ECLI:NL:RBNHO:2024:13720

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
358926
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot opheffing van een no fly list door de voorzieningenrechter in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een Belgische eiser en de luchtvaartmaatschappij Transavia. De eiser had vliegtickets geboekt voor een vlucht van Eindhoven naar Palma de Mallorca op 23 juli 2024, maar werd geweigerd bij het instappen na een conflict met een grondmedewerker van Transavia. Na dit voorval werd de eiser voor vijf jaar op een no fly list geplaatst, wat hem verbood om met Transavia en haar partner KLM te vliegen. De eiser vorderde in kort geding dat deze maatregel werd opgeheven, omdat hij deze als disproportioneel beschouwde in verhouding tot zijn gedrag op de dag van de vlucht.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Transavia haar zero tolerance beleid te rigide had toegepast zonder rekening te houden met de menselijke maat. De rechter wees de vordering van de eiser toe en oordeelde dat de opgelegde maatregel niet in verhouding stond tot de feiten. De voorzieningenrechter benadrukte dat, hoewel de eiser niet correct had gehandeld door de grondmedewerker vast te pakken, de reactie van Transavia op het incident te zwaar was. De rechter stelde dat de eiser voldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering, gezien de ingrijpende gevolgen van de maatregel voor zijn reisplannen.

De voorzieningenrechter bepaalde dat Transavia de eiser binnen twee werkdagen na het vonnis van de no fly list moest halen en dat zij KLM hiervan op de hoogte moest stellen. Tevens werd Transavia veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die in totaal € 1.744,42 bedroegen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Transavia onmiddellijk aan de uitspraak moest voldoen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/358926 / KG ZA 24-665
Vonnis in kort geding van 24 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] (België),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. H.C.J. Oomen,
tegen
de commanditaire vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES CV,
gevestigd te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer)
gedaagde partij,
hierna te noemen: Transavia,
advocaat: mr. G.I. Niesert.
De zaak in het kort
[eiser] had vliegtickets geboekt voor een vlucht op 23 juli 2024 van Eindhoven naar Palma De Mallorca. Naar aanleiding van gebeurtenissen die plaatsvonden voorafgaand aan het instappen tussen een grondmedewerker van Transavia en [eiser], zijn [eiser] en zijn echtgenote op de vlucht geweigerd. Nadien heeft Transavia [eiser] voor een periode van vijf jaar op een zogenoemde ‘
no fly list’ geplaatst, waardoor [eiser] gedurende die periode niet zal worden toegelaten op vluchten die door Transavia worden uitgevoerd. De opgelegde maatregel geldt ook voor vluchten van KLM en KLM Cityhopper.
[eiser] vordert dat de opgelegde maatregel wordt opgeheven totdat in een bodemprocedure uitspraak is gedaan. Hij vindt namelijk dat de opgelegde maatregel zeer ingrijpend is en bovendien niet in verhouding staat met de gebeurtenissen op 23 juli 2024.
De voorzieningenrechter oordeelt dat Transavia in dit specifieke geval haar ‘
zero tolerance’ beleid te rechtlijnig heeft toegepast, zonder oog te hebben voor de menselijke maat. De voorzieningenrechter wijst de gevraagde voorziening daarom toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 15 bijlagen van de zijde van [eiser],
- het bericht van 16 december 2024 met 7 bijlagen van de zijde van Transavia,
- de mondelinge behandeling van 18 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitaantekeningen van de zijde van [eiser],
- de spreekaantekeningen van de zijde van Transavia.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
[eiser] en zijn echtgenote hadden een vliegticket geboekt voor een vlucht op 23 juli 2024 vanaf Eindhoven naar Palma de Mallorca. De vlucht werd uitgevoerd door Transavia.
2.2.
