ECLI:NL:RBNHO:2024:13758

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
HAA 24/7667
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een bijstandsuitkering aanvraagt, toegewezen. Verzoekster had eerder een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend, welke door het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland was afgewezen op 13 november 2024. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van een wijziging in haar omstandigheden, waardoor zij nu wel aan de vereisten voor bijstand zou voldoen. Verweerder stelde dat de financiële situatie van verzoekster onduidelijk was, wat het recht op bijstand niet kon vaststellen.

Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij geen inkomsten had en niet in haar levensonderhoud kon voorzien. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een spoedeisend belang aanwezig was. De rechter concludeerde dat de door verzoekster overgelegde informatie, waaronder verklaringen en bewijsstukken, niet voldoende gemotiveerd was afgewezen door verweerder. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen had en dat verweerder haar met ingang van 25 november 2024 voorschotten moest betalen naar de voor haar geldende bijstandsnorm. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/7667

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en

het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder

(gemachtigde: M.R. Ooievaar).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster in verband met de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 13 november 2024 heeft verweerder de aanvraag voor een bijstandsuitkering van verzoeker afgewezen wegens onveranderde omstandigheden ten opzichte van een (eerdere) intrekking van het recht op bijstand. Het recht op bijstand kan volgens verweerder niet worden vastgesteld.
1.3.
Verzoekster heeft hiertegen op 25 november 2024 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gelijktijdig verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster samen met haar jongste zoon, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder samen met [naam 1] , toezichthouder/handhaver.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Verzoekster ontvangt sinds 25 oktober 1999 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Verzoekster heeft twee zoons, waarvan er een bij haar woont. Sinds 20 september 2023 zijn zij woonachtig op de [adres] in [plaats] .
2.2.
Verweerder heeft een melding van de woningbouwvereniging ontvangen dat het huis van verzoekster flink verbouwd werd. Verweerder is vervolgens een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan verzoekster verleende bijstandsuitkering.
2.3.
Dit onderzoek heeft bestaan uit dossier/systeemonderzoek, een gesprek met verzoekster op 26 juni 2024 met aansluitend een huisbezoek, en het opvragen (en verkrijgen) van informatie.
2.4.
Op 27 juni 2024 is verzoekster gevraagd om vóór 12 juli 2024 de volgende gegevens te overleggen:
- Bankafschriften van haar creditcard over de periode van 1 maart 2024 tot en met 1 juni 2024;
- De aankoopfacturen en betalingsbewijzen van:
* De keuken renovatie (inclusief werkzaamheden aannemer);
* Pvc vloer (inclusief werkzaamheden aannemer en onder vloer);
* Stucwerk (inclusief werkzaamheden aannemer);
* Schilderwerk (inclusief materiaal);
* Loodgieterswerk (inclusief materiaal);
* Elektricien (inclusief materiaal);
* Timmerwerkzaamheden van de verlaagde plafonds en dergelijke (inclusief materiaal);
* Badkamer renovatie (tegels, kranen, closet, badkamermeubels en dergelijke);
* Toilet renovatie (tegels kranen, closet en dergelijke);
* Traprenovatie;
* Televisies;
* Wasmachine en droger;
* Verlichting en armaturen;
* Gordijnen/Jaloezieën;
* Het aangekochte meubilair zoals bijvoorbeeld de twee nieuwe bedden;
* Factuur van de aannemers die de renovatiewerkzaamheden hebben uitgevoerd dienen zichtbaar te zijn voorzien van:
* de uitgevoerde werkzaamheden
* het adres, de naam en het KvK nummer van de aannemer/bedrijf
* de kosten inclusief BTW
* de wijze en datum van betaling
* de datum van de factuur en werkzaamheden;
