ECLI:NL:RBNHO:2024:13946

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
HAA 24/3951
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het aanwijzingsbesluit voor exploitatievergunningplicht op bedrijventerrein De Liede in Vijfhuizen

In deze uitspraak van 23 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, geoordeeld over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, [verzoekster] B.V., tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Dit besluit, genomen op 14 mei 2024, hield in dat het bedrijventerrein De Liede in Vijfhuizen werd aangewezen als een gebied waarvoor een exploitatievergunningsplicht geldt. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder niet voldoende concrete voorbeelden van criminaliteit en ondermijning had aangetoond die de aanwijzing van het gebied rechtvaardigden. Hierdoor had het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter besloot het aanwijzingsbesluit te schorsen totdat op het bezwaar van verzoekster was beslist. Dit betekent dat de werking van het aanwijzingsbesluit wordt opgeschort totdat er een besluit op de bezwaren van verzoekster is genomen. De voorzieningenrechter benadrukte dat deze uitspraak een voorlopig oordeel betreft en dat het niet uitgesloten is dat verweerder in bezwaar het motiveringsgebrek herstelt. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/3951

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit Vijfhuizen, verzoekster,

(gemachtigde: W. van Rheenen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,

(gemachtigden: mrs. C. Bakkum en M.P. Hoogewerf).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster hangende haar bezwaar gericht tegen het besluit van verweerder van 14 mei 2024 om het bedrijventerrein De Liede in Vijfhuizen aan te wijzen als een gebied waarvoor een exploitatievergunningsplicht geldt. Voornoemd besluit is op 18 juni 2024 in werking getreden.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij brief van 26 juli 2024 heeft verweerder producties 11, 12, 13 en 14 aan de rechtbank toegezonden en daarbij de rechtbank verzocht toepassing te geven aan artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij beslissing van 6 augustus 2024 heeft de rechtbank besloten dat de beperking van de kennisneming van gedingstukken 11, 13 en 14 gerechtvaardigd is en dat verweerder gedingstuk 12 alsnog per ommegaande dient in te zenden (dan wel de beperking van de kennisname nader dient te motiveren).
Verzoekster heeft de griffie telefonisch laten weten dat zij de voorzieningenrechter toestemming geeft om van gedingstukken 11, 13 en 14 kennis te nemen en mede op grond daarvan uitspraak te doen.
Bij brief van 7 augustus 2024 heeft verweerder gedingstuk 12 ingediend.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift d.d. 8 augustus 2024.
Verzoekster heeft op 9 augustus 2024 schriftelijk gereageerd op het verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Hij werd vergezeld door [naam] . Verweerder is verschenen bij gemachtigden voornoemd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen en het besluit van 14 mei 2024 schorsen totdat op het bezwaar is beslist. In het hiernavolgende zal zij uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Het geschil
2. Het geschil betreft een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster hangende haar bezwaar gericht tegen het besluit van verweerder om bedrijventerrein De Liede in Vijfhuizen alsmede een deel van de nabijgelegen Spaarnwouderweg (hierna gezamenlijk te noemen: het bedrijventerrein) aan te wijzen als een gebied waarvoor met ingang van 18 september 2024 een exploitatievergunningsplicht zal gelden (hierna ook: het aanwijzingsbesluit).
Wettelijke grondslag en ratio van de aanwijzingsbevoegdheid
3.1
Artikel 2:81, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2021 (APV) luidt: Het college kan gebieden, gebouwen en bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebied wordt uitsluitend aangewezen als in dat gebied de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat.
Artikel 2:81, derde lid, aanhef en onder a, van de APV luidt: Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen: a. in een door het college op grond van het tweede lid aangewezen gebied of gebouw voor door het college genoemde bedrijfsmatige activiteiten.
3.2
Doel van de aanwijzing is vergroting van de leefbaarheid en het tegengaan van risico’s voor de openbare orde op het bedrijventerrein. Door de exploitatievergunningplicht kan de burgemeester op voorhand beoordelen of bedrijven binnen het gebied de openbare orde of de leefbaarheid door ondermijnende activiteiten onder druk zetten. De exploitatie-vergunningplicht maakt het mogelijk vergunningsvoorschriften op te leggen en een bibob-onderzoek te verrichten naar eventuele criminele antecedenten van de exploitant en naar relaties die van invloed kunnen zijn op de exploitatie en de financiering van de onder-neming. Zonder een exploitatievergunningplicht kan alleen achteraf tegen ondermijning worden opgetreden.
