ECLI:NL:RBNHO:2024:1403

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
C/15/337806 / FA RK 23-1225
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen grootmoeder en kleinzoon in het kader van het Burgerlijk Wetboek

In deze zaak verzoekt de grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinzoon, gebaseerd op artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in Haarlem. De grootmoeder stelt dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen haar en haar kleinzoon, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet kan worden vastgesteld. De grootmoeder heeft in het verleden intensief contact gehad met de kleinzoon, maar de rechtbank concludeert dat de contacten niet de normale band tussen grootouders en kleinkinderen overstijgen. De moeder van de kleinzoon verzet zich tegen het verzoek van de grootmoeder en stelt dat er geen nauwe persoonlijke betrekking is. De rechtbank overweegt ook de huidige situatie van de ouders, die een hulpverleningstraject volgen, en concludeert dat een omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de kleinzoon is. De rechtbank verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar verzoek en wijst het verzoek van de moeder tot proceskostenveroordeling af. De beslissing is genomen door mr. S. Rozemeijer, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
omgang met grootmoeder
zaak-/rekestnr.: C/15/337806 / FA RK 23-1225
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 13 februari 2024
in de zaak van:
[de grootmoeder],
wonende te [plaats] ,
grootmoeder vaderszijde,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. L. van Halderen, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.M. Stam, kantoorhoudende te Zaandam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de grootmoeder, ingekomen op 2 maart 2023;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de grootmoeder van 9 januari 2024;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlage, van de moeder, ingekomen op 11 januari 2024.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 januari 2024 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaat.
Verder was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De feiten

2.1.
De grootmoeder is de moeder van [de vader] (hierna te noemen: de vader.
2.2.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad tot september 2022. Tijdens deze relatie is geboren:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Tussen de vader en de moeder loopt ook een juridische procedure bij deze rechtbank. De moeder heeft een deel van de beschikking overgelegd waaruit volgt dat de rechtbank een tijdelijke zorgregeling heeft vastgelegd tussen de vader en [de minderjarige] die in mei 2023 inging. Ook zijn de vader en de moeder in die procedure doorverwezen naar het Uniform Hulp Aanbod, waarbij onder andere omgangsbegeleiding als doel is geformuleerd.

3.Het verzoek

3.1.
De grootmoeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de grootmoeder en [de minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar;
  • een omgangsregeling vast te stellen tussen de grootmoeder en [de minderjarige] waarbij [de minderjarige] iedere vrijdag uit school van 14:15 uur tot 19:00 uur bij de grootmoeder verblijft alsmede één keer in de maand van zaterdag 12:00 uur tot zondag 12:00 uur, althans een zodanige omgangsregeling als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Ter zitting heeft de grootmoeder haar verzoek gewijzigd. De grootmoeder verzoekt:
- een omgangsregeling vast te stellen tussen de grootmoeder en [de minderjarige] waarbij [de minderjarige] iedere vrijdag uit school tot 18:30 uur bij de grootmoeder verblijft, dan wel een andere dag eens in de twee weken.
3.2.
De grootmoeder legt het volgende aan haar verzoek ten grondslag.
De relatie tussen de moeder en de vader is meermaals verbroken. De vader verliet dan de gezamenlijke woning van de ouders en ging weer bij de grootmoeder wonen. De grootmoeder was hierdoor zeer intensief betrokken bij het gezin. Toen [de minderjarige] 10 maanden oud was verbleef hij minimaal zes maanden lang van donderdag tot en met zondag bij de grootmoeder. De moeder was depressief en zij kon hierdoor weer op krachten komen. Toen moeder en de vader zich verzoend hadden kon [de minderjarige] weer wat vaker thuis zijn, maar verbleef hij in ieder geval elke donderdag bij de grootmoeder. Dit werd later de vrijdag. Daarbij sliep [de minderjarige] minimaal twee keer in de maand bij de grootmoeder op de vrijdag- en zaterdagavond. Voornoemde regeling bestond enige jaren. Wanneer er weer een relatiebreuk was, verbleef [de minderjarige] samen met de vader weer langere periodes bij de grootmoeder. De relatie is in september 2022 definitief verbroken. Ten tijde van indiening van dit verzoekschrift had de vader geen contact meer met de moeder en de grootmoeder. Sinds de verbreking van de relatie heeft de grootmoeder [de minderjarige] slechts één keer gezien. De moeder wil niet meewerken aan omgang tussen de grootmoeder en [de minderjarige] . De grootmoeder mist [de minderjarige] ontzettend.
Er is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en [de minderjarige] . De grootmoeder was structureel en intensief betrokken bij [de minderjarige] , waardoor er sprake is van een overstijging van het gebruikelijke grootouder-kleinkind contact. Naast de eerder genoemde omgangsmomenten zijn de grootmoeder en [de minderjarige] in 2019 samen voor tien dagen op vakantie geweest naar Spanje en heeft de grootmoeder [de minderjarige] meermaals in het weekend meegenomen naar uitjes. Daarnaast is het in het belang van [de minderjarige] dat er structureel contact gaat plaatsvinden tussen [de minderjarige] en de grootmoeder. [de minderjarige] heeft namelijk een sterke band met de grootmoeder opgebouwd.
3.3.
Op de standpunten ter zitting van de grootmoeder wordt bij de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Verweer

