gezag. Het is namelijk niet duidelijk wat er is gedaan om dat contact te verbeteren. Tot slot doet het de moeder pijn dat zij geen contact heeft met [de minderjarige] . Zij wil dit graag opbouwen via een schema. De moeder is op vrijdagen en in het weekend beschikbaar hiervoor. De moeder heeft zich eerder teruggetrokken omdat zij het gevoel had dat zij voortdurend de strijd aan moest met haar eigen moeder en met de GI. Deze strijd leek haar niet in het belang van [de minderjarige] .
4.2.
De moeder heeft in haar brief aangegeven dat zij kort kan zijn over het gezag: dat is namelijk sinds 2021 een dode letter. De moeder heeft daarom in 2023 gepleit voor beëindiging daarvan. Dit was ook met het idee dat er dan ‘rust’ zou ontstaan. Helaas is gebleken dat partijen, alhoewel de moeder de partijen met rust laat, op hun beurt de moeder niet met rust laten. Verder geven de Raad en de GI aan dat de moeder ziek is, terwijl dit niet klopt. Het gaat al lange tijd goed met de moeder en haar postnatale depressie is allang voorbij. De moeder betreurt het enorm dat er geen omgang met [de minderjarige] is. Zij hoopt dat partijen [de minderjarige] en haar omgang gunnen. Het is dan wel noodzakelijk dat zij stoppen met het verhaal dat de moeder ziek is. De GI kan hierin nog steeds een rol spelen.
4.3.
De vader is niet ter zitting verschenen, waardoor hij zijn mening op zitting niet heeft kunnen geven. Uit het dossier volgt wel dat hij het eens is met het verzoek. Ook heeft de vader bij de Raad aangegeven dat de deur altijd open blijft staan voor de moeder.
4.4.
De pleegouders staan achter het verzoek. De pleegmoeder heeft toegelicht dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat hij bijna van zijn verlatingsangst af is. Verder gaat het contact tussen de vader en [de minderjarige] erg goed. Ook doen de pleegouders samen met [de minderjarige] en de vader eens in de twee weken wat leuks. De pleegouders onderhouden daarnaast contact met de families van de moeder en de vader. Recent hebben de pleegouders een e-mail van de moeder ontvangen, maar daar stond niet in dat de moeder het contact wil herstellen. De laatste keer dat de moeder [de minderjarige] zag, hebben zij heel leuk samen gespeeld. De pleegouders hebben daarom bij de GI voorgesteld dat de omgang zonder toezicht zou zijn, waarna de GI heeft aangegeven dat dit kon als er veiligheidsafspraken zouden worden gemaakt. Toen de term veiligheidsafspraken werd genoemd heeft de moeder het contact weer verbroken. De pleegouders willen graag dat er omgang is tussen de moeder en [de minderjarige] . Zij hebben de hoop dat het lukt om dit op te bouwen als er geen spanningen meer bij de moeder zijn over de betrokkenheid van de GI.
4.5.
De GI heeft ter zitting toegelicht dat zij geen contact heeft met de moeder, ook niet naar aanleiding van het recente onderzoek van de Raad. Vanuit de GI is vaker geprobeerd om met de moeder in contact te komen, maar zij houdt dit af. De moeder heeft aangegeven dat zij met rust gelaten wil worden.