Het besluit van verweerder tot aanwijzing
4.1
Verweerder heeft bij besluit van 14 mei 2024 het bedrijventerrein op grond van artikel 2:81, tweede lid voornoemd aangewezen als een gebied waarvoor een exploitatie-vergunningplicht geldt omdat hij van mening is dat de leefbaarheid, de openbare orde en de veiligheid onder druk staat vanwege ondermijnende, criminele activiteiten.
4.2
Volgens de motivering van het besluit blijkt uit het informatiebeeld ondermijning
Haarlemmermeer 2023 dat de autobranche gevoelig is voor ondermijnende criminaliteit. Bijna alle bedrijven op het bedrijventerrein zijn werkzaam in de autobranche. De aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in het Integraal Veiligheidsplan 2023-2026 heeft prioriteit. Het bedrijventerrein was van september 2019 tot en met december 2022 een handhavingsknelpunt van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) met bijbehorende integrale aanpak. Door middel van verschillende interventies is getracht de openbare orde en veiligheid, de leefbaarheid en het ondernemingsklimaat op het bedrijven-terrein te verbeteren. In deze periode zijn er bij het merendeel van de ondernemers overtredingen waargenomen onder andere op het gebied van milieu, brandveiligheid, arbeid en strafbare feiten zoals het aanwezig hebben van gestolen voertuigonderdelen, dieren-verwaarlozing en drugs. Diverse ondernemingen op het bedrijventerrein zijn betrokken geweest bij grove overtredingen en verstoringen van de openbare orde. Hierdoor staan het ondernemersklimaat, de leefbaarheid en veiligheid onder druk. De gezamenlijke aanpak heeft niet geleid tot een structurele verbetering. Door het invoeren van de exploitatie-vergunningplicht kunnen ondernemers vooraf worden gescreend (Wet Bibob) waardoor malafide ondernemers niet in aanmerking komen voor een exploitatievergunning en kan bij overtreding van de vergunningvoorschriften handhavend worden opgetreden. Met de invoering van een exploitatievergunningplicht kunnen ondermijnende, criminele activiteiten in het gebied worden geweerd en wordt vestiging van bonafide ondernemers gestimuleerd. Hierdoor worden de openbare orde, de veiligheid en leefbaarheid verbeterd en wordt het ondernemingsklimaat versterkt, aldus verweerder.
De toelichting op het aanwijzingsbesluit
5.1
Achter het aanwijzingsbesluit bevindt zich een toelichting waaruit - voor zover relevant - het volgende blijkt. Op het bedrijventerrein zijn zeventig bedrijven gevestigd, voornamelijk werkzaam in de autobranche. De belangrijkste problemen zijn malafide bedrijvigheid, structurele overtreding van wet- en regelgeving en een ondernemersklimaat dat hierdoor onder druk staat. Een deel van de bedrijven blijk vatbaar voor ondermijnende activiteiten. Meerdere exploitanten hebben criminele antecedenten of worden in verband gebracht met strafbare feiten. Uit de politiële informatie bleek
destijdsonder meer dat sprake is van diverse conflictsituaties, aanwezigheid van vuurwapens, gestolen auto’s of auto-onderdelen en milieuovertredingen. Zes ondernemingen zijn bestuurlijk gesloten (geweest) in de afgelopen vijf jaar. Dit mede naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek waarbij duizenden gestolen auto-onderdelen zijn aangetroffen. Bij ongeveer twintig adressen op het bedrijventerrein week de naam van de huurder en/of de onder-neming af van de inschrijving bij het Handelsregister. Bij diverse ondernemingen zijn (aanwijzingen voor) fiscale overtredingen geconstateerd. Sommige ondernemingen hebben geen bankrekening of behalen een hoge omzet zonder dat personeel uitbetaald wordt. Sinds de start van het RIEC-project zijn meerdere integrale controles uitgevoerd met partners zoals de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, de politie, de Nederlandse Arbeidsinspectie en Liander. Tijdens deze controles is het volgende geconstateerd: diverse milieuovertredingen bij 56 bedrijven, fiscale fraude bij 5 bedrijven, de nachtportier werd zwart betaald door de ondernemers en ontving tegelijkertijd een uitkering, 41 overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 5 bedrijven hadden personen aan het werk in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen; energiefraude gepleegd door 25 bedrijven, bij 10 bedrijven zijn meerdere gestolen auto-onderdelen aangetroffen, bij 20 bedrijven was de brandveiligheid niet op orde, 17 keer was sprake van uitkeringsfraude en er zijn 3 honden in beslag genomen vanwege het onthouden van de juiste zorg. Deze structurele overtredingen van de wet- en regelgeving hebben een ondermijnend effect.
