ECLI:NL:RBNHO:2024:1406

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
15/008889-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van ontnemingsbedrag na veroordeling voor bankhelpdeskfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot 32 maanden gevangenisstraf voor het medeplegen van witwassen en meerdere oplichtingen. De veroordeelde maakte deel uit van een groep die zich schuldig maakte aan bankhelpdeskfraude, waarbij slachtoffers telefonisch werden benaderd en onder valse voorwendselen hun bankpas en pincode moesten afgeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit deze strafbare feiten en legt hem de verplichting op tot betaling van € 13.023,98 aan de Staat ter ontneming van dit voordeel. De rechtbank heeft de opbrengst uit de strafbare feiten verdeeld over de betrokkenen en heeft geoordeeld dat de verdediging onvoldoende gelegenheid heeft gehad om vragen te stellen aan de aangevers in de zaken waarvoor de veroordeelde niet is vervolgd. Hierdoor zijn de gegevens uit die zaken niet meegenomen in de ontnemingsrapportage. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die was gebaseerd op een herberekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gevolgd, met uitzondering van de bedragen die betrekking hebben op de niet-veroordeelde zaken. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak is overschreden, maar heeft geen aanleiding gezien om het te betalen bedrag te verlagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/008889-21 (ontneming)
Uitspraakdatum : 14 februari 2024
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d.
22 december 2023ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres: [adres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 22 december 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 Sr zal vaststellen op
€ 60.095,95en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 22 en 23 januari 2024 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank en andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan en aannemelijk is dat deze feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 22 en 23 januari 2024.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 22 januari 2024. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie.
Vervolgens is op 31 januari 2024 het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op
14 februari 2024.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 29.159,98. In de schriftelijke vordering is uitgegaan van het totale schadebedrag per zaak en zijn die bedragen bij elkaar opgeteld. Nu daarbij geen rekening is gehouden met de pondspondsgewijze berekening, heeft de officier van justitie een herberekening gemaakt waarbij het schadebedrag per zaakdossier telkens is gedeeld door vier. Dit omdat er meer dan vermoedelijk in elke zaak in een groep van maximaal vier personen is samengewerkt.

4.Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat in de vordering ten aanzien van de zaakdossiers 3, 5 en 7 geen rekening is gehouden met een nog komende ontnemingsvordering ten aanzien van een medeverdachte waardoor het voordeel over een extra persoon moet worden verdeeld. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de feiten waarvan aangifte is gedaan in de zaakdossiers 2, 6, 9, 11, 13A, 13B en 14 door de verdachte zijn gepleegd. Hij heeft erop gewezen dat zijn in een eerder stadium bij de rechter-commissaris ingediende verzoek om de aangevers in die zaakdossiers als getuige te horen, is afgewezen omdat zij aangifte hebben gedaan van feiten waarvoor de verdachte niet wordt vervolgd. Gelet hierop kan de inhoud van de zaakdossiers 2, 6, 9, 11, 13A, 13B en 14 niet tot het bewijs in de ontnemingszaak worden gebruikt, omdat de verdediging geen kans heeft gehad de inhoud van die zaakdossiers te toetsen en daarmee geen effectieve verdediging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft kunnen plaatsvinden. De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om de verzochte getuigen alsnog te horen, in het geval de rechtbank de inhoud van de zaakdossiers 2, 6, 9, 11, 13A, 13B en 14 gebruikt als bewijs in de ontnemingszaak.

5.De beoordeling van de rechtbank

5.1
Grondslag van de vordering
De onderhavige vordering heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr, te weten feiten waarvoor de veroordeelde door de strafrechter is veroordeeld.