- Bonnen/facturen van alles wat is aangekocht voor de renovatiewerkzaamheden en/of inrichting van de woning;
- Een bewijs met hierin dat de inwonende zoon de vakantie heeft betaald (bewijs van betaling).
Opschorting, beëindiging en intrekking van het recht op bijstand
2.5.
Omdat verzoekster volgens verweerder niet volledig heeft voldaan aan voornoemd informatieverzoek heeft verweerder het recht op bijstand van verzoekster per 12 juli 2024 opgeschort en haar de gelegenheid gegeven om vóór 26 juli 2024 de gevraagde gegevens te overleggen.
2.6.
Op 5 augustus 2024 heeft de zoon van verzoekster een e-mail met uitleg en bewijsstukken overgelegd. Hierin is onder meer – en samengevat – aangegeven door wie de materialen van de verbouwing zijn bekostigd en dat de werkzaamheden om niet zijn gedaan door vrienden en een oud collega van de zoons van verzoekster. Verder is toegelicht dat de oude keuken is verkocht voor € 800,-, de wasmachine en droger voor € 375,- en € 250,-, zijn oude bed met nachtkastje en grote kledingkast voor € 700,- en twee luxe kroonluchters voor € 400,-, het oude dressoir voor € 275,- en het oude gasfornuis voor € 600,-.
2.7.
Bij besluit van 11 september 2024 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster per 11 september 2024 beëindigd en met ingang van 12 juli 2024 ingetrokken omdat verzoekster de gevraagde gegevens niet vóór 26 juli 2024 heeft overgelegd.
2.8.
Het hiertegen door verzoekster gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 oktober 2024 ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan – samengevat – ten grondslag gelegd dat verzoekster niet heeft gemeld dat zij uitgaven aan haar woning heeft gedaan en daar geld voor beschikbaar had. Zij heeft verder niet binnen de daartoe gegeven termijn de benodigde informatie overgelegd om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Als gevolg hiervan is het recht op bijstand volgens verweerder op goede gronden beëindigd en ingetrokken. De na de hersteltermijn overgelegde informatie is volgens verweerder onvoldoende om hiervan af te zien. De omvang van de verbouwing/renovatie betreft de gehele woning. Verzoekster heeft niet met objectieve gegevens inzichtelijk gemaakt hoe dit is gefinancierd. Onduidelijk is gebleven waar het geld vandaan is gekomen en hoe hoog het bedrag was. De betalingsbewijzen en de bonnen ontbraken. Ook is niet aannemelijk gemaakt wie de materialen en werkzaamheden betaald heeft.
2.9.
Hiertegen heeft verzoekster beroep ingesteld.
Nieuwe aanvraag
3.
3.1.
In de tussentijd heeft verzoekster op 19 september 2024 een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend.
3.2.
Bij brief van 1 oktober 2024 heeft verweerder verzoekster verzocht om uiterlijk op 15 oktober 2024 de volgende gegevens te overleggen:
- Bankafschriften van de periode van 14 juni 2024 tot en met 17 juli 2024 en 19 september 2024 tot en met 1 oktober 2024;
- Transactieoverzicht van de creditcard over de periode van 14 juni 2024 tot en met 1 oktober 2024;
- Jaaroverzicht (2023) van alle bankrekeningen van verzoekster;
- Bewijsstukken van andere bezittingen van waarde (bijvoorbeeld levensverzekering/auto);
- Bewijsstukken van schulden (als verzoekster schulden heeft);
- De aankoopfacturen en de betaalbewijzen van de volgende zaken:
* Keukenrenovatie (inclusief werkzaamheden aannemer);
* Televisies;
* Wasmachine en droger;
* Verlichting en armaturen;
* Gordijnen/jaloezieën;
* Het aangekochte meubilair zoals bijvoorbeeld de twee nieuwe bedden;
- Factuur van de aannemers die de renovatiewerkzaamheden hebben uitgevoerd dienen zichtbaar te zijn voorzien van:
* De uitgevoerde werkzaamheden;
* Het adres, de naam en het KvK nummer van de aannemer/bedrijf;
* De kosten, inclusief BTW;
* De wijze en datum van betaling;
* De datum van de factuur en de datum van de werkzaamheden;
- Bonnen/facturen van alles wat is aangekocht voor de renovatiewerkzaamheden en/of inrichting van de woning;
- Een bewijs met hierin dat de inwonende zoon de vakantie van verzoekster heeft betaald (bewijs van betaling).
Verzoekster dient van bovenstaande aan de te geven wie de kosten betaald heeft.
3.3.
