ECLI:NL:RBNHO:2024:13761

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
HAA 24/7626
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met sluiting woning op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, die zijn woning per 5 december 2024 voor een maand moest sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, heeft bezwaar gemaakt tegen deze sluiting. De burgemeester van de gemeente Stede Broec had op 21 november 2024 besloten om de woning te sluiten vanwege de aangetroffen hoeveelheid soft- en harddrugs, die duidde op drugshandel. Verzoeker voerde aan dat hij zijn woning nodig had en dat er geen noodzaak was voor sluiting, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting evenredig was, ondanks de nadelige gevolgen voor verzoeker, en dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting had kunnen besluiten. De uitspraak werd gedaan op 24 december 2024, en verzoeker heeft geen kans op hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/7626

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en

de burgemeester van de gemeente Stede Broec, verweerder

(gemachtigde: mr. W. van Houten en I. van Galen).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker vanwege het sluiten van zijn (huur)woning per 5 december 2024 gedurende één maand.
1.2.
Met het bestreden besluit van 21 november 2024 heeft verweerder op grond van artikel 13b, van de Opiumwet en het Damoclesbeleid Stede Broec 2021 de sluiting gelast van de woning van verzoeker vanaf 14 dagen na verzenddatum van het besluit voor één maand.
1.3.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter op 22 november 2024 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Op 27 november 2024 heeft verweerder de termijn om de woning te verzegelen aangepast naar 14 dagen na de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, of 14 dagen na intrekking van dat verzoek.
1.5.
Verweerder heeft op 9 december 2024 op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoeker woonde samen met zijn vriendin en hun eenjarige zoontje op de [adres 1] in [plaats 1] . Verzoeker heeft daarnaast ook nog de gedeeltelijke zorg van en omvang met zijn vierjarige dochter uit een eerdere relatie. Hij heeft ook nog een dochter van zeven jaar uit een andere relatie. Haar ziet hij niet (meer). Op [datum] heeft er een overval plaatsgevonden op het adres van verzoeker, waarbij is geschoten met een vuurwapen. De politie is gealarmeerd en heeft de woning doorzocht.
2.2.
Naar aanleiding hiervan heeft de Politie Eenheid Noord-Holland op 3 oktober 2024, aangevuld op 5 oktober 2024, een bestuurlijke rapportage opgemaakt.
In de rapportage van 3 oktober 2024 is onder meer het volgende te lezen. Op [datum] is de bewoner van de woning overvallen door drie personen. In de woning waren verzoeker, zijn vriendin en hun zoontje aanwezig. Verzoeker verklaarde dat hij het vuurwapen dat de verdachte vasthield vastpakte en dat het hierbij af ging. Er heeft een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Het betrof zowel een forensische als een beperkte tactische doorzoeking, omdat de overval in de woning mogelijk verdovende middelen gerelateerd zou zijn.
In de woning zijn de volgende middelen aangetroffen en in beslag genomen:
- er is een tas met henneptoppen van 975 gram in de gangkast onder de trap aangetroffen;
- een bakje met ponypacks op de tafel in de woonkamer;
- twee zakjes met wit poederachtige substantie in de vriezer (van 62,37 en 13,88 gram Amfetamine);
- 1 zakje met bruin poederachtige substantie in de slaapkamer 2 (betreft 17,52 gram MDMA);
- 2 zakjes met transparante vloeistof (negatief getest).
Verzoeker heeft verklaard dat hij geen idee heeft waarom ze bij hem zijn geweest. Hij heeft geen vijanden en er valt niets bij hem te halen.
Verder is onder het kopje ‘overige politie informatie’ het volgende beschreven.
Op 17 juli 2023 is er een MMA binnengekomen met de tekst: ‘Drugshandel vanuit pand te [plaats 2] ’. Vanuit de woning worden drugs verkocht. Het is bij de woning een komen en gaan van bezoekers die kort de woning bezoeken. Tevens zijn de ramen van de woning met plastic afgeplakt, waardoor er niet naar binnen gekeken kan worden en zijn er recentelijk camera’s bij de woning opgehangen. De bezoekers zorgen voor overlast in de buurt.
