ECLI:NL:RBNHO:2024:13930

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
22_4351
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunningen voor verbouwing en wijziging van gebruik van panden in Santpoort-Noord

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 24 december 2024, wordt geoordeeld over de omgevingsvergunningen die zijn verleend aan een vergunninghouder voor de verbouwing van twee panden in Santpoort-Noord. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunningen onvoldoende zorgvuldig zijn voorbereid en gemotiveerd, met name op het gebied van de parkeereisen. De eisers, bewoners van de nabijgelegen panden, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen, omdat zij van mening zijn dat de vergunningen niet voldoen aan de vereisten voor parkeren en dat de plannen in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt het college van burgemeester en wethouders in de gelegenheid om de gebreken in de vergunningen te herstellen. De beroepsgronden van de eisers worden grotendeels afgewezen, maar de rechtbank benadrukt dat het college moet zorgen voor een goede motivering en borging van de parkeervereisten in de omgevingsvergunningen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn beslist.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4351

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit Santpoort-Noord, eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, het college
(gemachtigde: R. de Bie).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit Velsen-Zuid (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het verlenen van twee omgevingsvergunningen aan vergunninghouder voor (a) de verbouw, het realiseren van een dakterras en het wijzigen van het gebruik op de eerste verdieping van het pand aan de [adres] in [plaats] en (b) het vergroten en wijzigen van het gebruik van een winkel/opslagruimte op het perceel de [adres 2] in [plaats] . Eisers wonen in de buurt van deze panden en zijn het niet eens met deze omgevingsvergunningen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de omgevingsvergunningen onvoldoende zorgvuldig zijn voorbereid en gemotiveerd, omdat in de omgevingsvergunningen onvoldoende is gemotiveerd en geborgd dat is voldaan aan de vereisten voor parkeren. Het college krijgt de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. Dit is daarom een tussenuitspraak. Verder slagen de beroepsgronden van eisers niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Procesverloop

2. Het college heeft op 3 maart 2022 aan vergunninghouder twee omgevingsvergunningen verleend voor de panden aan de [adres] en [adres 2] in [plaats] . Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
2.1.
Omdat het (te) lang duurde voordat het college op het bezwaar besliste hebben eisers op 1 september 2022 beroep (tegen het niet tijdig beslissen) bij de rechtbank ingesteld.
2.2.
In het besluit van 19 september 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en heeft het college de omgevingsvergunningen in stand gelaten. Het al ingestelde beroep van eisers is ook hier tegen gericht [1] . Daarnaast hebben eisers op 26 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van 19 september 2022.
2.3.
Bij besluit van 22 september 2022 heeft het college erkend dat zij te laat heeft beslist op het bezwaar en daarom is aan eisers een dwangsom toegekend. Tegen dit besluit zijn eisers niet opgekomen.
2.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van het college samen met mr. [naam 1] . Namens het college hebben ook deelgenomen [naam 2] en [naam 3] (adviseurs van de Omgevingsdienst).

Leeswijzer

3. De rechtbank zal eerst het bestreden besluit weergeven en uiteenzetten wat volgens de rechtbank wel en niet is vergund. Daarna zal de rechtbank het beroep afbakenen. Eisers hebben namelijk niet tegen alle onderdelen van het bestreden besluit gronden gericht. Dan zal de rechtbank eerst het beroep niet-tijdig beslissen beoordelen. Daarna volgt de beoordeling van de rechtbank van de verleende omgevingsvergunningen. Hierbij gaat de rechtbank in op de vraag of het college verplicht was de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan toe te passen. Ook gaat de rechtbank in op de vraag of wonen ter plaatse kon worden toegestaan, gelet op de impact daarvan op de woon- en leefomgeving. Hier komt het aspect parkeren aan de orde, het punt dat het college onvoldoende heeft geborgd en gemotiveerd. Aan het eind staat de tussenbeslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
4. De toepasselijke wettelijke regels en beleidsregels staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Het bestreden besluit

