ECLI:NL:RBNHO:2024:13797

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
15/107120-24 en 15/124731-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Diefstal met geweld, afpersing en winkeldiefstal.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld en afpersing. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 15/107120-24 en 15/124731-24 zijn ingediend, gevoegd. De verdachte is beschuldigd van het wegnemen van een tas van een slachtoffer, waarbij geweld is gebruikt, en van het afpersen van een ander slachtoffer onder bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat zij bevoegd is om de zaken te behandelen. Tijdens de zitting op 9 december 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, en heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de beschuldiging van medeplegen bij de diefstal. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte de diefstal en afpersing heeft gepleegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een norm-overschrijdend gedragsstoornis en een licht verstandelijke beperking. Dit heeft geleid tot een vermindering van de strafbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 88 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan hulpverlening. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur en moet hij schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/107120-24 en 15/124731-24 (ttz. gev.)
Uitspraakdatum: 23 december 2024
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 9 december 2024 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M. Buitenhuis, advocaat te Nieuw-Vennep, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is onder
parketnummer 15/107120-24ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 26 maart 2024 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op of aan de openbare weg, te weten de [laan] , in elk geval op of aan een openbare weg een tas met daarin onder andere een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [benadeelde partij 1] een of meerdere malen van zijn fiets te duwen en/of te trekken en/of;
-die [benadeelde partij 1] een of meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan en/of;
- onverhoeds en met kracht de tas van die [benadeelde partij 1] van zijn schouder, althans het
lichaam af te trekken en/of te pakken;
2.
hij, op of omstreeks 27 april 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, op of aan de openbare weg de [straat] , althans op of aan een openbare weg aldaar met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 200 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde partij 2] en/of een derde toebehoorde(n),
door die [benadeelde partij 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik heb een wapen, je moet oppassen, geef me al je geld !” en/of die [benadeelde partij 2] tegen het lichaam te duwen.
Aan de verdachte is onder
parketnummer 15/124731-24ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 april 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, diverse levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [supermarkt] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/124731-24 ten laste gelegde feit alsook van het onder parketnummer 15/107120-24 onder 1 ten laste gelegde feit, met uitzondering van het onderdeel geweld. Ten aanzien van het onder parketnummer 15/107120-24 onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging geconcludeerd tot vrijspraak, omdat de verdachte niet degene is die het slachtoffer heeft afgeperst.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1 parketnummer 15/107120-24Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van medeplegen bij de diefstal van de tas met inhoud van slachtoffer [benadeelde partij 1] . De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] slechts bij de diefstal aanwezig was. Dat is onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, zodat de verdachte van dat onderdeel moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 2 parketnummer 15/107120-24
Uit de verklaring van de aangever blijkt dat hij voorafgaand aan de afpersing via Snapchat contact had over vapes met een account met de naam ‘ [gebruikersnaam] ’ en uiteindelijk via dit Snapchataccount een afspraak heeft gemaakt om op 27 april 2024 om 15.00 uur een vape te kopen. Op de afgesproken plek aangekomen, zag de aangever een jongen staan die hem benaderde en vroeg of hij het geld had. De aangever pakte hierop zijn portemonnee en gaf de jongen de afgesproken € 15,-, waarna de jongen op een dreigende toon zei dat hij een wapen had en dat aangever al zijn geld moest geven. De aangever heeft hierop de € 200,- die in zijn portemonnee zat aan de jongen afgegeven. De jongen is vervolgens weggefietst op een blauwe damesfiets met aan de voorkant een draagrek. Uit de nadere verklaring van de aangever blijkt dat hij de verdachte vervolgens ’s avonds toevallig zag lopen en hem toen heeft herkend als de jongen aan wie hij eerder die dag zijn geld moest afgeven. Toen de politie de verdachte mee wilde nemen, vertelde een meisje aan aangever dat zij de jongen kende van haar woongroep. Zij kreeg van de verdachte haar fietssleutel terug, voordat hij door de politie werd meegenomen. Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat een medewerker van de toenmalige woongroep van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte gebruikmaakt van de fiets van groepsgenoot [groepsgenoot] , te weten een blauw/groene fiets met een rekje boven het voorwiel. Daarnaast is bij de verdachte onder meer een iPhone 11 aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat op deze telefoon Snapchat geïnstalleerd is met als gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam] ’. De verdachte heeft erkend dat dit zijn Snapchataccount is. Ook is uit het onderzoek gebleken dat met dit Snapchataccount op 26 en 27 april 2024 gesprekken zijn gevoerd met het account ‘jps.vids’, wat het account van de aangever is. Hierin is gesproken over de verkoop van vapes en is daartoe een afspraak gemaakt op 27 april 2024 om 15.00 uur. Verder is uit dit onderzoek gebleken dat vanaf het Snapchataccount ‘ [gebruikersnaam] ’ op 27 april 2024 om 15.24 uur (twintig minuten na de beroving), een bericht is verstuurd dat diegene over € 200,- beschikt met daarbij een foto van zeven bankbiljetten van € 20,- en zes bankbiljetten van € 10,-, tezamen dus met een waarde van € 200,- euro. Om 16.19 uur is deze foto nogmaals naar iemand anders verstuurd. De aangever heeft desgevraagd nader verklaard dat de € 200,- die hij moest afstaan bestond uit bankbiljetten van € 10,- en € 20,-. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte degene is geweest die met de aangever heeft afgesproken voor de verkoop van vapes en die aangever vervolgens heeft gedwongen tot afgifte van zijn geld.
De verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar iemand anders die op hem lijkt, via zijn Snapchataccount met de aangever heeft afgesproken en hem heeft afgeperst. De rechtbank acht dit door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk. De verdachte heeft namelijk geen enkel (concreet) aanknopingspunt gegeven ter verificatie hiervan, terwijl het op zijn weg had gelegen om de benodigde informatie daarvoor te verschaffen. Dit alternatieve scenario verklaart bovendien niet hoe het kan dat de aangever hem enkele uren na de afpersing heeft herkend toen hij hem toevallig tegenkwam.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
15/107120-24
1.
hij op 26 maart 2024 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, aan de openbare weg, te weten de [laan] , een tas met daarin onder andere een mobiele telefoon, die aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door:
- die [benadeelde partij 1] van zijn fiets te trekken en;
- die [benadeelde partij 1] in het gezicht te slaan en;
- de tas van die [benadeelde partij 1] af te trekken.
2.
hij op 27 april 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, aan de openbare weg de [straat] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 200 euro, dat aan die [benadeelde partij 2] toebehoorde, door die [benadeelde partij 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik heb een wapen, je moet oppassen, geef me al je geld!”.
15/124731-24
hij op 11 april 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, tezamen en in vereniging met een ander diverse levensmiddelen, die aan [supermarkt] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
15/107120-24
feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
feit 2: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
15/124731-24
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Voor de beantwoording van de vraag of de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de rechtbank gekeken naar het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport van 10 juni 2024, opgesteld door [orthopedagoog-generalist] , orthopedagoog-generalist NVO. De deskundige heeft vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een norm-overschrijdend gedragsstoornis met begin in de adolescentie. Tevens is sprake van een licht verstandelijke beperking. Gezien het structurele karakter van deze problematiek was dit ten tijde van het ten laste gelegde feit 1 van parketnummer 15-107120-24, aanwezig en beïnvloedde dit de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van dit feit. Geadviseerd wordt om dit ten laste gelegde feit de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De verdachte wordt vanuit zijn lacunaire gewetensfuncties (gebrek aan berouw en doorleefd schuldgevoel) onvoldoende afgeremd in zijn handelen. Daarnaast is sprake van een gebrekkig inzicht in en overzicht van zijn gedrag en de gevolgen daarvan. De lage weerbaarheid in combinatie met de antisociale opvattingen en de wens om er bij te horen, maar ook het gegeven dat de verdachte omgang wil met antisociale jongeren, maken dat het risico op antisociaal gedrag hoog is.