Bij het instappen deelde een grondmedewerker van Transavia aan [eiser] mee dat het rolkoffertje dat hij en zijn echtgenote bij zich hadden, niet mee mocht aan boord omdat het te groot was. Vervolgens ontstond tussen [eiser] en de grondmedewerker een discussie over de vraag of [eiser] de handbagage mocht meenemen aan boord. Omdat [eiser] de rij wachtende passagiers niet wilde ophouden, is hij (met zijn echtgenote) op een bankje bij de gate gaan zitten. Toen de andere passagiers waren ingestapt, is [eiser] teruggegaan naar de grondmedewerker om alsnog de vergoeding voor het rolkoffertje te betalen. De grondmedewerker liet [eiser] daarop weten dat hij en zijn echtgenote niet aan boord van het vliegtuig zouden worden toegelaten, omdat zij door hem van de vlucht waren gehaald.
2.3.
[eiser] gaf daarop aan dat hij een klacht wilde indienden en vroeg de naam van de grondmedewerker. Omdat de grondmedewerker zijn naam niet wilde geven, pakte [eiser] de grondmedewerker daarop vast om diens keycord met daaraan zijn ID-kaart te kunnen pakken. De grondmedewerker kwam daarbij ten val.
2.4.
[eiser] is aangehouden door de Koninklijke Marechaussee. De grondmedewerker heeft aangifte gedaan van het incident. Het Openbaar Ministerie heeft een strafbeschikking uitgevaardigd waarbij aan [eiser] is voorgesteld om ter afdoening van de strafzaak, waarbij hem mishandeling ten laste wordt gelegd, een boete van € 400,- te betalen. [eiser] is niet op dat voorstel ingegaan en heeft verzet aangetekend tegen de strafbeschikking.
2.5.
Transavia heeft [eiser] bij brief van 30 juli 2024 meegedeeld dat zij [eiser] op grond van haar algemene vervoersvoorwaarden voor een periode van vijf jaar niet zou toelaten op vluchten van Transavia en haar partner KLM vanwege zijn misdragingen op 23 juli 2024. De brief vermeldt voor zover relevant:
“(…)We (…) hereby inform you that as a consequence of your unruly behavior you will be denied transportation on all flights carried out by Transavia and our partner company KLM (…)
Reason for refusal of carriage
This decision was taken for the following reason(s). On 23-7-2024 you have travelled or intended to travel with Transavia on flight HV6509 from Eindhoven to Palma De Mallorca. During or prior to this flight you have shown unruly behavior by means of:

Using unacceptable language towards a crew member/ground staff

Not following the instructions of our staff/crew

Behaving physically abusive towards a crew member/ground staff
(…)
Due to the severe nature of your actions and in accordance with Transavia’s General Conditions of Carriage you will not be accepted as a passenger on any flights carried out by Transavia and our partner company KLM for a period of 5 years (…)”
2.6.
De advocaat van [eiser] heeft tegen het besluit van Transavia bezwaar gemaakt met zijn brief van 1 augustus 2024. Daarin schrijft (de advocaat van) [eiser] onder meer dat hij de genomen maatregelen disproportioneel vindt. Ook wijst hij erop dat het besluit van Transavia alleen is gebaseerd op het verhaal van de grondmedewerker en dat [eiser] niet is gehoord over het voorval, terwijl dat wel van Transavia verwacht had mogen worden.
2.7.
Nadien heeft tussen partijen een uitgebreide correspondentiewisseling plaatsgevonden over het voorval op 23 juli 2024. Transavia liet daarin weten bij haar besluit te blijven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Transavia veroordeelt om [eiser] binnen twee werkdagen na dit vonnis van haar ‘
no fly list’te halen, in afwachting van een uitspraak in de bodemprocedure,
Transavia veroordeelt om KLM binnen twee werkdagen mede te delen dat [eiser] ook van haar ‘
no fly list’moet worden gehaald in afwachting van de bodemprocedure en dat Transavia KLM verplicht [eiser] ook van haar ‘
no fly list’te halen,
Transavia veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere werkdag dat zij met de eerder genoemde vorderingen in gebreke blijft,
Transavia veroordeelt in de proceskosten en de wettelijke rente daarover,
Bepaalt dat [eiser] binnen zes weken na dit vonnis Transavia zal hebben gedagvaard in een bodemprocedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat hij erkent dat hij niet juist heeft gehandeld door de gate-agent van Transavia vast te pakken. Hij deed dat alleen om de ID van de medewerker te kunnen pakken, omdat hij de naam van de medewerker wilde weten voor het indienen van een klacht. [eiser] heeft niet de bedoeling gehad de medewerker pijn te doen en ook heeft hij hem niet geslagen of geduwd. Ook heeft [eiser] de medewerker niet uitgescholden. De plaatsing op de ‘
no fly list’heeft tot gevolg dat [eiser] vijf jaar lang niet mag vliegen met Transavia en KLM, die sanctie vindt hij onevenredig zwaar en staat volgens [eiser] niet in verhouding met wat er is gebeurd. [eiser] stelt dat hij spoedeisend belang heeft bij de vordering, omdat de opgelegde sanctie voor hem zeer ingrijpend en diffamerend is.