5. Het college heeft vastgesteld dat het bouwplan voor de [adres] in strijd is met het bestemmingsplan Santpoort-Noord. De bestemming Centrum-2 staat namelijk niet toe dat het aantal woningen toeneemt. Dit is ook in strijd met het Paraplubestemmingsplan.
Het college ziet echter ruimte om met toepassing van zijn afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) mee te werken aan het bouwplan. Volgens het college bestaat er tegen de wijziging van dansschool in woonruimte vanuit ruimtelijke oogpunt geen bezwaar, omdat het bestemmingsplan wonen op de bovenverdieping al toestaat.
Ook het dakterras is in strijd met het bestemmingsplan Santpoort-Noord, maar omdat het dakterras voldoet aan het afwijkingenbeleid van de gemeente ziet het college ook hier geen ruimtelijke bezwaren om dit toe te staan.
Volgens het college bestaat ook geen strijdigheid met het Paraplubestemmingsplan parkeren Velsen. Volgens het college moeten er namelijk twee parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd en dat is hier het geval.
In de omgevingsvergunning ten aanzien van de [adres] heeft het college bovendien het voorschrift opgenomen dat de vergunning verleend wordt op voorwaarde dat de omgevingsvergunning voor de [adres 2] wordt verleend en onherroepelijk wordt. Aan de vergunning mag slechts uitvoering worden gegeven als de omgevingsvergunning van [adres 2] in stand blijft en uitgevoerd wordt.
6. Ten aanzien van de [adres 2] stelt het college dat de bestemming Gemengd is. De toename van het aantal woningen en de goothoogte zijn in strijd met deze bestemming. De overschrijding van de toegestane goothoogte is volgens het college akkoord, omdat het bestaande gebouw aan de andere kant ook over twee volle bouwlagen beschikt. Door de uitbreiding sluit de [adres 2] dus beter aan op de bestaande bebouwing van het buurpand. Tegen de toename van het aantal woningen bestaat vanuit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar omdat sprake is van een woonomgeving en wonen op de verdieping al is toegestaan. Daarbij wordt ook gewezen op de wijzigingsbevoegdheid voor dit perceel, waarin wonen ook wordt toegestaan.
Volgens het college is ook geen sprake van strijd met het Paraplubestemmingsplan parkeren Velsen. Volgens het college zijn er 6 parkeerplaatsen nodig, welke op eigen terrein worden gerealiseerd.