5.De beoordeling

bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
De vader heeft de Belgische nationaliteit waardoor de zaak een internationaal karakter heeft. Uit de wet volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek van de Raad. [1]
gezagsbeëindiging
5.2.
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.3.
Gebleken is dat [de minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dit is ook de reden dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing bij beschikking van 16 januari 2024 zijn verlengd. De kinderrechter is met de Raad van oordeel dat het niet de verwachting is dat de moeder binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn zelf de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en de opvoeding kan dragen. In dat geval kán de rechtbank, zoals omschreven in artikel 1:266, eerste lid BW, het gezag van de moeder beëindigen, omdat het niet de bedoeling is dat in dat soort situaties de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing eindeloos blijven voortduren. Er dient in het belang van [de minderjarige] aangesloten te worden bij de huidige situatie, namelijk dat de moeder haar ouderlijk gezag feitelijk niet uitoefent.
5.4.
[de minderjarige] woont al bijna zijn hele leven bij de pleegouders. Hij ontwikkelt zich goed en hij kan hier blijven tot zijn volwassenheid. In het begin zijn er omgangsmomenten geweest tussen de moeder en [de minderjarige] , maar sinds augustus 2022 dan wel november 2022 (betrokkenen verschillen hierover van mening) heeft de moeder [de minderjarige] niet meer gezien. De moeder heeft in deze procedure aangegeven dat zij de strijd met instanties en haar moeder niet meer aankon en daarom besloten heeft om zich terug te trekken. Alhoewel de moeder aangeeft dat zij dit heeft gedaan ter bescherming van [de minderjarige] , zorgt dit er wel voor dat [de minderjarige] zijn moeder al lang niet heeft gezien. Het is ook niet gebleken dat de moeder sindsdien pogingen heeft ondernomen om weer omgangsmomenten te hebben met [de minderjarige] . Daarnaast heeft de moeder al het contact verbroken met de personen en instanties om [de minderjarige] heen, waardoor zij niet op de hoogte is van het leven van [de minderjarige] . Voorgaande zorgt ervoor dat de moeder niet goed in staat is om weloverwogen gezagsbeslissingen te nemen over [de minderjarige] , terwijl zij wel beslissingsbevoegd is samen met de vader. Daarnaast is in het verleden al gebleken dat de moeder geen toestemming gaf voor gezagsbeslissingen waardoor de GI al twee keer een procedure moest starten bij de rechtbank, zie hiervoor de overwegingen 2.6 en 2.7. Gelet op het voorgaande is het wenselijk dat de vader voortaan alleen het gezag uitoefent. De vader is goed in contact met de pleegouders en hij ziet [de minderjarige] ook op regelmatige basis. Hij is in staat om, in samenwerking met de pleegouders, gezagsbeslissingen te nemen.
5.5.
Alles afwegende is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging, zoals die volgen uit artikel 1:266 BW. Namens de moeder is nog een beroep gedaan op artikel 8 EVRM en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De kinderrechter overweegt dat volgens de jurisprudentie van het EHRM op basis van artikel 8 EVRM slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag als de gezondheid en de ontwikkeling van minderjarigen worden geschaad indien de ouders hun gezag behouden. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of voortduring van het gezag van de moeder schadelijk is voor [de minderjarige] .
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat voortduring van het gezag van de moeder schadelijk is voor [de minderjarige] . Zolang de moeder onbereikbaar is en belast blijft met het gezag zal dit ervoor zorgen dat er voor gezagsbeslissingen vervangende toestemming gevraagd moet worden bij de rechtbank. Daarnaast zullen de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing dan eindeloos voort moeten duren, aangezien het zonder de samenwerking met de moeder niet mogelijk is om af te schalen naar het vrijwillig kader. Dit is niet in het belang van [de minderjarige] . Voorgaande maakt dat naar het oordeel van de kinderrechter ook op grond van artikel 8 EVRM beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is
5.7.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de Raad worden toegewezen. De vader zal dan ook in het vervolg met het eenhoofdig gezag zijn belast over [de minderjarige] .
afsluitend
5.8.
Op de zitting is gebleken dat de pleegouders nog steeds open staan voor contact tussen de moeder en [de minderjarige] . De pleegouders en de advocaat van de moeder hebben contactgegevens uitgewisseld. Het zou in het belang van [de minderjarige] zijn dat hij weet wie zijn moeder is en, naar het zich laat aanzien, ook dat de omgang weer langzaam opgebouwd kan worden. Het contact hierover tussen de pleegouders en de moeder kan mogelijk tot stand worden gebracht met tussenkomst van de advocaat van de moeder.
5.9.
Ten overvloede merkt de kinderrechter nog het volgende op. Uit de brief van de moeder volgt dat zij het niet eens is dat betrokkenen haar zien als een vrouw die ‘ziek’ is en dat zij wil dat haar verhaal herschreven wordt. De kinderrechter baseert haar beslissing op het verzoek van de Raad en het verweer van de advocaat. In het Raadsrapport staat enkel dat de moeder in 2021 gediagnosticeerd is met een postnatale depressie, zoals de moeder zelf ook heeft aangegeven. Uit het dossier volgt verder niet dat de moeder ‘ziek’ is en dat is ook geen onderdeel geweest van deze beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
Beëindigt het gezamenlijk gezag over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
en belast de vader:
[de vader], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , [land] , met het eenhoofdig gezag over hem;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de griffier om op grond van het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal Gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. van Mierlo, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024, in aanwezigheid van mr. M.C. Sicking als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.

Voetnoten

1.artikel 7, lid 1 Brussel II-ter en artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.