5.2
In 2023 is door het RIEC Noord-Holland
opnieuwonderzoek gedaan naar de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in Haarlemmermeer. Daaruit bleek dat de autobranche daarvoor nog steeds gevoelig is. Focus op deze branche blijft belangrijk. Zo bleek dat de omzet van bedrijven die actief zijn in de groot- en detailhandel in auto’s in de Haarlemmermeer met € 583.000,-- fors hoger is dan het landelijk gemiddelde van € 216.000,-- in Nederland. De gemiddelde omzet per fte van bedrijven die actief zijn in de handel in en reparatie van auto’s in Haarlemmermeer ligt met € 259.000,-- boven het landelijk gemiddelde van € 186.000,--. Deze hoge gemiddelde omzetten kunnen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van witwassen.
--Uit een analyse van de politie valt af te leiden dat met enige regelmaat bij controles of naar
aanleiding van meldingen gestolen voertuigen en gestolen voertuigonderdelen worden
aangetroffen bij de diverse bedrijven. Verder is de afgelopen jaren het bedrijventerrein meerdere keren gebruikt als verzamellocatie voor gestolen auto’s die in zeecontainers worden geladen en vervolgens worden vervoerd naar buiten de EU.
--Er zijn de afgelopen jaren meerdere grote branden geweest, waarvan de oorzaak
mogelijk te maken had met werkzaamheden die niet voldeden aan de milieuwetgeving of
doordat een deel van het bedrijf illegaal wordt onderverhuurd waardoor er minder goed zicht op is. Mede doordat de opslag van goederen (waaronder banden en auto-onderdelen) niet op een juiste manier gebeurt, heeft een brand de kans om in korte tijd te
ontwikkelen tot een zeer grote brand. Bij twee branden was zelfs sprake van een GRIP 1 of GRIP 2 situatie met een behoorlijke impact op de omgeving en met name Schiphol.
--Bij een internationaal strafrechtelijk onderzoek naar mensensmokkel kwam een bedrijf op het bedrijventerrein naar voren als cruciaal onderdeel van een internationaal mensen-smokkelnetwerk en worden de eigenaren verdacht van witwassen en de smokkel van verdovende middelen.
5.3
Gelet hierop is aanwijzing van het gebied gerechtvaardigd en noodzakelijk. Dat voortaan ondernemers op het bedrijventerrein een exploitatievergunning moeten aanvragen voor het uitvoeren van hun bedrijfsactiviteiten, vormt geen onevenredig hoge drempel voor de vestiging van ondernemers. Voor het verkrijgen van een exploitatievergunning zullen geen leges worden geheven en de aan de vergunning te verbinden voorschriften zullen uitsluitend zijn gericht op het stimuleren van een bonafide en betrouwbaar ondernemings-klimaat. Ondernemers die hun bedrijfsvoering en financiering op orde hebben en zich niet inlaten met criminele activiteiten, zullen geen negatieve gevolgen ondervinden van het aanwijzingsbesluit, aldus verweerder.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Verzoekster heeft in de kern betoogd dat het aanwijzingsbesluit onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder niet heeft onderbouwd dat in het aangewezen gebied de leefbaarheid en de openbare orde en veiligheid in het geding zijn. Verweerder heeft verschillende handhavingsinstrumenten tot zijn beschikking en heeft deze na de start van het RIEC project ook ingezet. De situatie is hierdoor verbeterd waardoor een aanwijzingsbesluit een te zwaar middel is. Voorts acht zij het - zo begrijpt de voorzieningenrechter - onredelijk en discriminatoir dat indien en voor zover er nog sprake zou zijn van misstanden op het bedrijventerrein zij als bonafide ondernemer wordt gedwongen een exploitatievergunning aan te vragen. Het moeten aanvragen van die vergunning brengt een grote administratieve last mee en is voor haar onevenredig bezwarend.