De deskundige heeft de andere ten laste gelegde feiten niet meegenomen in het onderzoek. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en zal alle feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen. Gelet op de aard van de feiten en de problematiek van de verdachte, gaat de rechtbank er namelijk van uit dat de stoornis van de verdachte ook aanwezig was ten tijde van de andere feiten en op enige wijze heeft doorgewerkt bij het plegen van die feiten.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 86 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, naar school of werk gaat of een andere zinvolle dagbesteding heeft, meewerkt aan hulpverlening van De Waag en Nova Forte, verblijft op het adres van de moeder onder elektronisch toezicht voor de duur van maximaal zes maanden, waarvan maximaal drie maanden huisarrest, en geen contact heeft met de medeverdachten en de slachtoffers, met dadelijk uitvoerbaarverklaring van deze voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van zestig uren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte zich in zeer korte tijd schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige delicten. Op 26 maart 2024 heeft de verdachte met geweld het minderjarige slachtoffer [benadeelde partij 1] van zijn tas met inhoud beroofd. De verdachte is naar het slachtoffer toegelopen, heeft hem van zijn fiets getrokken, heeft hem in het gezicht geslagen en heeft vervolgens zijn tas van zijn lichaam afgetrokken. Naar eigen zeggen was dit omdat de verdachte de tas van het slachtoffer mooi vond. Het slachtoffer heeft door de klap in zijn gezicht pijn aan zijn wang, verwondingen aan de binnenkant van zijn wang en hoofdpijn opgelopen en was na de diefstal bang, verdrietig en boos. Hij durfde een periode niet alleen naar buiten en moest door zijn ouders naar school gebracht en gehaald worden. Hij is buiten nog steeds op zijn hoede en durft niet op plekken te komen waar veel jongeren zijn.
Vervolgens heeft de verdachte op 11 april 2024 met een ander verschillende goederen gestolen uit de supermarkt.
Tot slot heeft de verdachte enkele dagen later, te weten op 27 april 2024, een afspraak gemaakt om een vape te verkopen. Toen het minderjarige slachtoffer [benadeelde partij 2] de verdachte wilde betalen voor de vape, heeft hij het slachtoffer onder bedreiging van geweld gedwongen tot afgifte van al zijn geld. Het slachtoffer schrok hier zo van, dat hij zijn geld heeft afgegeven. Vervolgens is de verdachte met het geld weggefietst en is het slachtoffer achter hem aan gefietst. Toen de verdachte dit door kreeg heeft hij het slachtoffer al fietsend tegen een geparkeerde bus geduwd, waarna het slachtoffer de verdachte niet langer durfde te volgen. Het slachtoffer durft door het handelen van de verdachte niet meer met contant geld over straat te gaan en heeft sinds de afpersing meer moeite om mensen te vertrouwen.
De verdachte heeft met zijn handelen niet alleen voor angst bij de slachtoffers gezorgd, maar ook aangetoond geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van een ander. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zijn rol bij de diefstal van de tas kleiner heeft proberen te maken dan het geval was. Ook rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij over de afpersing van het geld geen openheid van zaken heeft willen geven. De verdachte lijkt bij deze twee feiten de schuld bij een ander te leggen en neemt daarmee niet de (volledige) verantwoordelijkheid voor zijn handelen, wat de rechtbank zorgelijk vindt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 4 december 2024 van [raadsonderzoeker 1] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad;
- het over de verdachte uitgebrachte aanvullende voorlichtingsrapport van 6 december 2024 van [raadsonderzoeker 2] en [raadsonderzoeker 1] , als raadsonderzoekers verbonden aan de Raad;
- het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport van 10 juni 2024, opgesteld door [orthopedagoog-generalist] , orthopedagoog-generalist NVO.
