ECLI:NL:RBNHO:2024:1381

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
C/15/345168 / HA ZA 23-592
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident ex artikel 22 Rv. Vordering tot opdracht overleggen nadere stukken afgewezen

Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, een vonnis in incident gewezen in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. In deze procedure vordert [eiser] betaling van een bedrag van € 31.062,24 van [gedaagde], die verweer voert en een incidentele vordering heeft ingediend tot overlegging van bepaalde e-mails. [gedaagde] stelt dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting om de rechter volledig te informeren, met name over e-mails die in 2009 zijn verzonden. [eiser] heeft echter aangevoerd dat hij deze e-mails niet meer in zijn bezit heeft en dat het mogelijk is dat deze e-mails ook aan [gedaagde] zijn gestuurd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] binnen zijn mogelijkheden heeft voldaan aan het verzoek van [gedaagde] en dat het niet ongebruikelijk is dat de e-mails uit 2009 niet meer beschikbaar zijn, gezien de wettelijke bewaarplicht van zeven jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eiser] nog over de e-mails beschikt. Daarom is de incidentele vordering van [gedaagde] afgewezen.

Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van [eiser] zijn begroot op € 521,00. De rechtbank heeft de zaak in de hoofdzaak verwezen naar de rol voor beraad en mondelinge behandeling op 28 februari 2024, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/345168 / HA ZA 23-592
Vonnis in incident van 14 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. D.E. Liqui Lung te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. E. Smid te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot overlegging van
stukken
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties
  • de akte uitlating producties, tevens houdende overlegging productie bij conclusie van
antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiser] betaling door [gedaagde] van een bedrag van € 31.062,24, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] voert verweer in de hoofdzaak en stelt in zijn conclusie van antwoord dat [eiser] de e-mail, door hem als productie 4 bij de dagvaarding overlegd, volledig moet overleggen, evenals de eventueel daarmee samenhangende e-mails.
2.3.
[eiser] heeft vervolgens de bewuste e-mail toegestuurd aan de advocaat van [gedaagde]. In reactie daarop is namens [gedaagde] verzocht om overlegging van de e-mails van 5 mei 2009 en juni 2009 waarnaar in de e-mail van 30 september 2020 verwezen wordt.
2.4.
[eiser] voert aan dat hij die e-mails niet meer in zijn bezit heeft en dat het bovendien niet onwaarschijnlijk is dat die e-mails - zoals in die tijd veel gebeurde - ook in cc aan [gedaagde] waren toegestuurd.
2.5.
[gedaagde] handhaaft zijn incidentele vordering. Hij stelt dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn wettelijke plicht op grond van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering om de rechter volledig te informeren. Hij benadrukt dat dit des te meer van belang is omdat hij de complete administratie van [vereniging] in 2014 toen hij aftrad als bestuurder aan [eiser] heeft overgedragen, die daarna zelf als enig bestuurder van de exploitatievereniging is doorgegaan.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.7.
Als productie 4 bij de dagvaarding heeft [eiser] een e-mail overgelegd van 30 september 2020 van notaris M. Laenen aan hem. De overgelegde e-mail houdt onder meer in:
Per email op 9 juni 2009 van 14.59 uur heeft [betrokkene 1] de voorbeeld BTW nota op verzoek van [gedaagde] voorgelegd aan [betrokkene 2]:
en de e-mail eindigde met de zin:
Verder is in de e-mail van [betrokkene 1] aan jou van 5 mei 2009 van 18.41 uur het volgende
opgenomen:
2.8.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] in reactie op de inhoud van randnummers 77 t/m 81 van de conclusie van antwoord de gehele e-mail heeft overgelegd als productie 11. In zijn conclusie van antwoord in het incident heeft [eiser] gesteld dat hij niet meer de beschikking heeft over de genoemde e-mailcorrespondentie uit 2009.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] binnen de van hem te vergen mogelijkheden heeft voldaan aan het verzoek van [gedaagde]. Dat e-mails uit 2009 niet langer voor handen zijn is, gelet op de wettelijke bewaarplicht van zeven jaar, niet ongebruikelijk of ondenkbaar. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat [eiser] nog de beschikking heeft over de (samenhangende) e-mails uit 2009. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
2.10.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 521,00 aan salaris advocaat.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 521,00 voor proceskosten;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de zaak naar de rol van
28 februari 2024voor beraad mondelinge behandeling;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155