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 14 februari 2024 is de veroordeelde veroordeeld tot 32 maanden gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht, waarbij onder meer is bewezenverklaard dat:
(zaakdossier 3 en 4)
hij op 14 oktober 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen voorwerpen, te weten:
- een hoeveelheid Bijenkorf cadeaukaarten
heeft omgezet en/of van deze voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededaders wisten dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig eigen misdrijf;
en
(zaakdossier 3)
hij op 14 oktober 2020 te Bergen (NH) en/of Den Helder, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van bankrekeningnummers en een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) en/of een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ) en bij die bankpas(sen) horende pincode(s) en/of inlognamen en/of codes (bestemd voor internet bankieren) door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 1] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ING-bank, en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat er aanwijzingen zijn dat er van zijn bankrekening geld zal worden overgemaakt naar een Zuid-Afrikaanse bankrekening en dat het mogelijk is om deze transactie/betaalopdracht te annuleren en
- aan die [slachtoffer 1] te vragen zijn bankpas(sen) door te knippen en/of om de/het nummer(s) van zijn bankrekening(en) en/of de bij die bankrekening(en) en/of bankpas(sen) horende pincode(s) en/of inlogna(a)m(en) en/of code(s) (bestemd voor het internet bankieren) af te geven en/of die/dat bankrekeningnummer(s) en/of pincode(s) en/of inlogna(a)m(en) en/of code(s) in ontvangst te nemen, en
- zich te begeven bij de woning van die [slachtoffer 1] (gelegen aan [adres] ) en die bankpassen in ontvangst te nemen;
en
(zaakdossier 4)
hij op 14 oktober 2020 te Heerhugowaard en/of Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 3] ) en een bij die bankpas horende pincode door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 3] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ING-bank, en
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat er een hoeveelheid geld (te weten 2500 euro) van haar bankrekening is weggenomen en/of dat zij is opgelicht, en dat de bankpas van die [slachtoffer 3] bij haar woning zal worden opgehaald, en
- aan die [slachtoffer 3] te vragen de pincode van haar bankpas door te geven en/of de pincode van haar bankpas in ontvangst te nemen, en
- zich te begeven in de woning van die [slachtoffer 3] (gelegen aan [adres] ) en de bankpas in ontvangst te nemen;
en
(zaakdossier 5)
hij op 14 oktober 2020 te Heiloo en/of Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 4] ) en de bij die bankpas horende pincode, door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 4] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ING-bank, en
- tegen die [slachtoffer 4] te zeggen dat zij is gehackt en dat er een hoeveelheid geld (te weten 2200 euro) klaar staat om te worden overgemaakt naar Nigeria, en dat haar bankpas bij haar woning zal worden opgehaald, en
- aan die [slachtoffer 4] te vragen de pincode van haar bankpas door te geven en/of de pincode van haar bankpas in ontvangst te nemen, en
- zich te begeven bij de woning van die [slachtoffer 4] (gelegen aan [adres] ) en de bankpas in ontvangst te nemen;
en
(zaakdossier 7)
hij op 22 oktober 2020 te Haarlem en/of Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer 5] ) en een bij die bankpas horende pincode door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 5] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ABN-Amrobank, en
- tegen die [slachtoffer 5] te zeggen dat er vreemde handelingen werden verricht op haar bankrekening en dat hij, verdachte, het geld op de bankrekening(en) van die [slachtoffer 5] wil veiligstellen op een andere bankrekening, omdat de verzekering anders de schade niet zou vergoeden, en dat die [slachtoffer 5] (hiervoor) dient in te loggen in internet bankieren, en
- aan die [slachtoffer 5] te vragen om met haar bankpas en pincode (via de e.dentifier van de ABN AMRO) in te loggen in internet bankieren, en een hoeveelheid geld (te weten 1251,59 euro) over te maken van haar spaarrekening naar haar rekening courant, en de pincode van haar bankpas door te geven, en die pincode in ontvangst te nemen, en
- tegen die [slachtoffer 5] te zeggen dat de bankpas van die [slachtoffer 5] bij haar woning zal worden opgehaald, en