De beoordeling door de rechtbank

Wat is er vergund?
7. De ene omgevingsvergunning ziet op het vergroten van de eerste verdieping en het wijzigen van het gebruik van die verdieping (het worden 2 appartementen) en het realiseren van een dakterras op de [adres] .
De andere omgevingsvergunning is verleend voor het vergroten en wijzigen van het gebruik van een winkel/opslagruimte naar 5 appartementen op de [adres 2] .
7.1.
De rechtbank stelt vast dat er dus in totaal 7 appartementen zijn vergund en niet – zoals eisers stellen – 17 appartementen. Dat er in het verleden mogelijk nog meer of andere aanvragen zijn gedaan voor [straat 1] 172 of 170 maakt dit niet anders. Het gaat erom wat er is verleend en wat ter toetsing voorligt en dat zijn alleen deze twee omgevingsvergunningen die zien op – in totaal – 7 appartementen.
7.2.
Daarbij stelt de rechtbank vast dat er geen omgevingsvergunning is verleend voor het aanleggen van een (uit)weg. Hoewel in de omgevingsvergunningen artikel 2.2 van de Wabo staat vermeld, blijkt nergens uit de omgevingsvergunning dat deze ook is verleend voor het aanleggen van een (uit)weg. Bovendien heeft het college verklaard dat het opnemen van het artikel een verschrijving betreft.
7.3.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat in de omgevingsvergunningen staat vermeld welke stukken bij de omgevingsvergunningen horen. Niet gebleken is dat eisers niet over de daar genoemde stukken beschikken.
Verder stelt de rechtbank vast dat het college – al in bezwaar – heeft aangegeven dat in tekening BA L 2.01 [2] een verschrijving staat. Daar staat ‘plattegrond
nieuwetoestand’, terwijl daar ‘plattegrond
bestaandetoestand’ zou moeten staan. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende duidelijk dat de omgevingsvergunning niet ziet op winkelruimte op de begane grond van de [adres 2] .
Waar ziet het beroep (niet) op?
8. De beroepsgronden van eisers zijn gericht tegen de wijziging van het gebruik en het parkeren. De rechtbank laat de vergroting van de panden en het dakterras van [adres] daarom buiten de beoordeling.
9. Eiseres hebben in het beroepschrift ook gronden gericht tegen besluiten die zien op het vaststellen van hogere geluidswaarden voor de [straat 1] en de [straat 2] . De rechtbank is niet bevoegd om hierover te oordelen en heeft het beroep, wat dit punt betreft, doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Beroep niet-tijdig beslissen
10. Eisers hebben in eerste instantie beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat het college te laat was met de beslissing op bezwaar. Eisers zelf hebben dit beroep niet ingetrokken. Dit ligt dus nog ter beoordeling voor.
10.1.
Een beroep niet-tijdig beslissen is er op gericht om te beoordelen of het college te laat heeft beslist en om het college er toe te bewegen om (alsnog) een beslissing te nemen. In dit geval heeft het college een beslissing op bezwaar genomen. Daarbij heeft het college al erkend dat ze te laat heeft beslist en heeft eisers een dwangsom toegekend. Eisers hebben dus geen belang meer bij een beoordeling van hun beroep niet-tijdig beslissen. Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
10.2.
Wel hebben eisers nog recht op vergoeding van de proceskosten die zij hebben moeten maken voor het instellen van dit beroep niet-tijdig. Deze zal het college moeten betalen. Ook zullen eisers hun griffierecht vergoed krijgen.
Kon het college de omgevingsvergunningen verlenen?
11. Niet in geschil is dat de wijziging van het gebruik van beide panden in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming.
12. Om het bouwplan toch mogelijk te maken heeft het college een omgevingsvergunning verleend. Dit mag het college doen als de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Hierbij is niet relevant welke activiteit voorheen werd toegestaan. Het gaat om de gewenste activiteit.
Verplichte toepassing wijzigingsbevoegdheid?
12.1.
Volgens eisers biedt het bestemmingsplan zelf mogelijkheden om af te wijken en had het college daaraan toepassing moeten geven. Door de wijzigingsbevoegdheid niet te volgen handelt het college in strijd met het bestemmingsplan. Het al dan niet volgen van de wijzigingsbevoegdheid is niet afhankelijk van de gekozen uitvoering van het bouwplan (nieuw of verbouw), zoals het college stelt. Omdat het college de wijzigingsbevoegdheid niet volgt, wordt het noodzakelijk onderzoek naar ruimtelijke ordening en belangenafweging overgeslagen. Verder geldt dat zonder toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemming niet wijzigt naar ‘wonen’. Het college veronderstelt verder ten onrechte dat ‘wonen’ op het perceel is toegestaan; de bestemming ‘wonen’ is aan het perceel niet toegekend. Het college gaat ook voorbij aan de in het bestemmingsplan opgenomen ‘algemene procedureregels’ (artikel 25). Het college stelt ten onrechte dat niet hoeft te worden voldaan aan de randvoorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. De gevolgen van de afwijkingen zijn immers niet onderzocht.