Is er sprake van spoedeisend belang?
7. Het betoog van verweerder dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening volgt de voorzieningenrechter niet. Ten eerste is daarbij van belang dat verzoekster als gevolg van het aanwijzingsbesluit voor 1 september 2024 een aanvraag moet indienen voor een exploitatievergunning. Voorts is van belang dat drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit op 18 juni 2024 de exploitatievergunningsplicht zal gaan gelden; derhalve op 18 september 2024. Vanaf dat moment dient verzoekster derhalve in het bezit te zijn van een exploitatievergunning en handelt zij strikt genomen in strijd met artikel 2:81, derde lid, aanhef en onder a, van de APV. Dat verweerder - naar de voorzieningenrechter heeft begrepen - coulance zal betrachten bij het niet tijdig indienen van een aanvraag en ook niet meteen tot sluiting van het bedrijf van verzoekster zal overgaan indien zij op 18 september 2024 niet de beschikking heeft over een exploitatievergunning, kan geen afbreuk doen aan de korte tijdspanne die verzoekster nog rest voordat het aanwijzingsbesluit gevolgen voor haar heeft. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het er voor houden dat verzoekster een spoedeisend belang heeft en overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Oordeel van de voorzieningenrechter
8.1
Allereerst wordt overwogen dat als verweerder van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 2:81, tweede lid, van de APV om een gebied aan te wijzen als een gebied waarvoor een exploitatievergunningplicht geldt gebruik maakt, kenbaar moet zijn dat in dat gebied de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staan. Dat betekent dat verweerder voor de motivering niet kan volstaan met het weergeven van een algemeen beeld van ondermijning binnen de autobranche binnen de gemeentegrenzen. Verweerder dient aan de hand van concrete voorbeelden van criminaliteit en ondermijning door ondernemingen binnen het gebied waarop de aanwijzing ziet - onderbouwd met stukken zoals processen-verbaal van politie, handhavingsbesluiten, sluitingsbevelen, verklaringen van het openbaar ministerie, de belastingdienst, et cetera - aannemelijk te maken dat er binnen het gebied sprake is van ondermijning waardoor de leefbaarheid en de openbare orde en veiligheid onder druk staan. Daarbij realiseert de voorzieningenrechter zich dat er sprake is van een spanningsveld tussen dit concretiserende besluit van algemene strekking waarbij algemene toepasbaarheid is beoogd en het toespitsen op het onderzoek naar (een aantal) bedrijven op het bedrijventerrein. Dit spanningsveld doet er echter niet aan af dat controleerbaar moet zijn dat er voldoende feitelijke basis voor het aanwijzingsbesluit bestaat. Voorts is van belang dat aan de aanwijzing gebeurtenissen ten grondslag worden gelegd die zich redelijk recent hebben afgespeeld. Zaken die zich in een verder verleden hebben voorgedaan (bijvoorbeeld enkele jaren voor de aanwijzing) zijn nodig als achtergrondinformatie en ook de voorgeschiedenis is belangrijk, maar deze kunnen de aanwijzing niet zelfstandig dragen. Hoofdargument voor de noodzakelijkheid van de aanwijzing is immers dat de gezamenlijke aanpak niet heeft geleid tot een structurele verbetering op het bedrijventerrein. Voor de onderbouwing van dat standpunt moet de actuele situatie inzichtelijk zijn met voldoende controleerbare feitelijke gegevens.
8.2
Aan de hand voor voornoemde uitgangspunten ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of verweerder aan de aanwijzing redelijk recente, concrete (en qua aantal voldoende) voorvallen van criminaliteit en ondermijning ten grondslag heeft gelegd, die zijn gepleegd door ondernemingen binnen het aangewezen gebied.
