In deze zaak verzoekt de grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinzoon, gebaseerd op artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in Haarlem. De grootmoeder stelt dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen haar en haar kleinzoon, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet kan worden vastgesteld. De grootmoeder heeft in het verleden intensief contact gehad met de kleinzoon, maar de rechtbank concludeert dat de contacten niet de normale band tussen grootouders en kleinkinderen overstijgen. De moeder van de kleinzoon verzet zich tegen het verzoek van de grootmoeder en stelt dat er geen nauwe persoonlijke betrekking is. De rechtbank overweegt ook de huidige situatie van de ouders, die een hulpverleningstraject volgen, en concludeert dat een omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de kleinzoon is. De rechtbank verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar verzoek en wijst het verzoek van de moeder tot proceskostenveroordeling af. De beslissing is genomen door mr. S. Rozemeijer, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.