3.3.
Transavia voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Transavia voert aan dat [eiser] in de eerste plaats geen spoedeisend belang heeft, omdat niet gebleken is dat hij op geen enkele andere wijze dan met een vlucht van Transavia of KLM zijn eindbestemming kan bereiken. Ook is niet gebleken dat hij op korte termijn een vliegreis moet maken. Volgens Transavia rechtvaardigen de gebeurtenissen op 23 juli 2024, waarbij [eiser] een medewerker van Transavia fysiek heeft vastgepakt, haar besluit om [eiser], in lijn met artikel 7 lid 2 van haar algemene vervoersvoorwaarden op de zogenoemde ‘
no fly list’ te plaatsen voor een periode van vijf jaar. Transavia heeft er in dat verband op gewezen dat zij een ‘
zero tolerance’ beleid hanteert voor misdragingen van passagiers voor of tijdens een vlucht waarbij de veiligheid van haar personeel en/of andere passagiers in het geding is.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De zaak draagt een internationaal karakter omdat [eiser] woonachtig is in België. De voorzieningenrechter moet daarom ambtshalve onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. Als dat zo is, moet de rechtbank ook ambtshalve onderzoeken welk materieel recht van toepassing is.
4.2.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft moet in beginsel worden beantwoord op grond van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (Brussel I bis). Op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 van deze verordening wordt de bevoegdheid van de rechter gebaseerd op de woonplaats van de verweerder. In dit geval is dat de Nederlandse rechter, omdat Transavia gevestigd is in Nederland. De bevoegdheid is slechts anders wanneer sprake is van een exclusieve bevoegdheidsregel dan wel een forumkeuzebeding waarbij een andere rechter bij uitsluiting wordt aangewezen. Dat is hier niet het geval.
4.3.
De bepaling van het op de vorderingen toepasselijke recht moet gebeuren aan de hand van de Verordening (EU) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Op grond van artikel 5 lid 2 van die verordening is Nederlands recht van toepassing.
Het juridisch kader van een kort geding-procedure
4.4.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
De zaak is geschikt voor kort geding want er is spoedeisend belang
4.5.
Omdat Transavia een ingrijpende maatregel heeft opgelegd, heeft [eiser] voldoende spoedeisend belang bij de beoordeling van zijn vordering tot (voorlopige) opheffing daarvan. Dit betekent dat de zaak geschikt is om in kort geding te behandelen.
Transavia doet een beroep op artikel 7 lid 2 van haar algemene vervoersvoorwaarden
4.6.
Transavia weigert [eiser] op haar vluchten te vervoeren op grond van artikel 7 lid 2 van haar algemene vervoersvoorwaarden. Op grond van die voorwaarden kan Transavia,
geheel naar eigen inzicht, weigeren een passagier te vervoeren voor een periode van, in beginsel, vijf jaar
indien de passagier voor of tijdens een eerdere vlucht van Transavia de veiligheid, goede orde, en/of discipline (ernstig) in gevaar heeft gebracht.Ter zitting heeft Transavia uitgelegd dat zij (en andere luchtvaartmaatschappijen) zeer regelmatig te maken hebben met passagiers die agressief gedrag en/of fysiek geweld vertonen (in de branche zogenoemde ‘
unruly passengers’) en dat zij om de veiligheid van haar bemanning en/of ander personeel en passagiers te kunnen beschermen daarom een ‘
zero tolerance’ beleid hanteert. Dat beleid heeft Transavia uitgewerkt in haar Operational Manual – Part A (hierna: OM-A), in welk document de processen en procedures binnen Transavia zijn neergelegd. Daaruit volgt dat Transavia vier levels hanteert van ‘
unruly behaviour’(vertaald: onhandelbaar gedrag), namelijk:
Level 1 – Disruptive behaviour
Level 2 – Physically abusive behaviour,
Level 3 – Life-threatening behaviour,
Level 4 – Attempted breach or actual breach of the flight crew compartment.