8.3
Eerst zal de voorzieningenrechter beoordelen of gedingstukken 11, 13 en 14 waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kunnen dienen als motivering van het aanwijzingsbesluit.
-Productie 11 betreft een lijst met bedrijven gevestigd op het bedrijventerrein die met name worden genoemd en waarbij per bedrijf wordt weergegeven aan welke feiten (misdrijven en overtredingen) zij zich schuldig hebben gemaakt vanaf 2014 tot en met 28 januari 2019. Het gaat derhalve om feiten die zich in een verder verleden hebben voorgedaan en deze kunnen gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de aanwijzing niet zelfstandig dragen.
-Productie 13 betreft een RIEC-rapport uit 2018 waarin een algemeen beeld wordt geschetst over criminaliteit en ondermijning in de Haarlemmermeer. Dit rapport is al zes jaar oud en kan de aanwijzing gelet op hetgeen hiervoor is overwogen evenmin zelfstandig dragen. Overigens worden in dit rapport geen concrete voorbeelden van criminaliteit en ondermijning op het bedrijventerrein beschreven. Dat het bedrijventerrein in het rapport wordt genoemd als een vrijgevochten plek waar men de overheid op afstand wil houden en waar criminaliteit (bedreigingen, intimidatie, het doorvoeren van drugs, het omkatten van auto’s, zwart werken) beklijft en dat er signalen zijn dat autobedrijfjes op een industrieterrein in Haarlemmerliede een dekmantel zouden zijn voor drugshandel, doet aan vorenstaand oordeel niet af. Dit zijn algemene termen die een onvoldoende concrete en feitelijke basis vormen voor het aanwijzingsbesluit.
-Productie 14 betreft een RIEC-rapport van 22 september 2023. Ook dit rapport geeft een beschrijving van allerlei vormen van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit in de Haarlemmermeer. Ook in dit rapport worden geen concrete voorbeelden van criminaliteit en ondermijning op het bedrijventerrein zelf beschreven. Derhalve kan ook dit rapport de aanwijzing niet zelfstandig dragen. Dat ook in dit rapport in meer algemene termen autobedrijven binnen de gemeente in verband worden gebracht met (onder andere) drugscriminaliteit en witwassen en dat daarin verweerders standpunt wordt bevestigd dat de omzet van autobedrijven (groot- en detailhandel alsmede reparatie) in de Haarlemmermeer fors hoger is dan het landelijk gemiddelde, kan de aanwijzing daarom evenmin zelfstandig dragen.
8.4
Tussenconclusie is dat gedingstukken 11, 13 en 14 niet zelfstandig kunnen dienen als motivering voor het aanwijzingsbesluit.
8.5
Vervolgens ligt vervolgens de vraag voor of de stukken die wel met verzoekster zijn gedeeld, kunnen dienen als (aanvullende) motivering voor het aanwijzingsbesluit.
Productie 10 betreft:
-een besluit van de burgemeester d.d. 20 september 2018 tot sluiting van een autobedrijf op het bedrijventerrein voor de duur van zes maanden vanwege aangetroffen gestolen auto’s en auto-onderdelen, waarbij de betrokkene zich schuldig zou hebben gemaakt aan opzetheling, witwassen en overtreding van de Telecommunicatiewet en de Wet Wapens en Munitie:
-een besluit van de burgemeester d.d. 3 juli 2018 tot sluiting van een autobedrijf op het bedrijventerrein voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet;
-een besluit van de burgemeester d.d. 1 oktober 2018 tot sluiting van een autobedrijf op het bedrijventerrein voor de duur van zes maanden vanwege een veelheid aan aangetroffen gestolen auto-onderdelen, waarbij de betrokkene zich schuldig zou hebben gemaakt aan opzetheling en witwassen;
-een besluit van de burgemeester d.d. 20 januari 2023 tot sluiting van een autobedrijf op het bedrijventerrein voor de duur van zes maanden vanwege de aanwezigheid van een veelheid aan gestolen auto-onderdelen en brommer-onderdelen en;
-een besluit van de burgemeester d.d. 12 december 2023 tot sluiting van een autobedrijf op het bedrijventerrein voor de duur van zes maanden vanwege de aanwezigheid van gestolen auto-onderdelen.
