ECLI:NL:RBNHO:2024:13852

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/15/359429 / JU RK 24-1769
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een 8-jarig meisje met een licht verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 december 2024 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een 8-jarig meisje, hierna te noemen [de minderjarige], dat lijdt aan een licht verstandelijke beperking. Het meisje was op vrijwillige basis in een gezinshuis geplaatst, omdat haar moeder, hierna te noemen de moeder, ernstig ziek was door borstkanker en niet in staat was om voor haar te zorgen. De moeder heeft inmiddels haar behandeling afgerond en is hersteld, maar er zijn zorgen over haar opvoedvaardigheden en de thuissituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de onvoorspelbaarheid en onzekerheid in haar leven. De moeder heeft in het verleden al moeite gehad om structuur en begeleiding te bieden, wat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige].

De kinderrechter heeft besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor zes maanden. Dit is gedaan om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] in een veilige en stimulerende omgeving kan opgroeien, terwijl er gewerkt wordt aan contactherstel tussen haar en de moeder. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder de hulpverlening accepteert en samenwerkt met de betrokken instanties om de situatie te verbeteren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/359429 / JU RK 24-1769
Datum uitspraak: 31 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. B. Schoonewil te Alkmaar,
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad, met bijlagen, ontvangen op 27 november 2024;
  • het verweerschrift van de moeder, met bijlagen, ontvangen op 28 december 2024;
  • het verslag van de moeder, ontvangen op 30 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een gezinshuis in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad aangegeven dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, omdat zij een grote mate van onzekerheid en onvoorspelbaarheid ervaart. [de minderjarige] verblijft sinds 1 mei 2024 op vrijwillige basis in een gezinshuis in [plaats] , omdat de moeder op dat moment ernstig ziek was en zij niet de volledige zorg voor [de minderjarige] kon dragen. De moeder heeft in het begin ingestemd met de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis, maar sinds de moeder herstellende is, is hierin een omslag gekomen. Omdat het voor [de minderjarige] onduidelijk is waar zij zal opgroeien, zit zij in een situatie waarbij zij voor haar gevoel mogelijk tussen de moeder en de gezinshuisouders moet kiezen. [de minderjarige] lijkt deze situatie verwarrend te vinden, wat bijvoorbeeld terug te zien is in haar uitlatingen over het verblijf bij het gezinshuis en in haar gedrag tijdens en na de omgang met de moeder. Daarnaast zijn er zorgen of moeder over voldoende opvoedvaardigheden beschikt en of zij voldoende kan aansluiten bij [de minderjarige] . Voorafgaand aan de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis waren er al zorgen of moeder de opvoeding alleen aankon. In de thuissituatie was er gebrek aan structuur, begeleiding en stimulatie, terwijl [de minderjarige] dit, zeker gezien haar licht verstandelijke beperking, nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen op verschillende gebieden (cognitief, sociaal en emotioneel). [de minderjarige] was bepalend bij de moeder thuis, waardoor ze controle had over situaties die daarmee voorspelbaar voor haar werden. De moeder werd intensief begeleid in de opvoeding van [de minderjarige] en zij heeft hierin veel herhaling, structuur en begeleiding nodig. De moeder is lastig leerbaar, wat mogelijk komt door haar vermoedelijke licht verstandelijke beperking. Sinds [de minderjarige] in het gezinshuis verblijft, heeft zij een positieve groei doorgemaakt op het gebied van zelfvertrouwen en openheid. Recent heeft er een bezoek bij de moeder thuis plaatsgevonden, waar [de minderjarige] direct weer de regie pakte. Dit is opvallend, omdat dit bij bezoeken op neutraal terrein niet gebeurt. De hulpverlening vraagt zich ernstig af of moeder op langere termijn de zorgen voor [de minderjarige] zal aankunnen. De Raad maakt zich er zorgen over dat, wanneer [de minderjarige] weer bij moeder zou gaan wonen, ze zich weer bepalend zal opstellen en mogelijk zelfs verantwoordelijkheid voelt om de ouderrol over te nemen. Wanneer er een gebrek is aan sturing en begrenzing (vanuit moeder), zal [de minderjarige] haar eigen impulsen volgen en haar behoeftes meteen invullen. De vader is wisselend betrokken in het leven van [de minderjarige] . Op dit moment wil hij graag contact met haar, maar het lukt niet om dat te bewerkstelligen. De Raad vindt het belangrijk dat er gekeken wordt naar welke rol de vader kan vervullen in het leven van [de minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verklaard dat zij het niet eens is met het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing, omdat zij graag wil dat [de minderjarige] weer naar huis komt. De moeder is hersteld van borstkanker, is weer begonnen met werken en is in staat om weer voor [de minderjarige] te zorgen. De moeder is bereid om alle hulp te accepteren die nodig is en zij wil er alles aan doen om haar dochter terug te krijgen. Op dit moment heeft de moeder helemaal geen omgang meer met [de minderjarige] . De omgang is na een omgangsmoment in oktober 2024 stopgezet, omdat de moeder uit wanhoop tegen [de minderjarige] heeft gezegd dat zij wil dat [de minderjarige] weer naar huis komt. De moeder zag [de minderjarige] slechts één keer per twee weken voor de duur van uur. Dat de moeder niet zou meewerken aan bepaalde dingen is onjuist, maar haar emoties kunnen hoog oplopen waardoor ze dingen kan zeggen die achteraf gezien niet handig zijn. Verder heeft de moeder erkend dat het klopt dat er in het verleden zorgen zijn geweest over haar beschikbaarheid, maar daarvoor is hulpverlening ingezet. Nergens blijkt uit dat de thuissituatie bij de moeder niet goed genoeg was voor [de minderjarige] . De moeder verkeerde toen zij in het voorjaar instemde met een vrijwillige plaatsing in het gezinshuis dan ook in de veronderstelling dat zij na haar ziektebed de zorg voor [de minderjarige] zelf weer zou kunnen oppakken. De moeder heeft het gevoel dat er misbruik is gemaakt van de situatie en dat alles wat zij zegt tegen haar wordt gebruikt. De moeder heeft geen bezwaar tegen een ondertoezichtstelling.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter constateert dat [de minderjarige] en haar moeder de Surinaamse nationaliteit hebben, waardoor deze zaak een internationaal karakter heeft. Omdat [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 7 van de Verordening Brussel II-ter rechtsmacht toe om dit verzoek te behandelen. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
ondertoezichtstelling
5.2.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.3.
Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat uit de onzekerheid en onvoorspelbaarheid waarin [de minderjarige] , die een licht verstandelijke beperking en een motorische beperking heeft, opgroeit. [de minderjarige] is binnen het vrijwillig kader bij het gezinshuis in [plaats] geplaatst, omdat de moeder op dat moment aan borstkanker leed en zware behandelingen moest ondergaan. Inmiddels is de moeder weer hersteld en wil zij graag dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen. Omdat de moeder een vermoedelijke licht verstandelijke beperking heeft en zich in haar gedrag en uitlatingen vaak laat leiden door emoties, is de moeder onvoorspelbaar in het contact met [de minderjarige] . Zo heeft de moeder [de minderjarige] de boodschap gegeven dat haar verblijf in het gezinshuis slechts tijdelijk is en dat zij snel weer naar huis komt. Dit is erg verwarrend voor [de minderjarige] . Daarnaast zijn er zorgen over de thuissituatie bij de moeder, omdat [de minderjarige] voorafgaand aan de uithuisplaatsing zelfbepalend gedrag liet zien. Het lukte de moeder onvoldoende om [de minderjarige] te begrenzen, te stimuleren en haar structuur aan te bieden, terwijl [de minderjarige] vanwege haar licht verstandelijke beperking juist extra zorg, stimulans en structuur nodig heeft. De moeder werd intensief begeleid in de opvoeding van [de minderjarige] en had hierin veel herhaling en begeleiding nodig.
5.4.
De kinderrechter heeft er onvoldoende vertrouwen in dat het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging binnen het vrijwillig kader zal lukken. De moeder voelt zich onbegrepen en niet gehoord door de hulpverlening en houdt de betrokken hulpverlening af. De kinderrechter acht het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Op deze wijze kan een neutrale partij regie voeren, onderzoeken wat er nodig is voor [de minderjarige] en hulpverlening inzetten. De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode in ieder geval op korte termijn wordt gewerkt aan contactherstel tussen [de minderjarige] en haar moeder en een uitbreiding van de omgang. Dat is nodig om te kunnen onderzoeken of de moeder weer zelf voor [de minderjarige] kan gaan zorgen, eventueel met intensieve begeleiding. De kinderrechter hoopt dat de moeder in het belang van [de minderjarige] in staat is om de hulpverlening te accepteren en een goede samenwerking met de GI aan te gaan.
5.5.
Gelet op het voorgaande stelt de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar.
machtiging uithuisplaatsing
5.6.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.7.
Gebleken is dat [de minderjarige] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt sinds zij in het gezinshuis verblijft en er zijn signalen dat zij zich bij het gezinshuis beter ontwikkelt dan in de thuissituatie bij de moeder. Het is daarom in het belang van [de minderjarige] dat zij nog langer in het gezinshuis kan verblijven en kan profiteren van die opvoedomgeving. De kinderrechter vindt het belangrijk dat vanuit een verblijf in het gezinshuis wordt onderzocht of en zo ja op welke wijze [de minderjarige] kan terugkeren naar huis. Dit zal enige tijd in beslag nemen. De kinderrechter vindt een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden daarom passend.
De kinderrechter verwacht niet dat er over zes maanden al een perspectiefbesluit is genomen, maar gaat er wel vanuit dat over zes maanden duidelijker is of al dan niet zal worden toegewerkt naar een terugkeer naar huis.
5.8.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de verzochte duur van zes maanden verlenen, te weten tot 1 juli 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 31 december 2024 tot 31 december 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsvervangende omgeving, te weten het gezinshuis in [plaats] , met ingang van 31 december 2024 tot 1 juli 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2024 door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel als griffier, en op schrift gesteld op 13 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.