Het psychologisch rapport houdt, zoals eveneens is opgenomen onder 5., onder meer het volgende in:
Bij de verdachte is sprake van een psychische stoornis in de vorm van een norm-overschrijdend gedragsstoornis met begin in de adolescentie. Tevens is sprake van een licht verstandelijke beperking. Gezien het structurele karakter van deze problematiek was dit ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig en beïnvloedde dit de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van deze feiten. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De verdachte wordt vanuit zijn lacunaire gewetensfuncties (gebrek aan berouw en doorleefd schuldgevoel) onvoldoende afgeremd in zijn handelen. Daarnaast is sprake van een gebrekkig inzicht in en overzicht van zijn gedrag en de gevolgen daarvan. De lage weerbaarheid in combinatie met de antisociale opvattingen en de wens om er bij te horen, maar ook het gegeven dat de verdachte omgang wil met antisociale jongeren, maken dat het risico op antisociaal gedrag hoog is. De verdachte is vanwege zijn cognitieve en sociaal-emotionele functioneren afhankelijk van externe bemoeienis. Geadviseerd wordt om het toezicht van de jeugdreclassering en de ambulante begeleiding voort te zetten. Ook wordt behandeling bij De Waag wenselijk geacht, zodat de verdachte leert om zijn weerbaarheid te vergroten en inzicht te krijgen in oorzaak en gevolg. Hierbij kan ook zijn verstandelijke functioneren een aandachtspunt zijn. Geadviseerd wordt dit alles als bijzondere voorwaarden op te leggen bij een (deels) voorwaardelijke werkstraf.
De Raad heeft in de rapportage geadviseerd tot oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan de hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht. De verdachte is een kwetsbare en beïnvloedbare jongen die impulsief kan handelen en onvoldoende weerbaar is. Er zijn meerdere risicofactoren die de kans op herhaling vergroten. Zo heeft de verdachte op dit moment geen passende, structurele dagbesteding doordat hij nog steeds wacht op toelating op een nieuwe school. Ook is er onvoldoende zicht op met wie hij omgaat en wat hij buiten doet. In de periode dat het beter ging, had de verdachte een gestructureerde dagbesteding, kreeg hij intensieve begeleiding en golden er strakke schorsingsvoorwaarden. Het is daarom duidelijk geworden dat hij gebaat is bij duidelijke consequenties, strakke kaders en positieve invloeden van buitenaf. De verdachte zou op 3 december 2024 een intakegesprek bij De Waag hebben, maar omdat hij opnieuw vast kwam te zitten moest behandeling bij De Waag worden uitgesteld. Het is van belang dat de verdachte aan de ene kant consequenties ervaart van zijn handelen en aan de andere kant hulp krijgt bij het vergroten van zijn weerbaarheid en het maken van goede keuzes.
De Raad heeft het advies ter terechtzitting gewijzigd, in die zin dat wordt geadviseerd de schorsingsvoorwaarden zoals genoemd in het aanvullende rapport van 6 december 2024 ook als bijzondere voorwaarden bij een straf op te leggen. Het is het belangrijkste dat de behandeling bij De Waag zo spoedig mogelijk wordt gestart en daarnaast is coaching vanuit Nova Forte of een soortgelijke instelling noodzakelijk. Ook is het van belang dat de verdachte duidelijke regels krijgt en dat er met behulp van een enkelband zicht is op waar hij verblijft. Hij dient de komende periode bij zijn moeder thuis te verblijven en alleen naar buiten te gaan voor school, werk of een door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding. Ook is een contactverbod met de medeverdachten en de slachtoffers van belang. Tot slot adviseert de Raad te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, gelet op de hoge kans op herhaling en de ernst van de ten laste gelegde feiten.