4.7.
Ter zitting heeft Transavia toegelicht dat bij verstorend gedrag, vallend onder level 1 (bijvoorbeeld onacceptabel taalgebruik, onder invloed van drogerende middelen, niet opvolgen van instructies, overschrijden van veiligheidsinstructies etc.), de betrokken passagier voor de duur van drie jaar op een ‘
Selectee list’wordt geplaatst [1] . Dat houdt in dat de passagier gedurende die periode alleen met aanvullende voorwaarden wordt toegelaten op vluchten van Transavia. Bij fysiek onrechtmatig gedrag (level 2), plaatst Transavia de betrokken passagier op een ‘
no fly list’voor de duur van minimaal vijf jaar [2] . De passagier wordt dan gedurende die periode niet toegelaten op vluchten van Transavia. Omdat Transavia en KLM over en weer bedingen in hun vervoersvoorwaarden hebben opgenomen dat een besluit van de een, om een passagier voor een periode te weigeren, ook geldt voor de ander, wordt [eiser] ook geweigerd voor een periode van vijf jaar op vluchten van KLM en KLM Cityhopper.
4.8.
Ook heeft Transavia erop gewezen dat zij voorafgaand aan het besluit om [eiser] op haar ‘
no fly list’ te plaatsten gedegen onderzoek heeft gedaan naar het voorval. Zo heeft zij kennisgenomen van safety-rapportages van medewerkers, het proces-verbaal van aangifte van de betrokken grondmedewerker en ook is – volgens Transavia – op camerabeelden van de luchthaven Eindhoven te zien dat er tussen [eiser] en de medewerker fysiek contact is geweest. Volgens Transavia rechtvaardigt dit haar besluit (en dat van KLM) om [eiser] voor een periode van vijf jaar te bannen van haar vluchten.
De voorzieningenrechter wijst de gevraagde voorziening toe.
4.9.
Op grond van de nu voorhanden zijnde gegevens is het onvoldoende aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat Transavia in redelijkheid tot de maatregel tegen [eiser] heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter legt dat hieronder uit.
4.10.
De door Transavia genoemde safety-rapportages en de camerabeelden van de luchthaven maken geen onderdeel uit van het procesdossier. Volgens Transavia mag zij safety-rapportages op grond van wet- en regelgeving niet inbrengen in een juridische procedure. De camerabeelden van de luchthaven zijn uit privacy-overwegingen niet met Transavia gedeeld, maar een medewerker van de luchthaven zou aan Transavia bevestigd hebben dat op de beelden is te zien dat sprake is geweest van fysiek contact tussen [eiser] en de grondmedewerker.
4.11.
Bij de beoordeling van de vraag of (voorlopige) opheffing van de opgelegde maatregel op zijn plaats is, kan de voorzieningenrechter zich daarom alleen baseren op de verklaringen van [eiser], diens echtgenote en het proces-verbaal van aangifte die wel in het geding zijn gebracht. Daaruit blijkt dat er wisselende verklaringen zijn afgelegd over de gebeurtenissen.
4.12.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser] de grondmedewerker heeft vastgepakt en dat hij dit deed om de pas met daarop de naam van de medewerker in handen te krijgen. Tussen partijen staat ook niet ter discussie dat [eiser] dit niet had mogen doen. [eiser] heeft zijn fout erkend en heeft zich daarvoor meerdere keren verontschuldigd.