- zich te begeven bij/in de woning van die [slachtoffer 5] (gelegen aan [adres] ) en de bankpas in ontvangst te nemen en (vervolgens) die bankpas door te knippen;
en
(zaakdossier 1)
hij op 30 oktober 2020 te Heiloo en/of Den Helder, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een bankpas (op naam gesteld van die [slachtoffer 6] ) door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 6] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ING-bank, en
- tegen die [slachtoffer 6] te zeggen dat hij is opgelicht en/of kan worden opgelicht, en
- zich te begeven bij/in de woning van die [slachtoffer 6] (gelegen aan [adres] ) en de bankpas in ontvangst te nemen;
en
(zaakdossier 8)
hij op 22 oktober 2020 te Haarlem en/of Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een bankpas (op naam gesteld van die [slachtoffer 7] ) en e.dentifier door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 7] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de fraudehelpdesk van de ABN AMRO Bank, en
- tegen die [slachtoffer 7] te zeggen dat zijn bankrekening werd geplunderd en dat er een (betaal)opdracht klaar staat om van zijn bankrekening een hoeveelheid geld (te weten 1500 euro) over te maken naar een Afrikaanse bankrekening en dat zijn bankpas bij zijn woning zal worden opgehaald, en
- aan die [slachtoffer 7] te vragen zijn bankpas door te knippen en de (doorgeknipte) bankpas en een e.dentifier in een envelop te deponeren, en
- zich te begeven bij de woning van die [slachtoffer 7] (gelegen aan [adres] ) en aan die [slachtoffer 7] te vragen zijn bankpas en/of e.dentifier af te geven en de bankpas en e.dentifier in ontvangst te nemen;
en
(zaakdossier 12)
hij op 19 november 2020 te Heemskerk en/of Huisduinen, gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een bankpas en creditcard (op naam gesteld van die [slachtoffer 8] ) en responsnummers door:
- telefonisch contact met voornoemde [slachtoffer 8] op te nemen, en
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de fraudehelpdesk van de ABN AMRO Bank, en
- tegen die [slachtoffer 8] te zeggen dat er een (betaal)opdracht klaar staat om van zijn bankrekening een hoeveelheid geld (te weten 2500 euro) over te maken naar een Afrikaanse bankrekening en
- tegen die [slachtoffer 8] te zeggen dat het mogelijk is om deze (betaal)opdracht te annuleren door zijn bankrekening te blokkeren, waarvoor die [slachtoffer 8] dient in te loggen in internet bankieren, en dat de bankpas van die [slachtoffer 8] bij zijn woning zal worden opgehaald, en
- meermalen aan die [slachtoffer 8] te vragen om met zijn bankpas en pincode (via de e.dentifier van de ABN AMRO) in te loggen in internet bankieren en vervolgens het responsnummer door te geven, en
- zich te begeven bij de woning van die [slachtoffer 8] (gelegen aan [adres] ) en zich voor te doen als een bonafide medewerker van de ABN AMRO Bank en aan die [slachtoffer 8] te vragen zijn bankpas en/of creditcard af te geven en/of de bankpas en creditcard in ontvangst te nemen en/of die bankpas en/of creditcard door te knippen.
Op grond van deze veroordeling kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 12 oktober 2022 heeft verbalisant [verbalisant] , brigadier te Haarlem, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft op 19 januari 2024 een herzien rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij de rapporten zijn geen bijlagen gevoegd. Er wordt verwezen naar de inhoud van het dossier van de strafzaak, waarover de rechtbank de beschikking heeft.
5.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van de hiervoor onder 5.1 genoemde strafbare feiten. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De rechtbank baseert zich voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het vonnis in de strafzaak en de hiervoor bedoelde ontnemingsrapportage.
Beoordeling verweren
De rechtbank stelt voorop dat zij – net zoals de officier van justitie en in tegenstelling tot de raadsman – uitgaat van telkens een groep van maximaal vier personen die betrokken is geweest bij de oplichting van de slachtoffers. De groep heeft vermoedelijk telkens bestaan uit een beller, een ophaler, een pinner en een chauffeur. Het dossier biedt geen enkele steun voor de mogelijke betrokkenheid in de afzonderlijke zaken van nog een vijfde persoon. Daarmee verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaakdossiers 3, 5 en 7 een extra persoon moet worden betrokken. De nog niet ingediende ontnemingsvordering ten aanzien van één van de mededaders doet daaraan niet af.