12.2.
Het college stelt dat geen sprake is van een uitwerkingsplicht, maar een wijzigingsbevoegdheid en wijst op artikel 3.2.1 van het bestemmingsplan ‘Santpoort-Noord’ waarin is ingegaan op de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Ook wijst het college op artikel 25.1 van genoemd bestemmingsplan over de beoordeling van de toelaatbaarheid van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid (integrale belangenafweging). Er kan op meer manieren dan alleen via de wijzigingsbevoegdheid tot een goede ruimtelijke ordening worden gekomen. De planwetgever kan geen bevoegdheden uitsluiten die wettelijk zijn vastgelegd (zoals in artikel 2.12 Wabo). Het college geeft verder aan dat tijdens de hoorzitting expliciet is aangegeven dat geen gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, omdat de aanvragen daarop niet zien. Het college heeft besloten op de aanvragen. Verder is geen gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, omdat geen sprake is van nieuwbouw maar van uitbreiding van bestaande bebouwing. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat met het bouwplan sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat eisers niet in hun woon- en leefklimaat worden geschaad. Daarbij is volgens het college uitvoerig ingegaan op de uitvoerbaarheid van de plannen, waaronder de milieutechnische, ecologische en verkeerstechnische toelaatbaarheid.
12.3.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt de wijzigingsbevoegdheid een bevoegdheid in voor het college om de bestemming door middel van een wijziging van het bestemmingsplan (middels een wijzigingsplan) te wijzigen. Hier is geen sprake van. De aanvragen zien niet op wijziging van het bestemmingsplan. In dit geval is gevraagd om met een omgevingsvergunning een activiteit toe te staan die in strijd is met het bestemmingsplan. Met deze omgevingsvergunning wordt van het bestemmingsplan afgeweken. Het college beslist op de aanvraag en bepaalt niet zelf waarop hij beslist. Dat het college zelfstandig tot wijziging van het bestemmingsplan had moeten overgaan volgt de rechtbank dus niet.
12.4.
Ter zitting is door eisers nog gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid ook moet worden gezien als binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Als deze mogelijkheid aanwezig is, gaat deze voor op de afwijkingsmogelijkheid van de zogenoemde kruimellijst. De rechtbank volgt eisers ook niet in deze stelling. Deze wijzigingsbevoegdheid en de mogelijkheid om binnenplans van het bestemmingsplan af te wijken vinden beide hun grondslag in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en kennen hun eigen toepassingsregels. Zij zijn alleen al daarom niet met elkaar op één lijn te stellen. Het bestemmingsplan kent op dit punt overigens geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Daarnaast volgt uit de Wabo, noch uit enig andere wettelijke regeling dat tussen de binnenplanse afwijkingsregeling en de buitenplanse ‘kruimelgevallenregeling’ een rangorde bestaat op grond waarvan het college gehouden zou zijn om voorrang te geven aan de toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. [3]
12.5.
Het college heeft daarom op goede gronden artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 in samenhang met artikel 4, eerste en negende lid, van bijlage II van het Bor (de zogenoemde kruimellijst) toegepast.
12.6.
Hierbij overweegt de rechtbank dat het college eerst toepassing heeft gegeven aan artikel 4, eerste lid, van Bijlage II van het Bor en daarna aan het negende lid van hetzelfde artikel. Dus het college heeft eerst de uitbreiding van de panden beoordeeld en daarna de wijziging van het gebruik. Dit is ook de volgorde die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – ook in de door eisers genoemde zaak over de Aldi in Wieringerwerf – voorschrijft [4] . De beroepsgrond van eisers op dit punt slaagt dan ook niet.
Is er sprake van een goede ruimtelijke ordening?
12.7.
Hierbij is de vraag of, ondanks de strijdigheid, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Een in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan dienen als goede ruimtelijke onderbouwing voor een afwijking van het bestemmingsplan, als aan de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen uitgangspunten wordt voldaan.