Op 13 oktober 2023 is er wederom een MMA melding binnen gekomen met de tekst ‘Drugshandel vanuit pand [plaats 2] ’. Vanuit een van de twee woningen op de [adres 2] worden drugs verhandeld. Het gaat om onder andere cocaïne en heroïne. De bewoner heet [naam 1] . Hij woont samen met zijn vriendin [naam 2] en hun minderjarige dochtertje. [naam 1] kookt zelf cocaïne in het bijzijn van zijn kleine dochtertje. Er ligt tevens handel in een auto verstopt. Een blauwe golf 5.
Op 23 december 2023 komen twee wijkagenten op bezoek naar aanleiding van deze 2 MMA meldingen. Het duurde erg lang voordat de deur werd geopend. Naar binnen kijken was geen optie. Alle gordijnen waren gesloten. Er deed een vrouwelijk persoon de voordeur open en oogde erg zenuwachtig. De wijkagent vroeg of [naam 1] er ook nog was. Zij vertelde dat hij er niet was. Zij vertelde dat de telefoon van [naam 1] nog op tafel lag. De wijkagenten zagen dat er inderdaad een telefoon op tafel lag, tevens zagen de wijkagenten dat hiernaast twee witte wikkels opengevouwen en twee gesloten wikkels lagen. (Ambtshave is bekend dat cocaïne voor de handel in wikkels wordt verpakt).
Op basis van de in de bestuurlijke rapportage vermelde feiten en omstandigheden is verweerder door de politie in overweging gegeven passende bestuurlijke maatregelen te nemen.
In de aanvullende rapportage van 5 oktober 2024 staat onder meer het volgende:
- Op 2 augustus 2023 is sprake van bezit van softdrugs (incident [datum] );
- Op 7 maart 2024 handel e.d. harddrugs. [naam 1] wordt in Hoorn in zijn auto gecontroleerd. Hij heeft dan 10 wikkels en 6 bolletjes harddrugs, € 1.335 aan cashgeld en twee telefoons worden aangetroffen;
- Op 23 februari 2023 bezit harddrugs. [naam 1] wordt in Hoogkarspel in zijn auto gecontroleerd. Hierbij worden 10 bolletjes harddrugs en € 70,- aan cashgeld en twee telefoons aangetroffen. De drugs werden aangetroffen in een verborgen ruimte van het voertuig;
- Op 2 februari 2022 bezit harddrugs. [naam 1] wordt in Rijswijk in zijn auto gecontroleerd. Hierbij wordt 91 gram harddrugs en meerdere telefoons en simkaarten aangetroffen alsmede meerdere nieuwe lege wikkels.
Verder wordt in aanvulling op de rapportage van 3 oktober 2024 nog aangegeven dat er op [datum] in de woning ook 13 cilinders lachgas zijn aangetroffen.
2.3.
Op 18 oktober 2024 heeft verweerder aan verzoeker het voornemen tot sluiten van zijn woning bekend gemaakt en verzoeker in de gelegenheid gesteld hierop zijn zienswijze te geven. Op 8 november 2024 heeft verzoeker zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
2.4.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, waarbij is overgegaan tot sluiting van de woning van verzoeker voor de duur van één maand. De door verzoeker ingediende zienswijze heeft niet tot een ander oordeel geleid. Verweerder vindt sluiting voor de duur van een maand, in overeenstemming met het Damoclesbeleid, noodzakelijk, evenwichtig en gelet op verzoekers persoonlijk belang in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.4.1. Verweerder stelt zich – samengevat – op het standpunt dat hij bevoegd is om de woning te sluiten omdat het een handelshoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen. De antecedenten, de woningoverval, de Meld Misdaad Anoniem (MMA) meldingen en meldingen bij de woningstichting ondersteunen de conclusie dat sprake is van verstoring van de openbare orde vanwege handel in drugs. Gelet op de laatste MMA melding en meldingen bij de woningstichting is volgens verweerder aannemelijk dat de dreiging van de openbare orde verstoring voortduurt en er nog steeds een loop is op de woning en de woning bekend staat als drugspand.
