Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, een vonnis in incident gewezen in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. In deze procedure vordert [eiser] betaling van een bedrag van € 31.062,24 van [gedaagde], die verweer voert en een incidentele vordering heeft ingediend tot overlegging van bepaalde e-mails. [gedaagde] stelt dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting om de rechter volledig te informeren, met name over e-mails die in 2009 zijn verzonden. [eiser] heeft echter aangevoerd dat hij deze e-mails niet meer in zijn bezit heeft en dat het mogelijk is dat deze e-mails ook aan [gedaagde] zijn gestuurd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] binnen zijn mogelijkheden heeft voldaan aan het verzoek van [gedaagde] en dat het niet ongebruikelijk is dat de e-mails uit 2009 niet meer beschikbaar zijn, gezien de wettelijke bewaarplicht van zeven jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat [eiser] nog over de e-mails beschikt. Daarom is de incidentele vordering van [gedaagde] afgewezen.
Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van [eiser] zijn begroot op € 521,00. De rechtbank heeft de zaak in de hoofdzaak verwezen naar de rol voor beraad en mondelinge behandeling op 28 februari 2024, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.