ECLI:NL:RBNHO:2024:13795

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
15/001984-24 en 23/002894-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van medeplegen poging teweegbrengen ontploffing en medeplegen van het voorhanden hebben van een explosief

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing en het voorhanden hebben van een explosief. De feiten vonden plaats op 3 januari 2024 in IJmuiden, waar de verdachte samen met anderen een explosief, bestaande uit ongeveer 650 gram flitspoeder, had voorbereid om te gebruiken bij een pand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 9 december 2024 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten gehoord, evenals de vordering van de officier van justitie. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak op basis van gebrek aan nauwe samenwerking. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en een jeugddetentie van 180 dagen opgelegd, waarvan 136 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals het volgen van onderwijs en het meewerken aan een zinvolle vrijetijdsbesteding. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank een schadevergoeding heeft toegewezen aan de benadeelde partijen voor immateriële schade. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/001984-24 en 23/002894-21 (tul)
Uitspraakdatum: 23 december 2024
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 9 december 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, [officier van justitie] , hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.A. van den Munckhof, advocaat te Amsterdam, en de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en de advocaat van de benadeelde partijen, mr. M. Aynan, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 3 januari 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan [adres] en/of de goederen die zich in dat pand bevonden en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de aanwezigen en/of de bewoner(s) van de panden gelegen aan [adres] en/of [adres] en/of [adres] en/of [adres] en/of [adres] te duchten was
• in bezit van een explosief (met toebehoren: duct tape en/of elektradraad en/of een 9V-batterij) naar de [adres] te IJmuiden (gemeente Velsen) is/zijn gegaan; en/of
• met een/dat explosief (en die toebehoren) naar (de voordeur van) het pand gelegen aan [adres] is/zijn gelopen; en/of
• (vervolgens) duct tape heeft/hebben gepakt en/of een of meer repen daarvan heeft/hebben afgescheurd; en/of
• een/dat explosief bij/in de nabijheid van de voordeur heeft/hebben geplaatst (al dan niet met duct tape); en/of
• (vervolgens) een elektriciteitsdraad (uit een tas) heeft/hebben gepakt en/of uitgerold;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 januari 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen, en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweegbrengen van een ontploffing (artikel 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
• een tas
• een explosief bestaande uit
- 650 gram flitspoeder en/of
- een 9V batterij en/of
- een rol elektriciteitsdraad en/of
• duct tape en/of
• handschoenen en/of
• een of meerdere balaclava's en/of
• een pet
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad en/of deze (voornoemde) voorwerpen en/of stoffen
- mee heeft gebracht naar het pand gelegen aan [adres] te IJmuiden en/of
- een of meer van deze (voornoemde) voorwerpen en/of stoffen voor, althans in de nabijheid, van de deur van dit pand tevoorschijn heeft gehaald en/of
- de elektriciteitsdraad en/of duct tape uit de tas heeft gehaald en/of
- aan de deur van dit pand heeft gerommeld;
2.