2.4.2. De sluiting is volgens verweerder ook noodzakelijk. Het tijdsverloop tussen de ontdekking van de drugs op [datum] en het voorgenomen besluit van 18 oktober 2024 is volgens verweerder niet onredelijk lang. Daarbij komt dat er een zorgvuldig onderzoek moet worden verricht dat tijd kost. Verder is er volgens verweerder nog steeds sprake van handel vanuit de woning, het pand staat nog steeds als drugspand bekend, de loop is er nog steeds niet uit en er is nog steeds sprake van en bedreiging voor het woon- en leefklimaat rondom de woning en de openbare orde. Gelet op de ernst en de omvang van de overtreding is het noodzakelijk de woning te sluiten ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
2.4.3. Volgens verweerder is sluiting van de woning ook evenredig. Verweerder stelt dat verzoeker verwijtbaar handelt door zelf te handelen in drugs, dan wel anderen in de gelegenheid te stellen om te handelen in drugs in of vanuit zijn woning. Verzoekers belangen bij behoud van zijn uitkering, een veilige omgeving voor zijn kinderen en de invloed die de sluiting van de woning en het als gevolg daarvan verliezen van de woning op verzoekers geestelijke gezondheid heeft, maken volgens verweerder niet dat van sluiting moet worden afgezien. Verweerder laat het algemeen belang, het definitief doorbreken van de gang naar de woning of de bekendheid van de woning in het circuit, de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde, zwaarder wegen dan de door verzoeker naar voren gebrachte belangen.
Gelet op de omstandigheid dat:
- er gehandeld wordt in drugs vanuit de woning;
- dit feitelijk is vastgesteld doordat er een overval plaatsvond in zijn woning waarbij is geschoten en de veiligheid van de bewoners van de woning en de wijk in gevaar is gebracht;
- verzoekers woning kennelijk bekend is in het drugscircuit;
- verweerder de loop uit het pand wil halen; en
- daarmee de leefbaarheid van de buurt wil verbeteren door het pand aan het drugscircuit te onttrekken,
vindt verweerder sluiting van de woning voor een maand een evenredige en evenwichtige maatregel.

Standpunten verzoeker

3.
3.1.
Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om het besluit tot sluiting van de woning te schorsen tot zes weken nadat op zijn bezwaar is beslist. Daartoe voert hij aan dat hij hierbij een spoedeisend belang heeft. Hij stelt dat hij zijn woning nodig heeft omdat hij nergens anders terecht kan voor de periode van een maand. Hij beschikt niet over de financiële middelen om een hotel of B&B te bekostigen.
3.2.
Volgens verzoeker heeft zijn bezwaarschrift een redelijke kans van slagen. Er is geen noodzaak tot sluiting van de woning. Er zou in plaats daarvan een minder ingrijpende maatregel, zoals een last onder dwangsom, moeten worden opgelegd. Het beoogde doel van sluiting, na meer dan vier maanden, kan niet meer worden bereikt. De sluiting dient nu enkel nog een signaalfunctie. De sluiting heeft zeer ingrijpende en nadelige gevolgen voor verzoeker. Hij zal zijn woning en uitkering kwijtraken en de benodigde (ambulante) zorg. Hij zal uit beeld raken van de gemeente, met alle gevolgen van dien.
Het belang van verzoeker om in zijn woning te kunnen blijven dient volgens hem zwaarder te wegen dat het algemeen belang dat verweerder wil beschermen. Een last onder dwangsom, dan wel het intensiveren van de begeleiding van verzoeker (op grond van bijvoorbeeld de Wet maatschappelijke ondersteuning, Wmo) zou effectiever en evenwichtiger zijn om eventueel toekomstige overtredingen te voorkomen, zonder dat dit leidt tot de ernstige gevolgen van een sluiting voor verzoeker.
3.3.
Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat de recente MMA-meldingen en meldingen bij de woningstichting hoogstwaarschijnlijk van één en hetzelfde adres afkomstig zijn en dat hij en ook andere buren in onmin met deze melders is/zijn geraakt. Bovendien volgt volgens hem uit deze meldingen nog niet dat er handel in drugs zou plaatsvinden. Hij wordt regelmatig door vrienden opgehaald om naar de sportschool te gaan en weer thuisgebracht, mogelijk dat men zich daarmee vergist.

Standpunt verweerder

4.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat conform het Damoclesbeleid Stede Broec 2021 in gevallen zoals dat van verzoeker, nu het een sociale huurwoning betreft, sluiting van een maand is voorgeschreven.
4.2.
