Op 25 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is aangespannen door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI) te Amsterdam. De kinderrechter heeft de moeder van [de minderjarige] als belanghebbende aangemerkt. De procedure begon met een verzoekschrift van de GI, ontvangen op 26 september 2024, waarin werd verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing en wijziging van de verblijfplaats van [de minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2024, die achter gesloten deuren plaatsvond, zijn de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig geweest. [de minderjarige] heeft haar mening gegeven in een apart gesprek met de kinderrechter.
De feiten tonen aan dat [de minderjarige] in een gezinshuis verbleef, maar inmiddels met toestemming van de moeder bij haar zus [zus] woont. De kinderrechter heeft eerder al maatregelen genomen, waaronder ondertoezichtstelling en machtigingen tot uithuisplaatsing. De kinderrechter oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige], gezien de onveilige thuissituatie en de tekortkomingen van de moeder in het bieden van structuur en grenzen. De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 7 mei 2025, en heeft het verzoek om wijziging van de verblijfplaats afgewezen, omdat het gezinshuis niet gelijkgesteld kan worden aan een ouder of pleegouder.
De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. S. Ok, kinderrechter, en is op schrift gesteld op 26 november 2024. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.