hij, op of omstreeks 3 januari 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen, en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een faciapakket, althans een explosief, bevattende (ongeveer 650 gram) flitspoeder, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat geen sprake is van medeplegen nu een nauwe en intensieve samenwerking ontbreekt. Volgens de verdediging is hooguit sprake van medeplichtigheid, hetgeen niet ten laste is gelegd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.1
Bewijsmotivering feit 1 primair
De rechtbank komt – anders dan is betoogd door de verdediging – tot bewezenverklaring van medeplegen van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Uit de verklaring van de verdachte bij de politie op 24 januari 2024 en zijn verklaring ter terechtzitting blijkt dat de verdachte vlak voordat hij de taxi instapte instructies kreeg en dat hij toen ook een andere jongen zag die eveneens instructies kreeg. Hij heeft verklaard dat hij op dat moment begreep dat hij de klus samen met een andere jongen moest vervullen. De verdachte kreeg een tas met daarin een pakket, duct tape en een elektriciteitsdraad. Hij kreeg daarbij de instructie dat hij op de plek van bestemming het pakket uit de tas moest halen en de draad helemaal moest uitrollen. Daarna moest hij de draad aan de andere jongen geven, die de rest zou doen. Uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie op 5 februari 2024 blijkt dat ook hij bij de taxi instructies kreeg. Hij moest het pakket/de tas bij de deur neerleggen of aan de deur van het pand plakken. Hij kreeg duct tape en een 9-volt batterij mee. De medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte hebben elkaar gezien bij de taxi/de ontmoetingsplek in Amsterdam, terwijl zij beiden instructies kregen. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn vervolgens samen in de taxi van medeverdachte [medeverdachte 2] gestapt, die instructies had gekregen om hen naar IJmuiden te brengen. De medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte zijn samen uitgestapt in IJmuiden, in de buurt van de [horecagelegenheid] (het pand gelegen aan [adres] ). Vervolgens zijn zij met elkaar naar de [horecagelegenheid] gelopen. De verdachte had op dat moment de tas mee. Voor de deur van de [horecagelegenheid] zijn zij begonnen met het uitvoeren van de instructies, toen zij ontdekt werden door het slachtoffer [benadeelde partij 2] en de getuige [getuige] . De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande de nauwe en bewuste samenwerking tussen in ieder geval de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 1] en de personen die de instructies gaven blijkt. Immers, zij hadden beiden instructies gekregen, wisten dat van elkaar, wisten dat zij de klus met elkaar moesten uitvoeren, zijn samen de taxi ingestapt en zijn vervolgens ook samen naar de [horecagelegenheid] gegaan met het voornemen om de instructies uit te voeren.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 3 januari 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan [adres] en de goederen die zich in dat pand bevonden en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de aanwezigen en/of de bewoners van de panden gelegen aan [adres] en [adres] , te duchten was,
• in bezit van een explosief (met toebehoren: duct tape en elektradraad en een 9V-batterij) naar de Kennemerlaan te IJmuiden, gemeente Velsen, zijn gegaan en
• met dat explosief en die toebehoren naar de voordeur van het pand gelegen aan [adres] zijn gelopen en
• duct tape hebben gepakt en
• een elektriciteitsdraad uit een tas hebben gepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 3 januari 2024 te IJmuiden, gemeente Velsen, en Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief bevattende ongeveer 650 gram flitspoeder, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
medeplegen van poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7º.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De verdachte heeft verklaard dat hij onder druk van een paar (volgens hem) ‘grote jongens’ heeft gehandeld. Hij heeft echter wisselend en vaag verklaard over waar die druk dan uit heeft bestaan. Als er al uitgegaan zou kunnen worden van de verklaring van de verdachte dat die middag tegen hem is gezegd dat hij persoonlijk aangepakt zou worden als hij niet zou meewerken, kan daaruit niet worden afgeleid dat sprake is geweest van een zodanige drang van buiten dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Daarbij betrekt de rechtbank de eigen verklaring van de verdachte dat hij goed contact heeft met de wijkagent en dat de mogelijkheid bestond dat hij hem of zijn familie om hulp had kunnen vragen.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Gelet op het voorgaande is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 136 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte naar school gaat volgens het schoolrooster en meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding, met dadelijk uitvoerbaarverklaring van deze voorwaarden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, gelet op de positieve ontwikkelingen die de verdachte heeft doorgemaakt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de dwang of met dwang vergelijkbare druk die op hem is gelegd, het voorarrest en dat hij zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Bij de beslissing over de straffen die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst en aard van de feiten
De verdachte heeft zich met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing van een explosief bij een [horecagelegenheid] en het voorhanden hebben van dat explosief. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met zijn handelen de veiligheid van de personen in de [horecagelegenheid] en de buren/omwonenden in de bovenliggende en aangrenzende woningen van de [horecagelegenheid] in gevaar heeft gebracht. In de [horecagelegenheid] bevonden zich, vlak achter de deur waaraan het explosief bevestigd zou worden, twee personen. Ook in een van de woningen naast de [horecagelegenheid] bevond zich op dat moment een persoon. Het explosief bleek ongeveer 650 gram aan flitspoeder te bevatten en kon met de voorwerpen die de verdachten bij zich hadden daadwerkelijk tot ontploffing gebracht worden. Wanneer het de verdachten zou zijn gelukt het explosief tot ontploffing te brengen, zou de schade niet te overzien zijn geweest. Dat het explosief uiteindelijk niet is ontploft en het bij een poging is gebleven, is niet te danken aan het handelen van de verdachten maar aan het feit dat zij werden opgemerkt door de twee mannen in de [horecagelegenheid] . Daarbij rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij, ondanks dat hij wist dat er iets ergs zou gebeuren en hij naar eigen zeggen dacht dat het ging om het plaatsen van een vuurwerkbom, niet om hulp heeft gevraagd, terwijl hij genoeg tijd heeft gehad daarvoor.