4.1.
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de grootmoeder niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen;
  • de grootmoeder te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De moeder legt het volgende aan haar verweer en verzoek ten grondslag.
De moeder stelt dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en [de minderjarige] . Er is namelijk niet veel contact geweest tussen de grootmoeder en [de minderjarige] . De relatie tussen de vader en de moeder was een knipperlicht relatie en kenmerkte zich door relationeel geweld. Toen [de minderjarige] tien maanden oud was kreeg de moeder een postnatale depressie. De grootvader moederszijde heeft toen enkele maanden voor [de minderjarige] gezorgd en niet de grootmoeder. De moeder en de vader waren toen al uit elkaar en de vader had een omgangsregeling met [de minderjarige] . De vader woonde destijds bij de grootmoeder, dus in de weekenden dat de vader de zorg had voor [de minderjarige] zal de grootmoeder daarbij aanwezig zijn geweest. Er is ook geen sprake geweest van overdracht van zorg door de moeder aan de grootmoeder.
Mocht de grootmoeder wel worden ontvangen in haar verzoek, stelt de moeder dat de omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Een onbelaste omgang tussen [de minderjarige] en de grootmoeder is niet mogelijk. Tussen de moeder en de vader loopt een juridische procedure en de vader heeft inmiddels een tijdelijke omgangsregeling met [de minderjarige] . De ouders zijn doorverwezen naar het Uniform Hulp Aanbod om te werken aan hun communicatie en dit staat nog in de startblokken. Het vastleggen van contact tussen [de minderjarige] en de grootmoeder terwijl de hulpverlening nog moet starten zal dan ook belastend zijn voor [de minderjarige] , temeer nu de vader zelf ook geen contact heeft met de grootmoeder. Een opgelegd contact zal betekenen dat [de minderjarige] tussen de vader en de grootmoeder wordt geplaatst en tussen de moeder en de grootmoeder. Het voorgaande, in combinatie met de gespannen verhoudingen tussen de ouders zelf, geldt als contra indicatie voor een veilig contact tussen de grootmoeder en [de minderjarige] .
Tot slot heeft de grootmoeder de moeder nodeloos in de procedure betrokken waardoor zij in de proceskosten veroordeeld dient te worden. Eventueel contact tussen [de minderjarige] en de grootmoeder dient namelijk via de vader dient te lopen en niet via de moeder.
4.3.
Op de standpunten ter zitting van de moeder wordt bij de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het standpunt van de Raad

