ECLI:NL:RBNHO:2024:13976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
11212554 \ CV FORM 24-5016
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieverzoek van passagiers wegens vertraagde vluchten en bagage

In deze zaak hebben twee passagiers compensatie van de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, verzocht vanwege twee vertraagde vluchten en de vertraagde terugbezorging van hun bagage. De passagiers claimen een bedrag van € 2.400,00 als compensatie voor de vertragingen, evenals € 403,00 voor kosten van kleding en toiletartikelen die zij moesten maken omdat hun bagage pas enkele dagen na hun terugkomst werd bezorgd. De vervoerder betwistte de claims en stelde dat de compensatie al was betaald, maar de passagiers hebben dit betwist en geen bewijs van betaling ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd voor de betaling van de compensatie, waardoor dit verzoek werd toegewezen. Echter, de claim voor de kosten van kleding en toiletartikelen werd afgewezen, omdat de passagiers niet voldoende hadden onderbouwd dat deze kosten noodzakelijk waren. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van de compensatie en de proceskosten, maar wees het verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af. De beslissing werd genomen door kantonrechter M.W. Koenis op 18 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11212554 \ CV FORM 24-5016
Uitspraakdatum: 18 december 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[verzoeker 1]

2. [verzoeker 2]
beide wonende te [plaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Schreuders (ARAG)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen, Duitsland
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.C.C.M. Bootsman & mr. J. Nooij (Russell Advocaten)
De zaak in het kort
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzochte vanwege twee vertraagde vluchten. Daarnaast verzoeken zij om betaling van de kosten van kleding en toiletartikelen omdat de vervoerder de bagage van de passagiers pas enkele dagen later heeft teruggebracht. De vervoerder brengt daar tegenin dat hij de compensatie al betaald heeft en dat het niet noodzakelijk was om de kosten voor de kleding en toiletartikelen te maken. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat hij de compensatie al betaald heeft maar de passagiers onvoldoende onderbouwd hebben dat het noodzakelijk was om de kosten voor de kleding en toiletartikelen te maken. Daarom wordt alleen het verzoek tot compensatie toegewezen.

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 2 mei 2024;
  • het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2024.

2.De feiten

2.1.
De passagiers een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 26 juli 2023 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Tokio, Japan (hierna: de heenvlucht). De vervoerder moest hen ook op 17 augustus 2024 vervoeren van Tokio, Japan, naar Amsterdam-Schiphol Airport (hierna: de terugvlucht).
2.2.
Zowel de heen- als de terugvlucht zijn vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn zowel op de heen- als op de terugvlucht met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
Daarnaast is de bagage van de passagiers vertraagd aangekomen na de terugvlucht. Koffer 1 is aangekomen op 23 augustus 2024 en koffer 2 is aangekomen op 24 augustus 2024.
2.4.
De passagiers hebben daarom compensatie en vergoeding van aanvullende kosten van de vervoerder verzocht.
2.5.
De vervoerder heeft de aanvullende kosten niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.803,00, te vermeerderen met wettelijke rente;
- € 490,41 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek deels op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de vertraging van de heen- en de terugvlucht moet compenseren met een bedrag van
€ 2.400,00. [1]
3.3.
Daarnaast stellen zij dat zij vanwege de latere aankomst van de koffers kosten hebben moeten maken voor kleding en toiletartikelen. Daarom verzoeken zij daarvoor een bedrag van € 403,00.
3.4.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder stelt dat hij de compensatie al op 29 augustus 2023 heeft betaald. Hij verwijst hierbij naar een interne betalingsbevestiging. De passagiers betwisten dit. Zij voeren aan dat zij tot nu toe nog geen betaling van de compensatie hebben ontvangen, ondanks dat de vervoerder dit wel meerdere keren heeft toegezegd. Hierbij verwijzen zij onder meer naar e-mailcorrespondentie met de klantenservice van de vervoerder.
4.3.
Het verweer van de vervoerder slaagt niet. De passagiers hebben de gestelde ontvangst van de compensatie gemotiveerd betwist. Daarom heeft de vervoerder onvoldoende onderbouwd dat hij dit bedrag al heeft betaald. Het interne betalingsbewijs is daarvoor onvoldoende. Hieruit blijkt immers niet dat het bedrag daadwerkelijk aan de passagiers is overgemaakt. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat de passagiers nog meerdere keren na de gestelde betaaldatum gevraagd hebben om betaling van de compensatie. Al met al staat het daarom niet vast dat de vervoerder al betaald heeft. Omdat hij geen ander verweer tegen het verzoek tot compensatie heeft gevoerd, zal deze worden toegewezen.
4.4.
Daarnaast verzoeken de passagiers om vergoeding van de kosten van de gekochte kleding en toiletartikelen. De kantonrechter begrijpt dat zij stellen dat dit de schade is die zij hebben geleden als gevolg van het feit dat de vervoerder hun bagage te laat heeft vervoerd op de terugvlucht.
4.5.
De vervoerder betwist dit. Volgens hem houden deze kosten geen verband met het te laat vervoeren van de bagage. De kosten zijn namelijk gemaakt na de aankomst van de passagiers thuis. Hij voert aan dat het onaannemelijk is dat werkelijk alle kleding van de passagiers zich in hun bagage bevond en dat zij thuis niets meer in de kast hadden hangen. Daarom was het niet noodzakelijk om deze kosten te maken, aldus de vervoerder.
4.6.
Het betoog van de vervoerder slaagt. Omdat de vervoerder gemotiveerd heeft betwist dat de kosten verband houden met het vertraagd vervoeren van de bagage door de vervoerder, staat dit niet vast. De passagiers hadden nader toe moeten lichten in hoeverre zij door de verlate aankomst van de bagage voor hen noodzakelijk was om deze kosten te maken. Dit betekent dat het verzoek tot vergoeding van deze kosten zal worden afgewezen.
4.7.
De passagiers hebben wettelijke rente over de hoofdsom verzocht. Deze zal – over het toe te wijzen gedeelte van de hoofdsom – worden toegewezen vanaf de datum van de het indienen van het vorderingsformulier. Zij kunnen in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak maken. Zij hebben niet gesteld dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.8.
De passagiers hebben om een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek gemotiveerd betwist. Het verzoek heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagiers hebben onvoldoende onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Het verzoek tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover verzochte rente) moet daarom worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. De daarover verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking. Ook de nakosten zullen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.10.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van 16 december 2015, aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissingDe kantonrechter:

5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag van de betaling daarvan;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 248,00 aan griffierecht en € 238,00 aan salaris gemachtigde,
en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 119,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.