Het teweegbrengen van ontploffingen door middel van explosieven en pogingen daartoe doen zich op verschillende plaatsen in Nederland steeds vaker voor en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren of concurrenten al dan niet tijdelijk uit te schakelen. Dit soort feiten veroorzaken, afgezien van de materiële schade, ook breder binnen de samenleving veel onrust. Het handelen van de verdachte heeft in het bijzonder een grote impact gehad op de psychische gesteldheid van de slachtoffers. Zo heeft slachtoffer [benadeelde partij 2] verklaard dat hij nog altijd last heeft van paniekaanvallen en slecht slaapt. Ook maakt hij zich zorgen om zijn gezin, te meer nu nog altijd niet duidelijk is waarom de [horecagelegenheid] het doelwit was.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank ten nadele van de verdachte gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 november 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf en ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in een proeftijd liep met daaraan verbonden een voorwaardelijke werkstraf. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw (gewelds)delicten te plegen. De rechtbank acht dit zorgelijk.
Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 8 oktober 2024 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De Raad heeft daarin geadviseerd tot oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf en een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte naar school gaat volgens het rooster, meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding (zoals sport of een bijbaan), zich houdt aan een contactverbod met de medeverdachten en zich houdt aan een locatieverbod van één kilometer rondom de [horecagelegenheid] . Het risico op recidive wordt als laag ingeschat. Wel worden op de leefgebieden gezin, werk/vrije tijd en houding enkele risicofactoren gezien die de kans op herhaling zouden kunnen vergroten. De verdachte heeft zich gedurende de schorsingsperiode echter goed aan de gestelde voorwaarden gehouden en dat betaalt zich nu uit. De verdachte gaat (inmiddels) namelijk goed naar school, heeft een pro-sociaal netwerk, heeft een sociaal vangnet en heeft kunnen profiteren van de hulpverlening van de IFA-coach. Zo heeft hij handvatten gekregen om weerbaarder te zijn en betere (vrienden)keuzes te maken. Hoewel de verdachte positieve stappen heeft gezet, wordt hij verdacht van een zeer ernstig feit, reden waarom een straf op zijn plaats is. Daarbij komt dat de komende periode zal moeten blijken of de ingezette hulpverlening voldoende zal zijn om herhaling van delictgedrag te voorkomen. Om die reden is begeleiding van de jeugdreclassering dan ook nog noodzakelijk.
De Raad heeft zijn advies ter zitting gehandhaafd en desgevraagd aangegeven geen noodzaak te zien voor het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden, gelet op het lage recidiverisico.
De jeugdreclasseerder heeft ter terechtzitting het volgende naar voren gebracht. De verdachte is goed in contact geweest tijdens de schorsingsperiode, heeft zijn niveau 1 diploma behaald, is bezig om zijn niveau 2 diploma versneld te halen en wordt op school als een voorbeeldfiguur gezien. In overleg met de verdachte is besloten om hem aan te melden voor begeleid wonen. De verdachte heeft rust nodig en dat is thuis lastig. Begeleid wonen is niet bedoeld om de kans op herhaling te verkleinen, maar is voor het welzijn van de verdachte van belang.