Op 14 oktober 2024 heeft verzoekster bankafschriften aan verweerder toegestuurd en een bericht van de ING over het gebruik van de credit card. Verder heeft verzoekster een jaaroverzicht van 2023 van de ING gestuurd.
Verzoekster heeft aangegeven geen waardevolle bezittingen en geen schulden te hebben. Er is alleen sprake van betalingsachterstanden als gevolg van de beëindiging van haar uitkering.
Verzoekster heeft (nogmaals) de factuur van de keuken overgelegd. De jongste zoon van verzoekster heeft de aanbetaling van de keuken gedaan. Hiervan is een bankafschrift overgelegd. Het restant is betaald door een vriend van haar oudste zoon. Dit dient haar oudste zoon terug te betalen. Het betalingsbewijs zal verzoekster nog overleggen. Zij verzoekt hiervoor een termijn van 14 dagen.
Verzoekster geeft verder aan slechts één televisie te hebben. De andere tv is van haar zoon. Hij had die al. Verzoekster overlegt (nogmaals) de factuur van de tv. Deze is contant betaald door de jongste zoon van verzoekster, op wiens naam ook de factuur staat.
Verder heeft verzoekster (nogmaals) de factuur van de wasmachine en de droger overgelegd. Ook deze is contant door de zoon van verzoekster betaald.
Gewezen wordt op de e-mail van de zoon van verzoekster van 5 augustus 2024. Hierin is uitgelegd dat er wat betreft verlichting en armaturen nog materiaal uit het oude huis is gebruikt (ooit gekocht, maar nooit gebruikt), dat er nog een paar kleinen dingen zijn besteld, waarvan een factuur is overgelegd en dat er spotjes zijn gekocht en enkele gebruikte spotjes van de oudste zoon zijn gebruikt. Van deze spotjes zijn geen bonnen meer aanwezig. Deze zijn contant betaald. De jongste zoon heeft nog voorbeelden bijgevoegd, van de spullen die zijn gekocht.
Verzoekster heeft verder de offerte van de gordijnen en jaloezieën overgelegd. Deze is contant betaald door de zoon van verzoekster.
Verzoekster heeft de bon van haar nieuwe bed overgelegd. Het andere bed is van haar zoon. Hij heeft dat zelf gekocht. Verder is er geen meubilair aangeschaft.
In de e-mail van 5 augustus 2024 is verder al aangegeven dat er geen aannemer aan te pas is gekomen. Alle werkzaamheden zijn zelf uitgevoerd met behulp van vrienden en familie. Er zijn telefoonnummers van vrienden overgelegd die dit kunnen verklaren.
Het vliegticket van verzoekster is betaald door [naam 2] . Hiervan is een betaalbewijs overgelegd. Hij moest de zoon van verzoekster nog geld betalen en heeft dat op die manier gedaan.
Verzoekster geeft aan dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat zij over veel contant geld zou beschikken voor het aanschaffen van alle spullen. Er is geen enkele aanwijzing voor de conclusie dat verzoekster op wat voor manier dan ook aan vrij grote bedragen contant geld heeft kunnen komen. Verzoekster komt uit een woning waar veel oud en versleten was. Haar beide zoons hebben werk en dus een inkomen. Zij hebben besloten om de nieuwe woning van hun moeder op hun kosten op te knappen en gedeeltelijk opnieuw in te richten. De jongste zoon van verzoekster heeft daarbij ook belang, omdat hij bij zijn moeder woont. Uit het feit dat alle facturen op naam staan van de jongste zoon, blijkt ook dat alle kosten door hem zijn gemaakt en betaald.
3.4.
Op 15 oktober 2024 heeft verweerder de hersteltermijn verlengd tot 29 oktober 2024.
3.5.
Op 22 oktober 2024 heeft verzoekster het ontbrekende betalingsbewijs van de factuur voor de keuken overgelegd. Aan verzoekster is desgevraagd een voorschot van
€ 1.000,- verstrekt in afwachting van het besluit op haar aanvraag.
Primair besluit
4. Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit van 13 november 2024 de aanvraag van verzoekster afgewezen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster niet heeft aangetoond dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden, waardoor zij nu wel aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen zou voldoen. Er is nog steeds sprake van een onduidelijke financiële situatie, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verzoekster heeft geen nieuwe bewijsstukken aangedragen. Hierdoor is er volgens verweerder onvoldoende informatie om het recht op bijstand te beoordelen.