Namens de jeugdreclassering is ter terechtzitting het volgende naar voren gebracht. De overgang naar een nieuwe school laat helaas nog op zich wachten. Het is nog niet bekend wanneer de verdachte op de nieuwe school kan starten, maar tot die tijd kan hij een paar uur per week bij zijn oude school terecht. Indien de nieuwe school te lang op zich laat wachten, zal worden ingezet op werk. De intake bij De Waag kan op korte termijn opnieuw gepland worden. Het is verder wenselijk dat de verdachte eerst huisarrest wordt opgelegd, met een uitzondering voor school, werk, sport en hulpverlening, waarna dit kan worden afgebouwd naar een reguliere avondklok van 19.00 tot 7.00 uur. De verdachte heeft duidelijkheid nodig en indien huisarrest en een avondklok worden opgelegd, zal de jeugdreclassering weekschema’s opstellen zodat de verdachte weet waar hij aan toe is.
De rechtbank neemt daarnaast ten nadele van de verdachte in aanmerking dat hij door zijn houding zowel tijdens de verhoren bij de politie en de rechter-commissaris als op de terechtzitting, geen volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor alle gepleegde feiten en daardoor niet geheel laat zien dat hij begrijpt dat hij verkeerd heeft gehandeld. Ten voordele van de verdachte neemt de rechtbank in overweging dat hij niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf. Verder weegt de rechtbank in strafverlagende zin mee dat – zoals hiervoor onder 5. is overwogen – het bewezen verklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
In zijn algemeenheid geldt dat bij ernstige strafbare feiten als deze, met name waar het gaat om diefstal met geweld en afpersing, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. Alles afwegende ziet de rechtbank geen reden om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken en is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de Justitiële Jeugdinrichting omdat hij het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen jeugddetentie al heeft uitgezeten in voorarrest. De rechtbank vindt het verder noodzakelijk dat de verdachte onderwijs volgt, of een andere vorm van dagbesteding heeft, en meewerkt aan behandeling bij De Waag en begeleiding door een coach van Nova Forte, of een soortgelijke instelling, gericht op het vergroten van zijn weerbaarheid en het maken van andere keuzes. Daarnaast vindt de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte gedurende maximaal drie maanden op het adres van de moeder verblijft in de vorm van huisarrest, waarbij de verdachte slechts met toestemming van de jeugdreclassering en onder begeleiding van door de jeugdreclassering aan te wijzen volwassenen de woning mag verlaten en het hem is toegestaan om zelfstandig naar school, werk, sport en hulpverleningsafspraken te gaan. Dit huisarrest dient binnen drie maanden te worden afgebouwd naar een avondklok van 19.00 uur tot 7.00 uur, die vervolgens maximaal drie maanden duurt en naar inzicht van de jeugdreclassering kan worden aangepast. Verder vindt de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact heeft met slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de jeugddetentie worden verbonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verdachte een contactverbod met de medeverdachten op te leggen.