Ten voordele van de verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat hij bij de rechter-commissaris, en later ook bij de politie en ter terechtzitting, bekennend heeft verklaard en daarmee verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Hij heeft laten zien dat hij inziet dat hij fout heeft gehandeld en dat het hem spijt. Ook neemt de rechtbank ten voordele van de verdachte in aanmerking dat hij zich gedurende een lange periode goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en een positieve ontwikkeling heeft laten zien.
Slotsom
In zijn algemeenheid geldt dat bij ernstige strafbare feiten als deze, te weten poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en het voorhanden hebben van een explosief, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. Alles afwegende ziet de rechtbank geen reden om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken, zodat een jeugddetentie van na te noemen duur zal worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een deel van deze jeugddetentie vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Daaraan zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank vindt het te voorkoming van recidive verder noodzakelijk dat de verdachte onderwijs volgt en een zinvolle vrijetijdsbesteding heeft, zoals sport en/of een bijbaan. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de jeugddetentie worden verbonden. De noodzaak voor het opleggen van een contactverbod met de medeverdachten en een locatieverbod rondom de [horecagelegenheid] is niet gebleken.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op het door de Raad als laag ingeschatte recidiverisico, ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
[benadeelde partij 1]
Vordering [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van primair € 61.982,81 en subsidiair € 58.502,96 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die het slachtoffer als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- ( vaste) exploitatiekosten primair € 13.227,50
- ( vaste) exploitatiekosten subsidiair € 9.797,65
- gederfde winst januari en februari 2024 € 19.566,41
- advocaatkosten € 21.638,90
De totale primair gevorderde materiële schade bedraagt € 54.482,81 en de totale subsidiair gevorderde materiële schade bedraagt € 51.002,96.
De gestelde immateriële schade bedraagt € 7.500,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 15.000,-, bestaande uit vaste exploitatiekosten van € 5.000,- en gederfde winst van € 10.000,- gedurende de eerste twee weken van de sluiting van de [horecagelegenheid] door de burgemeester, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor de overige gevorderde materiële schade. Daarbij heeft de officier van justitie ten aanzien van de advocaatkosten gesteld dat vaststelling van die schade een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Tevens heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,-. Volgens de officier van justitie moet de verdachte hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is en vaststelling van de gevorderde schade door de te late indiening en vanwege de complexiteit van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Ook heeft de verdediging een beroep op eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek gedaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vaststelling van de geleden materiële schade gelet op de omvang, de gegeven onderbouwing en het late tijdstip van indiening van de vordering, te weten op 6 december 2024, een onevenredige belasting van het strafproces vormt, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.000,- billijk voor. Daarbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van feit 1 (primair). De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een totaalbedrag van € 1.000,- dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag van 3 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging tot het teweegbrengen van een ontploffing) verder aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
[benadeelde partij 2]
Vordering [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade van € 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Volgens de officier van justitie moet de verdachte hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de schade.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering vanwege de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- billijk voor gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit 1 (primair), de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging tot het teweegbrengen van een ontploffing) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 17 maart 2022 in de zaak met parketnummer 23/002894-21 heeft het gerechtshof te Amsterdam de verdachte ter zake van twee openlijke geweldplegingen veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van zestig uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 1 april 2022.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is verder van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu is gebleken dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 47, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
honderdtachtig (180) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
honderdzesendertig (136) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- naar school zal gaan volgens zijn schoolrooster;
- zal meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle, door de jeugdreclassering goed te keuren, vrijetijdsbesteding.
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten vierenveertig (44) dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
honderdtachtig (180) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door negentig (90) dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (een van) de medeverdachten aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.500,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/002894-21.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Ok, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. M.H. Simons, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Fröberg,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2024.