De verklaringen lopen uiteen op het punt van de klap waardoor de medewerker zou zijn gevallen.De grondmedewerker verklaart in het proces-verbaal: “
Ik zag dat meneer op mij af kwam stormen. Ik voelde dat meneer mijn stropdas en keycord vast pakte en tegelijkertijd voelde ik een klap aan de rechter kan(t) van mijn hals/nek. Hierdoor viel ik op de grond.” Volgens [eiser] en zijn echtgenote, heeft [eiser] de medewerker niet geslagen maar kwam hij ten val doordat hij zich probeerde los te rukken en naar achteren stapte. Ook Transavia heeft ter zitting, zo blijkt uit randnummer 3.6. van haar spreekaantekeningen, afstand genomen van het punt dat [eiser] een klap heeft gegeven waardoor de medewerker zou zijn gevallen. De voorzieningenrechter houdt het er daarom voor dat de val van de medewerker ongelukkig is geweest en niet zonder meer het voorzienbare gevolg van het handelen van [eiser].
4.13.
Dat aan [eiser] een strafbeschikking is uitgevaardigd waarin hem (eenvoudige) mishandeling ten laste is gelegd is bij de beoordeling van geen belang. [eiser] heeft ter zitting immers toegelicht dat hij de strafbeschikking niet heeft geaccepteerd en daartegen in verzet is gekomen, omdat hij meent dat van de tenlastegelegde mishandeling geen sprake is. De strafrechter zal zich daarom (eerst nog) moeten buigen over de vraag hoe het handelen van [eiser] gekwalificeerd moet worden en of met de in het strafdossier aanwezige bewijsmiddelen het tenlastegelegde strafbare feit bewezen kan worden verklaard. Op dit moment staat niet vast dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Vooralsnog moet voor mogelijk worden gehouden dat de strafbeschikking ook is gegrond op het gedeelte uit de aangifte over de klap, waarvan Transavia zelf afstand heeft genomen.
4.14.
Ook is van belang dat het er op basis van de beschikbare gegevens voor moet worden gehouden dat de betrokken grondmedewerker niet de-escalerend heeft gehandeld. Volgens de verklaringen van [eiser] en zijn echtgenote heeft de grondmedewerker direct gezegd: “
dat koffertje gaat niet mee.”Dat het rolkoffertje alleen tegen betaling van een toeslag mee mocht aan boord, zoals volgt uit het gewijzigde bagagebeleid van Transavia, is volgens [eiser] aanvankelijk niet duidelijk gezegd. Toen [eiser] zich, nadat hij op de stoeltjes had plaatsgenomen en tot inkeer was gekomen over zijn eigen handelen, bij de grondmedewerker had geëxcuseerd voor zijn gedrag en alsnog wilde bijbetalen voor het rolkoffertje (“
meneer gaf aan sorry voor mijn reactie en vroeg wat hij nou kon doen en waar hij kon bij betalen”), vertelde de medewerker [eiser] dat hij al op de vlucht was geweigerd en alleen met een nieuw ticket zijn vliegreis zou kunnen maken. Omdat [eiser] dat niet accepteerde, vroeg hij naar de naam van de medewerker om een klacht te kunnen indienen. Omdat de medewerker weigerde zijn naam te geven en zijn hand voor zijn pas deed, heeft [eiser] hem uiteindelijk vastgepakt om het keycord met de pas van de grondmedewerker te kunnen pakken en zo zijn naam te achterhalen.
4.15.
[eiser] had dat niet mogen doen. De voorzieningenrechter vindt echter ook dat de grondmedewerker op verschillende momenten anders had kunnen handelen, waardoor escalatie van de situatie naar alle waarschijnlijkheid voorkomen had kunnen worden. Zo had enig begrip voor het feit dat [eiser] – een zogenoemde ‘
frequent flyer’ – niet op de hoogte was van de recente wijziging van het bagagebeleid van Transavia voor de hand gelegen. Ook is het zonder nadere bewijslevering, die in dit kort geding niet kan worden gegeven, moeilijk voorstelbaar dat het technisch en/of procedureel niet meer mogelijk was om de excuses van [eiser] te accepteren en hem vervolgens overeenkomstig zijn verzoek tegen bij betaling alsnog op de vlucht toe te laten. Transavia heeft dat wel aangevoerd, maar verder niet onderbouwd. Ten slotte had van de grondmedewerker verwacht mogen worden dat hij zijn naam aan [eiser] zou opgeven. Dat dit voor het indienen van een klacht niet nodig is, zoals Transavia ter zitting heeft betoogd, mag zo zijn, maar dat neemt niet weg dat het in de gegeven omstandigheden een normale vraag was waarop antwoord gegeven had kunnen worden. Dit alles zou hebben kunnen voorkomen dat de zaak (verder) escaleerde.
