Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 juni 2024 op Schiphol een hoeveelheid van 4.003,3 gram cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de rechtszitting op 5 december 2024 heeft de officier van justitie, mr. B. Rademacher, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. V.J.M.H.Y. van Haaster, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de koffer waarin de cocaïne was aangetroffen niet van de verdachte was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte had bij aankomst op Schiphol een zwarte koffer van de bagageband gehaald, maar deze weer teruggelegd. Na onderzoek door de douane werd in de koffer een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wisselend had verklaard over de koffer en dat de bewijsmiddelen overtuigend waren. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had ingevoerd.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging. De rechtbank heeft ook het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen, gezien de op te leggen gevangenisstraf.