De Raad stelt zich op het standpunt dat een omgangsregeling met de grootmoeder op dit moment te belastend is voor [de minderjarige] . De ouders volgen namelijk een ouderschapstraject en de omgang tussen de vader en [de minderjarige] is pas net weer opgestart. Dit vraagt dus veel van de ouders. Verder staat de moeder nu niet open voor individueel contact tussen [de minderjarige] en de grootmoeder, waardoor er geen onbelast contact kan zijn. De vader kan zelf ook omgang tussen [de minderjarige] en de grootmoeder faciliteren.
6. De beoordeling
omgangsregeling
6.1.
Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt ook gewaarborgd door artikel 8 EVRM. Op verzoek van een ouder of van iemand die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, kan de rechtbank een omgangsregeling vaststellen. De rechtbank kan de omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
6.2.
De rechtbank moet allereerst beoordelen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [de minderjarige] en de grootmoeder. Voor deze beoordeling moet gekeken worden of sprake is van een meer dan normale band tussen de grootmoeder en [de minderjarige] . Aangenomen wordt dat van een meer dan normale band sprake is in situaties waarin de kleinkinderen en de grootouders hebben samengewoond of dat sprake is van een zodanig structurele en intensieve oppasregeling dat deze het gebruikelijke contact tussen grootouders en kleinkinderen overstijgt.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en [de minderjarige] . Er is namelijk onvoldoende gebleken dat de contacten van de grootmoeder met [de minderjarige] de normale band tussen grootouders en kleinkinderen te boven gaat. In de periodes dat het niet goed ging tussen de vader en de moeder heeft de vader bij de grootmoeder thuis verbleven, maar onvoldoende vast is komen te staan hoe vaak en hoelang dat is geweest en of [de minderjarige] daar dan ook steeds verbleef. De moeder heeft immers voldoende gesteld dat [de minderjarige] daar alleen was als vader de zorg had over [de minderjarige] , en dat grootmoeder niet zelfstandig verantwoordelijk was voor de zorg voor hem. Bovendien zou [de minderjarige] volgens de moeder bij grootvader moederszijde hebben verbleven toen zij kampte met een postnatale depressie en dus niet bij de grootmoeder. De conclusie is dan ook dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en [de minderjarige] , waardoor de grootmoeder niet ontvangen kan worden in haar verzoek.
6.4.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat – mocht er wel sprake zijn geweest van een nauwe persoonlijke betrekking – een omgangsregeling tussen de grootmoeder en [de minderjarige] op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] wordt geacht. De omgang tussen [de minderjarige] en de vader is recent pas weer opgestart en de ouders volgen samen een hulpverleningstraject, waardoor het van belang is dat de vader en de moeder hun volle aandacht hier op kunnen richten. De moeder heeft ook geen draagkracht voor een omgang tussen de grootmoeder en [de minderjarige] . Het is daarom niet wenselijk dat de grootmoeder tussen de ouders komt. Bovendien is ter zitting gebleken dat het contact tussen de grootmoeder en de vader hersteld is en dat de grootmoeder [de minderjarige] weer een aantal keer heeft gezien. De grootmoeder kan dan ook in overleg met de vader onderzoeken of zij [de minderjarige] kan zien tijdens de omgangsregeling van de vader.
proceskosten
6.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel bij familiezaken om de proceskosten te compenseren. De grootmoeder heeft in maart 2023 haar verzoek ingediend, toen zij geen contact had met de vader en met [de minderjarige] . De grootmoeder had dus een belang bij haar verzoek. Dat gedurende deze procedure het contact tussen de grootmoeder en de vader weer hersteld is en de grootmoeder [de minderjarige] weer gezien heeft, maakt dat niet anders. Het verzoek van de moeder wordt dus afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar verzoek;
7.2.
wijst het verzoek van de moeder tot proceskostenveroordeling af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Rozemeijer, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Sicking als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.