Daarnaast zal de rechtbank de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten diefstal met geweld en afpersing. Gelet op het hoge recidiverisico en de problematiek van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
[benadeelde partij 1]
Vordering [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.858,60 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die het slachtoffer als gevolg van het onder parketnummer 15/107120-24 onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- iPhone 14 Pro 265 GB € 943,32
- telefoonhoesje € 39,53
- reparatiekosten fiets € 154,45
- screenprotector iPhone € 10,95
- screenprotector camera iPhone € 5,95
- verlofdag moeder € 54,40
De totale gevorderde materiële schade bedraagt € 1.154,20. De gestelde immateriële schade bedraagt € 650,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de verdachte niet weet of er daadwerkelijk een iPhone in de tas zat. Verder heeft de verdediging gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de gestelde schade niet voldoende is onderbouwd. Subsidiair is gesteld dat de gevorderde schade dient te worden gematigd, omdat de verdachte geen geweld heeft gebruikt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.154,20 (bestaande uit de kosten van de iPhone, het telefoonhoesje, de screenprotector van de iPhone, de screenprotector van de camera van de iPhone en de reparatiekosten van de fiets), rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/107120-24 onder 1 bewezen verklaarde feit en voldoende is onderbouwd. De verdachte heeft de tas van het slachtoffer gestolen waarin de telefoon en sleutels van het slachtoffer zaten. Het is aannemelijk dat de fiets van het slachtoffer beschadigd is geraakt toen de fiets viel doordat het slachtoffer door de verdachte van zijn fiets getrokken werd.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade ten aanzien van de verlofdag van de moeder van het slachtoffer niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien deze schade naar het oordeel van de rechtbank niet rechtstreeks voortvloeit uit het hiervoor genoemde bewezenverklaarde feit. Het is vaste rechtspraak dat door een derde misgelopen inkomen of ten behoeve van het slachtoffer gebruikte vakantiedagen op zichzelf geen “verplaatste” schade betreft die het slachtoffer ook zelf zou kunnen hebben geleden, maar eigen vermogensschade van die derde die niet rechtstreeks onder de regeling van de verplaatste schade valt. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade voor het overige (verlofdag moeder) dan ook afwijzen.
Verder komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade van € 650,- billijk voor. Daarbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de impact die het feit op de benadeelde partij heeft gemaakt en het bij de benadeelde partij toegebrachte letsel.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een totaalbedrag van € 1.804,20 dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15/107120-24 onder 1 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: diefstal met geweld) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
[benadeelde partij 2]
Vordering [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 200,- ingediend tegen de verdachte wegens – de rechtbank begrijpt – materiële schade die het slachtoffer als gevolg van het onder parketnummer 15/107120-24 onder feit 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit het contante geld dat bij de afpersing is weggenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/107120-24 onder feit 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook als onbetwist worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15/107120-24 onder feit 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: afpersing) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
achtentachtig (88) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot zestig (60)
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- gedurende maximaal drie maanden op het adres [adres] zal verblijven, waarbij de verdachte de woning slechts met toestemming van de jeugdreclassering en onder begeleiding van door de jeugdreclassering aan te wijzen volwassene(n) zal verlaten. Het is de verdachte toegestaan om zelfstandig naar school, werk, sport en hulpverleningsafspraken te gaan. De verdachte moet hier rechtstreeks naartoe gaan en na afloop direct weer naar huis gaan. Dit huisarrest dient binnen drie maanden te worden afgebouwd naar een avondklok van 19.00 uur tot 7.00 uur, waarbij de jeugdreclassering de tijden naar eigen inzicht kan aanpassen. De avondklok duurt maximaal zes maanden gerekend vanaf de aanvang van voornoemd huisarrest of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Het huisarrest en de avondklok worden gecontroleerd middels Elektronische Monitoring, die reeds is aangesloten in het kader van de schorsingsvoorwaarden;
- zal blijven meewerken aan de reeds aangesloten Elektronische Monitoring voor de duur van maximaal zes maanden gerekend vanaf de aansluiting, of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt;
- zal meewerken aan het vinden en behouden van een dagbesteding en naar school of werk zal gaan volgens het rooster (dat wordt vastgesteld door de jeugdreclassering);
- zal meewerken aan hulpverlening van De Waag en Nova Forte of een soortgelijke instelling, onder meer gericht op het vergroten van zijn weerbaarheid, het inzicht krijgen in oorzaak en gevolg en het maken van andere keuzes;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal hebben of zoeken met de slachtoffers [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] . De politie houdt toezicht op dit contactverbod.
Geeft opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, tenzij hiervoor is bepaald dat de politie toezicht houdt.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
zestig (60) urentaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door dertig (30) dagen vervangende jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.804,20, bestaande uit € 1.154,20 aan materiële en
€ 650,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.804,20, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 200,-, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Beek, voorzitter,
mr. S. Ok en mr. M.H. Simons, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Fröberg,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2024.