De rechtbank zal – anders dan verzocht door de raadsman – de gemaakte hotelkosten niet in mindering brengen op het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Niet aannemelijk is geworden dat deze kosten uitsluitend zijn gemaakt ten behoeve van het verkrijgen van dit voordeel.
Verder overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad zijn rechtspraak over de eisen die gelden met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen ten dele heeft bijgesteld in zijn arrest van 20 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:576). Kort gezegd en voor zover hier van belang, houdt die bijstelling in dat in gevallen waarin een getuige een verklaring met een belastende strekking heeft afgelegd, het belang bij het oproepen en horen van die getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Deze bijstelling is ook in ontnemingszaken van betekenis, maar alleen indien en voor zover het verzoek tot het horen van getuigen is gedaan in verband met een in de ontnemingsprocedure te nemen beslissing die ertoe strekt dat de betrokkene zelf een concreet aangeduid strafbaar feit heeft begaan.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman op 7 maart 2022 de rechter-commissaris heeft verzocht om de aangevers van alle zaakdossiers te doen horen als getuige, ook ten aanzien van de zaakdossiers die uiteindelijk niet aan de veroordeelde ten laste zijn gelegd. De rechter-commissaris heeft op 25 april 2022 het verzoek tot het horen van de aangevers in die laatstbedoelde zaakdossiers, afgewezen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdediging ten onrechte niet de gelegenheid is geboden tot het stellen van vragen aan de aangevers in de zaken waarvoor de veroordeelde niet is vervolgd, maar waarvan de verkregen opbrengst in die zaken wel is meegenomen in de ontnemingsrapportage. De rechtbank zal dan ook de inhoud van die zaakdossiers niet meenemen bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de raadsman tot het horen van de aangevers in die zaakdossiers.
Berekening
De rechtbank zal de berekening uit de ontnemingsrapportage volgen, met uitzondering van
de bedragen met betrekking tot de zaakdossiers waarvoor de veroordeelde niet is veroordeeld
Gelet hierop houdt de berekening het volgende in:
Zaakdossier
Totale opbrengst
Opbrengst per verdachte
Zaakdossier 1
€ 41.645,95 – € 8.000,-
(in beslag genomen) =
€ 33.645,95
€ 8.411,48
Zaakdossier 3
€ 6.750,-
€ 1687,50
Zaakdossier 4
€ 3.500,-
€ 875,-
Zaakdossier 5
€ 1.000,-
€ 250,-
Zaakdossier 7
€ 2.000,-
€ 500,-
Zaakdossier 8
€ 250,-
€ 62,50
Zaakdossier 12
€ 4.950,-
€ 1237,50
Totaal:
€ 52.095,95
€ 13.023,98
Gelet op het voorgaande schat de rechtbank het tot totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
op een bedrag van € 13.023,98.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in dit geval is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een ontnemingszaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich zodanige bijzondere omstandigheden niet voor. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in de onderhavige ontnemingszaak aangevangen op 15 oktober 2021, de datum waarop de akte conservatoir beslag is betekend aan de veroordeelde. Naar het oordeel van de rechtbank kon de veroordeelde aan deze handeling in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zou worden gemaakt. Nu de rechtbank op 14 februari 2024 vonnis wijst, is de redelijke termijn (van twee jaren) met ongeveer vier maanden overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is tot vermindering van het bedrag van het geschatte voordeel, nu het een geringe overschrijding van de redelijke termijn betreft en hiermee al in toereikende mate rekening is gehouden in het gelijktijdig gewezen vonnis in de strafzaak. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn voor behandeling van de ontnemingszaak is overschreden.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door de veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 13.023,98.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op € 13.023,98 (dertienduizenddrieëntwintig euro en achtennegentig eurocent).
Legt aan [veroordeelde] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 13.023,98 (dertienduizenddrieëntwintig euro en achtennegentig eurocent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 260 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2024.