8.6
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de besluiten uit 2018 gelet op het tijdsverloop van 6 jaren niet aan de aanwijzing ten grondslag kunnen worden gelegd, omdat actuele concrete informatie dat de situatie onvoldoende verbeterd is ontbreekt. De sluitingsbevelen van 20 januari 2023 en 12 december 2023 hebben een voldoende actueel karakter maar deze twee recente incidenten kunnen niet dan wel in onvoldoende mate de conclusie rechtvaardigen dat op het bedrijventerrein de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staan. Verweerder heeft slechts met deze twee situaties concrete actuele informatie overgelegd over het bedrijventerrein zelf. Daarom kunnen de hiervoor genoemde door verweerder overgelegde stukken ook in onderlinge samenhang de motivering van het besluit niet dragen.
8.7
Het vorenstaande wordt niet anders indien beide actuele incidenten worden bezien in samenhang met verweerders opmerking in de toelichting op het aanwijzingsbesluit dat uit een analyse van de politie valt af te leiden dat met enige regelmaat bij controles of naar aanleiding van meldingen gestolen voertuigen en gestolen voertuigonderdelen worden aangetroffen bij diverse bedrijven en dat in de afgelopen jaren het bedrijventerrein meerdere keren is gebruikt als verzamellocatie voor gestolen auto’s die in zeecontainers naar buiten de EU worden geëxporteerd. Het vorenstaande suggereert op zijn minst dat er (veel) meer (dan twee) recente incidenten hebben plaatsgevonden. Daarvan zijn echter geen stukken overgelegd. Datzelfde geldt voor de in de toelichting op het aanwijzingsbesluit genoemde grote branden in de afgelopen jaren met een behoorlijke impact op de omgeving als gevolg van - naar de voorzieningenrechter begrijpt - illegale (in strijd met milieuwetgeving) opslag van goederen alsmede voor het feit dat uit een internationaal strafrechtelijk onderzoek bleek dat een bedrijf op het bedrijventerrein een cruciaal onderdeel was van een internationaal mensensmokkelnetwerk waarbij de eigenaren werden verdacht van witwassen en smokkel van verdovende middelen. Ook van deze incidenten heeft verweerder geen stukken overgelegd.
8.8
Tot slot merkt de voorzieningenrechter nog op dat van de reeks in rechtsoverweging 5.1 opgesomde misdrijven en overtredingen (milieuovertredingen, fiscale fraude, zwart werken, energiefraude, gestolen auto-onderdelen, uitkeringsfraude etc.) geconstateerd tijdens meerdere integrale controles ook geen stukken zijn overgelegd. Daar komt bij dat ook niet helder is wanneer deze misstanden precies zijn vastgesteld.
Conclusie en gevolgen
9.1
Resumerend is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat verweerder niet aan de hand van gedocumenteerde concrete voorbeelden van criminaliteit en ondermijning door ondernemingen op het bedrijventerrein zelf aannemelijk heeft gemaakt dat de leefbaarheid, de openbare orde en veiligheid op het bedrijventerrein ten tijde van het aanwijzingsbesluit (nog) zodanig onder druk stond, dat hij het gebied heeft mogen aanwijzen als een gebied waarvoor bedrijven een exploitatievergunning nodig hebben. Het bezwaar van verzoekster dat het aanwijzingsbesluit onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd, heeft derhalve op dit moment een redelijk kans van slagen. Daarin ziet de voorzieningenrechter aanleiding het aanwijzingsbesluit te schorsen totdat op het bezwaar is beslist. Dat betekent dat de werking van het aanwijzingsbesluit wordt opgeschort totdat een besluit op de bezwaren van verzoekster zijn genomen. De overige door verzoekster aangevoerde gronden, kunnen onbesproken blijven. Het vorenstaande betekent niet dat de exploitatievergunningplicht definitief van de baan is. Deze uitspraak betreft een voorlopig oordeel op grond van de thans overgelegde stukken en het is niet ondenkbaar dat verweerder in bezwaar het motiveringsgebrek herstelt.
9.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Ook krijgt verzoekster een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde van verzoekster heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Dat zijn twee handelingen met een waarde van € 875,-- per handeling. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,--.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het aanwijzingsbesluit tot het moment van de verzending van het besluit op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 371,-- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,-- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.