In de wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van [straat 1] staat dat burgemeester en wethouders op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd zijn de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemmingen 'Centrum', 'Verkeer', 'Groen', 'Tuin' en 'Wonen', waarbij de volgende randvoorwaarden gelden:
  • het aantal vierkante meters detailhandel mag niet toenemen;
  • de hoogten mogen niet meer bedragen dan in onderstaande afbeelding;
  • de rooilijnen dienen opgericht te worden zoals in onderstaande afbeelding;'
  • het bouwpercentage mag niet meer bedragen dan 55% van het in onderstaande afbeelding rood gearceerde perceel;
  • de ontsluiting dient plaats te vinden via [straat 1] ;
  • het parkeren dient opgelost te worden op eigen terrein, conform de geldende parkeernorm;.
12.8.
De rechtbank stelt voorop dat zowel de bestemming Centrum-2 als de bestemming Gemengd al wonen toestaat. Daarbij staat ook de wijzigingsbevoegdheid, zoals genoemd in artikel 22.4 wonen toe. Eisers zijn het hier niet mee eens, maar het is te laat om daar in deze procedure nog tegen op te komen. Eisers hadden hier tegenop kunnen komen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De aangevraagde wijziging is daarmee dus niet in strijd en heeft dus geen gevolgen voor de ruimtelijke ordening.
Ontsluiting via [straat 1]
13. Eisers voeren aan dat in het bestemmingsplan is aangegeven dat ontsluitingen van het perceel via [straat 1] moeten gaan. De noodzaak voor de ontsluiting van het perceel naar [straat 2] is niet aangetoond en ook niet dat er met die ontsluiting nog sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het is een ingrijpende aanpassing van het openbare gebied aan [straat 2] en een wijziging van de in het bestemmingsplan opgenomen randvoorwaarden en daarmee een planwijziging en daarom had de omgevingsvergunning moeten worden geweigerd.
13.1.
Het college betoogt dat geen gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, maar dat van het bestemmingsplan is afgeweken op grond van artikel 2.12 van de Wabo. In het stedenbouwkundig advies van 22 oktober 2021 van de afdeling Fysieke Leefomgeving is beschreven dat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is om een gesloten achterkant naar [straat 2] te creëren. Door een doorgang met twee deuren (een naar [straat 2] en een naar het binnenhof richting [straat 1] ) is er een ontsluiting die beide punten dekt en zorgt voor een correcte ingang volgens de huisnummers maar ook een ruimtelijk kloppende voorkant langs [straat 2] . Het gebouw sluit daarmee aan op de stedelijke en ruimtelijke hiërarchie van de omliggende bebouwing die is gericht op [straat 2] . De ontsluiting met een deur maakt geen inbreuk op het straat- of bebouwingsbeeld of de beleving van de bestaande omgeving en is in lijn met reeds bestaande ontsluitingen. De route waarlangs in theorie drukte van het kernwinkelgebied in de woonwijk zou kunnen worden gebracht is via [straat 2] zelf, de ontsluiting kan alleen door toekomstige bewoners worden gebruikt. Dat de verkeersbewegingen zodanig zullen toenemen als gevolg van de komst van de bewoners van de 7 appartementen dat sprake is van een onevenredige en buitenproportionele verkeerstoename acht het college niet aannemelijk. Het betreft voornamelijk interne verbouwingen en de veranderingen aan de buitenzijde maken geen inbreuk op de ruimtelijke indeling, het aanzicht en de beleving van de bestaande omgeving. De toevoeging van de appartementen in een verstedelijkte omgeving heeft geen onevenredige effecten op het woon- en leefgenot van de omwonenden. Eisers hebben hun stelling daarover ook niet verder onderbouwd.
13.2.
De rechtbank overweegt nogmaals dat de wijzigingsbevoegdheid kan dienen als ruimtelijke onderbouwing. Het is niet zo dat een omgevingsvergunning niet mag worden verleend als niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid. In dat geval moet het college nader motiveren waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit heeft het college gedaan.
13.3.
De rechtbank stelt voorop dat in de wijzigingsbevoegdheid wordt aangegeven dat de ontsluiting plaats dient te vinden via [straat 1] . Deze ontsluiting wordt aangegeven met een blauwe pijl. Hiermee wordt naar het oordeel van de rechtbank de ontsluiting van het verkeer bedoeld. Via [straat 1] kunnen bewoners van de panden/appartementen met de fiets of auto op het binnenterrein komen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hiermee een andere ingang van het pand aan de [adres 2] niet verboden en bovendien is er geen andere ontsluiting voor verkeer aangevraagd of vergund.
13.4.
