In deze zaak hebben twee passagiers compensatie van de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, verzocht vanwege twee vertraagde vluchten en de vertraagde terugbezorging van hun bagage. De passagiers claimen een bedrag van € 2.400,00 als compensatie voor de vertragingen, evenals € 403,00 voor kosten van kleding en toiletartikelen die zij moesten maken omdat hun bagage pas enkele dagen na hun terugkomst werd bezorgd. De vervoerder betwistte de claims en stelde dat de compensatie al was betaald, maar de passagiers hebben dit betwist en geen bewijs van betaling ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd voor de betaling van de compensatie, waardoor dit verzoek werd toegewezen. Echter, de claim voor de kosten van kleding en toiletartikelen werd afgewezen, omdat de passagiers niet voldoende hadden onderbouwd dat deze kosten noodzakelijk waren. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van de compensatie en de proceskosten, maar wees het verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af. De beslissing werd genomen door kantonrechter M.W. Koenis op 18 december 2024.