Volgens verweerder is de sluiting noodzakelijk. Dit gelet op de aangetroffen hoeveelheid, die duidt op handel in drugs en de overige bevindingen die deze veronderstelling ondersteunen. Er zijn voldoende redenen om aan te nemen dat de woning een rol vervult binnen de keten van de drugshandel. De noodzaak tot sluiting is er nog omdat er nog steeds wordt gehandeld vanuit de woning en de buurt nog steeds overlast ervaart. Met de sluiting wordt het definitief doorbreken van de loop naar de woning of de bekendheid van de woning in het circuit beoogd. Gelet op de ernst en de omvang van de overtreding acht verweerder het noodzakelijk om de woning te sluiten ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Er is niet slechts sprake van een signaalfunctie.
4.3.
Verweerder acht de sluiting voor de duur van een maand ook evenredig. De omstandigheden en belangen van verzoeker zijn afgewogen tegen het feit dat er gehandeld wordt in drugs vanuit de woning, dat de veiligheid van de bewoners van de woning en de wijk in gevaar is gebracht, dat de woning kennelijk bekend is in het circuit, dat de loop uit het pand moet worden gehaald en dat daarmee de leefbaarheid van de buurt zal verbeteren.
Het definitief doorbreken van de gang naar de woning en/of de bekendheid van de woning in het circuit, de bescherming van het woon- en het leefklimaat en het herstel van de openbare orde, wegen zwaarder dan de door verzoeker naar voren gebrachte belangen. De door verzoeker gestelde omstandigheden maken niet dat de sluiting onevenredig is. Dat een tijdelijk verblijf ergens anders impact heeft op verzoeker zelf en zijn omgang met zijn kinderen en behoud van uitkering moeilijker maakt, is aannemelijk. Dat geldt namelijk voor een ieder. Dat maakt niet dat van sluiting moet worden afgezien. Verweerder heeft volgens hem in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik mogen maken.
4.4.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het alternatief van het opleggen van een last onder dwangsom niet tot het beoogde doel zal leiden. Gelet op verzoekers financiële situatie is het volgens verweerder bovendien niet aannemelijk dat hiervan een voldoende ‘prikkel’ uit zal gaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een spoedeisend belang aanwezig is, zodat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Bij de vraag of er aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen speelt de redelijke kans van slagen van het bezwaar van verzoeker een rol. De voorzieningenrechter is bij de huidige stand van zaken van oordeel dat het besluit tot sluiting van de woning van verzoeker voor een maand in bezwaar stand zal kunnen houden. Dat legt zij als volgt uit.
Was verweerder bevoegd om tot sluiting over te gaan?
8.1.
Uit de bestuurlijke rapportages die verweerder van de politie heeft ontvangen, volgt dat er een ruime hoeveelheid soft- en harddrugs is gevonden in de woning van verzoeker. Deze zijn aangetroffen na doorzoeking vanwege een overval in de woning van verzoeker waarbij met een vuurwapen geschoten is. De aangetroffen hoeveelheid soft- en harddrugs wordt door verzoeker niet betwist (behoudens de omstandigheid dat van een deel van de harddrugs in de vriezer wordt gesteld dat hiervan minder overblijft na drogen).
Deze hoeveelheden worden, gelet op de huidige jurisprudentie en ook het door verweerder gehanteerde Damoclesbeleid, als handelshoeveelheid bestempeld. Ook de overige bevindingen, zoals de antecedenten, de woningoverval, de aanwezigheid van ponypacks en de MMA- meldingen en meldingen bij de woningstichting, kunnen vooralsnog bijdragen aan de vooronderstelling dat (vanuit de woning) gehandeld wordt in drugs.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet was verweerder bevoegd om voor de woning een last onder bestuursdwang op te leggen. Uit het Damoclesbeleid volgt dat in dit geval een sluitingstermijn van een maand gerechtvaardigd is.
8.2.
Verweerder was dan ook bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
Is de sluiting ook noodzakelijk?
9.
9.1.
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken.
Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder heeft beoordeeld in hoeverre de sluiting van deze woning noodzakelijk is. Daarbij is geoordeeld dat sprake is van een ernstig geval. Dit gelet op het feit dat er zowel een handelshoeveelheid hard- als softdrugs is aangetroffen. Verder heeft verweerder daarbij de diverse MMA-meldingen over drugshandel vanuit de woning en meldingen bij de woningstichting betrokken, waaruit volgt dat er daadwerkelijk drugs wordt verhandeld. Verder heeft verweerder daarbij betrokken dat er sterke aanwijzingen zijn dat de handel ook na [datum] voortduurt. Bovendien is de drugs aangetroffen vanwege een overval in de woning die wellicht drugshandel gerelateerd was. Ook zijn er ponypacks in de woning aangetroffen wat ook duidt op daadwerkelijke handel in drugs. Er wordt volgens verweerder dan ook feitelijk in drugs gehandeld vanuit de woning.
9.2.
Al het voorgaande in overweging nemend kon en mocht verweerder, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, de sluiting noodzakelijk vinden. Het door verzoeker genoemde tijdsverloop tussen het incident van [datum] en het besluit tot sluiting leidt vooralsnog niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat een zorgvuldig onderzoek noodzakelijk is en dat dat tijd kost. Van een onredelijk lange termijn dat het onderzoek in beslag heeft genomen is geen sprake. Verder heeft verweerder daarbij mogen wijzen op de recente meldingen, waaruit vooralsnog voldoende kan worden opgemaakt dat ten tijde van het besluit nog steeds sprake was van handel vanuit de woning, het pand nog steeds bekend staat als drugspand en de loop er nog steeds niet uit is. Hiermee mocht verweerder er vanuit gaan dat er nog steeds sprake is van en bedreiging voor het woon- en leefklimaat rondom de woning en de openbare orde. Er is dan ook niet slechts nog sprake van een signaalfunctie, zoals verzoeker betoogt. Verweerder heeft daarbij navolgbaar gemotiveerd waarom met het opleggen van een last onder dwangsom het beoogde doel niet wordt bereikt. De stelling van verzoeker dat de recente meldingen van één en hetzelfde adres afkomstig zijn en dat zij zich mogelijk vergissen nu hij door vrienden van en naar de sportschool wordt gebracht, leidt de voorzieningenrechter vooralsnog niet tot een ander oordeel. Dit strookt immers niet met de verschillende meldingen en de inhoud daarvan.
Is de sluiting evenredig?
10.
10.1.
Als verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenredig is. Bij die beoordeling zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals bijvoorbeeld de mate van verwijtbaarheid, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
10.2.
Uit het bestreden besluit, het verweerschrift en de ter zitting gegeven toelichting volgt dat verweerder deze overweging heeft gemaakt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de sluiting van de woning voor de duur van een maand niet onevenredig was, gelet op de met het Damoclesbeleid te dienen doelen. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat verzoeker verwijtbaar heeft gehandeld. Verder is inherent aan de sluiting van de woning dat verzoeker uit zijn woning moet. Dat eiser zijn woning mogelijk zal kwijtraken omdat de mogelijkheid bestaat dat de woningstichting zijn huurcontract zal ontbinden, is door verweerder meegewogen. Van een bijzondere binding met deze woning is niet gebleken. De omstandigheid dat verzoeker voor zijn kinderen zorgt in de woning heeft verweerder hiervoor onvoldoende mogen achten. Verder heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij niet tijdelijk elders kan verblijven waar hij de omgangsregeling met zijn dochter kan voortzetten. Verweerder heeft dat meegewogen in de besluitvorming. Ook is inmiddels duidelijk geworden dat de vriendin van verzoeker en hun zoontje elders onderdak hebben. Verzoekers traumatische jeugd, zijn mentale gezondheid en de omstandigheid dat hij onder behandeling staat bij de huisarts heeft verweerder ook onder ogen gezien. Dat zijn situatie dusdanig is dat in zijn geval van sluiting moet worden afgezien is door verzoeker (nog) onvoldoende onderbouwd. Ook indien de woning gesloten wordt kan verzoeker de benodigde (ambulante) begeleiding nog krijgen. Verweerder kan daarbij verder worden gevolgd in zijn standpunt dat sluiting van de woning nog niet zonder meer betekent dat hij zijn uitkering ook zal verliezen. Hiervoor dient verzoeker zelf wel stappen te ondernemen.
10.3.
Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat het besluit tot sluiting van de woning voor een periode van een maand niet onevenredig is.
Conclusie en gevolgen
1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat verweerder de woning van verzoeker met ingang van twee weken na de datum van deze uitspraak mag sluiten voor de duur van een maand. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.