Los hiervan, is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom naast een ontsluiting voor verkeer via [straat 1] ook een ontsluiting van het pand via [straat 2] nodig is en waarom dit niet leidt tot onevenredige effecten op het woon- en leefgebied van de omwonenden.
Parkeren op eigen terrein
14. De rechtbank overweegt op dit punt allereerst (en nogmaals) dat er omgevingsvergunningen zijn verleend voor 7 appartementen en niet voor 17. De stelling van eisers dat – gelet op dit laatste aantal – uitgegaan moet worden van 24 parkeerplaatsen volgt de rechtbank dus niet. Ook oordeelt de rechtbank dat voor de vraag hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden niet relevant is welk parkeernormenbeleid (uit 2015 of 2022) van toepassing is. In beide gevallen komt de parkeerbehoefte uit op 2 voor de [adres] en 6 voor de [adres 2] . De rechtbank stelt verder vast dat het college niet heeft gesaldeerd. De gronden van eisers hierover laat de rechtbank daarom buiten beschouwing.
14.1.
Uitgangspunt is dat er 8 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd op eigen terrein wil sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening, maar ook om te voldoen aan het Paraplubestemmingsplan parkeren Velsen.
Volgens het college wordt hieraan voldaan. Eisers betwisten dit. Zij stellen dat uit de door adviesbureau PiEye Adviseurs overgelegde tekeningen bij het bouwplan niet kan worden vastgesteld om hoeveel parkeerplaatsen het werkelijk gaat. Ook is niet aangetoond dat de parkeerplaatsen voldoen aan de kwaliteitsrichtlijnen van CROW en NEN. De beschikbaarheid van de door het college gestelde 8 parkeerplaatsen is daarmee niet aangetoond.
14.2.
De rechtbank is met eisers van oordeel dat uit de tekeningen die bij de omgevingsvergunning horen niet is op te maken hoeveel parkeerplaatsen er worden gerealiseerd. De parkeerplaatsen zijn namelijk niet ingetekend op de bouwtekeningen die onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunningen. Voor zover het college stelt dat dit wel is op te maken uit de rapporten van Pi-Eye adviseurs stelt de rechtbank vast dat alleen het rapport ten aanzien van [adres 2] zich bij de stukken bevindt. Maar los daarvan zijn deze rapporten niet opgesomd als bij het besluit horende stukken in de omgevingsvergunning. Gelet hierop is onvoldoende duidelijk en niet geborgd dat het bouwplan voldoet aan de parkeernomen en aan het Paraplubestemmingsplan Parkeren. Dit levert een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek op. Verderop in deze uitspraak zal worden uitgelegd waar dit toe leidt.
Stikstofberekeningen
15. Eisers voeren aan dat de stikstofberekeningen ten onrechte niet zijn gebaseerd op 17 woningen. Verder had ook de groothandel ‘Uit Den Vreemde Import Export’ in de stikstofberekeningen moeten worden meegenomen.
15.1.
De rechtbank overweegt dat eisers zich alleen kunnen beroepen op een norm als deze norm bedoeld is om hun belangen te beschermen. Dit staat in het relativiteitsvereiste [5] dat geldt in het bestuursrecht. Met het college is de rechtbank van oordeel dat eisers het relativiteitsvereiste kan worden tegengeworpen omdat de Wet natuurbescherming (Wnb) strekt tot bescherming van Natura 2000-gebieden en niet tot het belang van eisers. Alleen als het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van het woon- en leefgebied van eisers, kan sprake zijn van verwevenheid tussen het belang van eisers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb tot doel heeft te beschermen en kunnen eisers een beroep doen op de normen uit de Wnb [6] . Gelet op de afstand van hun woning tot het gebied en de bebouwing die staat tussen het gebied en de woning van eisers is de rechtbank van oordeel dat het Natura 2000-gebied geen onderdeel uitmaakt van het woon- en leefgebied van eisers en dat niet gesproken kan worden van een verwevenheid.
Ontbreken planschadeovereenkomst
16. Eisers voeren aan dat het ontbreken van een planschadeovereenkomst in strijd is met de bepalingen uit het bestemmingsplan hierover. Met het doorverwijzen naar de ondernemer onttrekt de gemeente zich aan haar verantwoordelijkheid.
16.1.
In artikel 7.3 van het bestemmingsplan staat – voor zover hier van belang – dat het college bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het toevoegen van woningen indien aangetoond is dat er een planschadeverhaalsovereenkomst met de gemeente is gesloten. De rechtbank begrijpt dat hiermee een planschadeverhaalsovereenkomst wordt bedoeld tussen vergunninghouder en gemeente, voor het geval er een beroep wordt gedaan op planschade door derden. Deze regel strekt dus niet tot bescherming van eisers, maar van de gemeente. Hier kan dus ook het relativiteitsvereiste aan eisers worden tegengeworpen.