Standpunten verzoekster

5.
5.1.
Verzoekster stelt zich in bezwaar op het standpunt dat met de e-mail van 5 augustus 2024 en bijlagen, de brief en bijlagen van 14 oktober 2024 en de e-mail van 22 oktober 2024 wel nieuwe bewijsstukken zijn aangedragen. Zij heeft hiermee, zo stelt zij, alle informatie overgelegd die nodig is om het recht op bijstand vast te stellen. Verweerder heeft niet laten weten welke informatie nog nodig is. Verzoekster is van mening dat op basis van deze informatie aan haar een uitkering had moeten worden toegekend.
5.2.
Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Zij heeft hierbij belang omdat zij geen inkomsten heeft en daardoor niet in haar levensonderhoud kan voorzien. Zij verzoekt om te bepalen dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, een voorschot aan verzoekster te betalen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. Zij heeft actuele informatie van de woningbouw over de huurachterstand en afschriften van haar bankrekening overgelegd.
5.3.
Verzoekster heeft op 10 december 2024 verklaringen van de personen die met de verbouwing hebben geholpen en screenshots van whatsapp gesprekken tussen hen en haar zoon overgelegd. Dit ter onderbouwing van haar stelling dat zij geen kosten heeft gemaakt voor de verbouwing.
Standpunten verweerder
6. Verweerder stelt zich – samengevat – op het standpunt dat verzoekster nog steeds geen duidelijkheid heeft gegeven over de financiering van de in haar woning verrichtte verbouwing. Uit de overgelegde stukken is niet duidelijk geworden op welke wijze en wie de verbouwing heeft betaald, aangezien de betalingsbewijzen niet zijn aangeleverd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet de voorzieningenrechter beoordelen of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster voldoende aannemelijk gemaakt dat een spoedeisend belang aanwezig is. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Verder moet deze beslissing het resultaat zijn van een belangenafweging. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9.1.
Als uitgangspunt geldt dat het in het geval van een aanvraag voor een bijstandsuitkering aan de aanvrager is om aannemelijk te maken dat hij/zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert. Vervolgens is het aan verweerder om in het kader van de onderzoeksplicht de door de aanvrager gegeven inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
9.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder verzoekster in dat kader om informatie met betrekking tot de uitgevoerde verbouwing heeft mogen vragen. In geschil is of de door verzoekster overgelegde informatie voldoende is om het recht op bijstand vast te kunnen stellen.
9.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat niet zonder meer vast dat de afwijzing van het recht op bijstand in bezwaar in stand zal kunnen blijven. Zonder nadere motivering kan de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder dat de financiële situatie van verzoekster per datum van de aanvraag, 19 september 2024, onduidelijk is als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld niet volgen.
9.4.
De door verzoekster gegeven verklaringen, met bewijsstukken onderbouwd, komen de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor. De voorzieningenrechter acht thans door verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom deze (inmiddels) door verzoekster op 5 augustus 2024, 14 en 22 oktober 2024 en 10 december 2024 overgelegde informatie geen voldoende duidelijkheid geeft over de wijze van financiering van de bij haar uitgevoerde verbouwing. Dat er geen bewijsstukken van materiaalkosten of facturen van aannemers zijn overgelegd kan niet als motivering dienen, nu daarmee voorbij wordt gegaan aan de verklaring van verzoekster over de uitvoering van de verbouwing. Dat het een omvangrijke verbouwing is, zoals verweerder stelt, maakt dat niet anders.
9.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van verzoekster naar voorlopig oordeel een redelijke kans van slagen heeft. Verder is niet gebleken dat verzoekster op dit moment beschikt of kan beschikken over inkomen of vermogen om te voorzien in de eerste levensbehoeften. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verweerder verzoekster met ingang van 25 november 2024 tot zes weken nadat de beslissing op bezwaar is genomen voorschotten betaalt naar de voor haar geldende bijstandsnorm.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarnaast is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze stelt de voorzieningenrechter vast op € 1.750,-, waarbij geldt 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 875,- en wegingsfactor gemiddeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat verweerder verzoekster met ingang van 25 november 2024 tot zes weken nadat de beslissing op bezwaar is genomen voorschotten betaalt naar de voor haar geldende bijstandsnorm;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.