4.16.
Hoewel veiligheid in de luchtvaartsector een groot goed is en het begrijpelijk is dat het voor luchtvaartmaatschappijen noodzakelijk is om een streng veiligheidsbeleid te voeren, neemt dat niet weg dat toepassing van het strenge beleid niet in alle gevallen redelijk is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Transavia in dit specifieke geval haar ‘
zero tolerance’ beleid te rechtlijnig toegepast en daarbij te weinig oog gehad voor de menselijke maat. Als gevolg daarvan is de opgelegde maatregel disproportioneel. Dat het beleid in de algemene vervoersvoorwaarden van Transavia is opgenomen en deel uitmaakt van de vervoersovereenkomst met [eiser] maakt dat niet anders. Vast staat dat over de vervoersvoorwaarden niet is onderhandeld en dat er ook geen reële mogelijkheid bestaat voor de reiziger om de vervoersvoorwaarden niet te accepteren. Dat vraagt van Transavia extra zorgvuldigheid bij de toepassing van die voorwaarden.
4.17.
Hiermee is niet gezegd dat de handelwijze van [eiser] getolereerd kan worden. De voorzieningenrechter kan zich echter voorstellen dat de andere maatregel uit de algemene vervoersvoorwaarden, waarbij [eiser] voor een periode van drie jaar alleen met aanvullende voorwaarden aan boord wordt toegelaten voldoende repercussie biedt en meer recht doet aan de omstandigheden van dit geval.
4.18.
Bij deze stand van zaken is het belang van [eiser] om in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure zo spoedig mogelijk van de ‘
no fly list’ afgehaald te worden groter dan het belang van Transavia bij handhaving van de huidige situatie. Dat geldt nog meer omdat [eiser] doordrongen is van zijn foutief handelen en van enig veiligheidsrisico voor Transavia als [eiser] op haar vluchten wordt toegelaten niet is gebleken. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening zal toewijzen.
Transavia moet de beslissing van de voorzieningenrechter aan KLM mededelen
4.19.
Transavia heeft ter zitting toegezegd dat zij een eventuele veroordeling tot het opheffen van de aan [eiser] opgelegde maatregel aan KLM zal mededelen. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat Transavia zich daaraan zal houden. Transavia kan daarbij niet worden veroordeeld KLM te verplichten [eiser] als gevolg van de uitkomst van deze kort geding-procedure ook van haar ‘
no fly list’ te halen. KLM en Transavia zijn twee aparte entiteiten die op dit punt hun eigen beslissingen kunnen nemen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom
4.20.
Omdat Transavia ter zitting heeft toegezegd dat zij vrijwillig aan een eventuele veroordeling zal meewerken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een dwangsom op te leggen voor het geval Transavia niet zou meewerken aan de veroordeling.
Transavia wordt in de proceskosten veroordeeld
4.21.
Transavia is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.744,42
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Transavia om binnen twee werkdagen na dit vonnis, in afwachting van een uitspraak in een bodemprocedure, [eiser] van haar ‘
no fly list’ te halen,
5.2.
veroordeelt Transavia om daarvan, binnen twee werkdagen na dit vonnis, mededeling te doen aan KLM,
5.3.
bepaalt dat [eiser] binnen zes weken na vandaag Transavia zal hebben gedagvaard in een bodemprocedure over de in dit kort geding toegewezen vorderingen op straffe van verval van de in dit vonnis uitgesproken veroordelingen van Transavia,
5.4.
veroordeelt Transavia in de proceskosten van € 1.744,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Transavia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt Transavia tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op
24 december 2024.

Voetnoten

1.artikel 7 lid 2, onder a van de vervoersvoorwaarden van Transavia
2.artikel 7 lid 2, onder b van de vervoersvoorwaarden van Transavia