Conclusie en gevolgen

17. De rechtbank heeft hiervoor alle beroepsgronden van eisers beoordeeld. Alleen de beroepsgrond ten aanzien van het parkeren slaagt, in die zin dat hier sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Dit kan nog worden hersteld door het college. De rechtbank zal het college daarom in de gelegenheid stellen het genoemde gebrek te herstellen [7] .
17.1.
Om het gebrek te herstellen moet het college ervoor zorgen dat in de omgevingsvergunning en de onderliggende stukken voldoende is gemotiveerd en geborgd dat wordt voldaan aan de parkeervereisten. Uit de omgevingsvergunning dan wel de daaraan verbonden stukken moet daarom duidelijk blijken dat en waar de 8 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de percelen van [adres] en [adres 2] . De rechtbank laat het aan het college over om te bepalen hoe hij dit wil herstellen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
17.2.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
17.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

De beslissing

De rechtbank
  • draagt het college op om binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzitter, en mr. E.J. van Keken en mr. T.J.H. Verstappen, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2 (zorgvuldige voorbereiding)
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12 (motivering)
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Invoeringswet Omgevingswet
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De aanvragen om een omgevingsvergunning zijn ingediend op 5 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid onder c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…),
Artikel 2.12, eerste lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Besluit omgevingsrecht
Bijlage II, artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1.een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
Bestemmingsplan Santpoort-Noord
Artikel 6.1
De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, uitsluitend op verdiepingsniveau, waarbij het aantal woningen niet mag toenemen tenzij anders aangeduid;
detailhandel;
dienstverlening met baliefunctie;
horeca categorie 1;
ter plaatse van de aanduiding;
'wonen', is tevens wonen op de begane grond toegestaan;
'horeca' is tevens horeca tot en met de op de verbeelding aangegeven categorie toegestaan;
'onderdoorgang', tevens een onderdoorgang;
met de daarbij behorende:
groenvoorzieningen;
waterpartijen;
wegen, paden en parkeerplaatsen;
nutsvoorzieningen.
Artikel 7.1
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, waarbij het aantal niet mag toenemen tenzij anders aangeduid;
detailhandel;
dienstverlening;
cultuur en ontspanning;
maatschappelijk;
kantoren;
ter plaatse van de aanduiding;
'verkooppunt motorbrandstoffen', tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg toegestaan;
'bedrijf', bedrijven tot en met maximaal categorie A welke zijn opgenomen in de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging;
'sport', tevens een sportschool;
'-dh', geen detailhandel toegestaan;
met de daarbij behorende:
groenvoorzieningen;
waterpartijen;
wegen, paden en parkeerplaatsen;
nutsvoorzieningen.
Artikel 7.2.1 bouwen van hoofdgebouwen
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
de maximale goothoogte is 6 meter.
de maximale bouwhoogte is 9 meter.
Artikel 22.4 Wetgevingzone - wijzigingsgebied – 1
Wijzigingsgebied [straat 1]Ter plaatse van de aanduiding ‘Wetgevingszone-wijzigingsgebied - 1 zijn burgemeester en wethouders op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemmingen 'Centrum', 'Verkeer', 'Groen', 'Tuin' en 'Wonen', waarbij de volgende randvoorwaarden gelden:
het aantal vierkante meters detailhandel mag niet toenemen;
de hoogten mogen niet meer bedragen dan in onderstaande afbeelding;
de rooilijnen dienen opgericht te worden zoals in onderstaande afbeelding;'
het bouwpercentage mag niet meer bedragen dan 55% van het in onderstaande afbeelding rood gearceerde perceel;
de ontsluiting dient plaats te vinden via [straat 1] ;
het parkeren dient opgelost te worden op eigen terrein, conform de geldende parkeernorm;
Wijzigingsgebied 1 - Locatie [straat 1]
Artikel 25.1
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt, ter beoordeling van de toelaatbaarheid, een integrale belangenafweging plaats, waarbij onderstaande zaken aangetoond zijn:
a. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische, waterhuishoudkundige, archeologische, ecologische en verkeerstechnische toelaatbaarheid;
Indien van toepassing dient gelijktijdig met de procedure voor de wijziging een procedure voor het vaststellen van hogere waarden voor de geluidsbelasting worden gevoerd.
Als de toelaatbaarheid in inpasbaarheid van het plan niet is aangetoond, is de wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing.
Artikel 26.1 Parkeren
Bij de bevoegdheid van college tot het verlenen van een vergunning waarbij dit bestemmingsplan als toetsingsgrond geldt is tevens het op het moment van indiening vigerende parkeernormenbeleid van toepassing. Indien niet wordt voldaan aan de in dit parkeernormenbeleid genoemde parkeernormen zal de vergunning worden geweigerd.
Paraplubestemmingsplan Parkeren Velsen
Artikel 3.1
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het Parkeernormenbeleid, zoals dat geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning, wordt gerealiseerd.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:19 van de Awb.
2.Van 31 januari 2022, behorend bij de omgevingsvergunning voor [adres 2]
3.Vgl. rechtsoverweging 3.4 van uitspraak ECLI:NL:RVS:2016:2985
4.Lees overweging 2.4 van de uitspraak over de Aldi (ECLI:NL:RVS:2018:963).
5.Dit staat in artikel 8:69a van de Awb
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706
7.Dit doet de rechtbank op grond van artikel 8:51a en 8:80a van de Awb