ECLI:NL:RBNHO:2024:13713

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
C/15/349714 / JU RK 24-349 en C/15/356985 / JU RK 24-1351
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en omgangsregeling tussen kind en vader

Op 18 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) om de ondertoezichtstelling te verlengen en om een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en haar vader op te starten. De ouders van [de minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er is al geruime tijd geen contact tussen [de minderjarige] en haar vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds haar vijfde jaar geen contact meer heeft gehad met haar vader, wat een ernstige ontwikkelingsbedreiging vormt. De rechtbank heeft de GI opgedragen om een begeleide omgang op te starten, ondanks de bezwaren van [de minderjarige]. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 april 2025, met de verwachting dat de ouders in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen. De rechtbank benadrukt het belang van contactherstel en de noodzaak van hulpverlening voor [de minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/349714 / JU RK 24-349 en C/15/356985 / JU RK 24-1351
Datum uitspraak: 18 november 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Jeugd- & Gezinsbeschermerste Haarlem,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. L. Prass te Amsterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. A. Krim te Haarlem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
Met betrekking tot zaaknummer C/15/349714 / JU RK 24-349:
- de beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling van 7 oktober 2024 en de daarin genoemde stukken;
Met betrekking tot zaaknummer C/15/356985 / JU RK 24-1351:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van 11 september 2024;
- het e-mailbericht van de GI van 8 november 2024;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de moeder van 12 november 2024;
- de brief van de GI van 12 november 2024;
In beide zaaknummers:
- de e-mailberichten van de moeder, met bijlage, van 8, 11 en 23 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat, mr. Prass;
- de advocaat van de vader, mr. Krim;
- [vertegenwoordiger van de raad] als vertegenwoordiger van de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordigers van de GI.
Verder is [de zus van de minderjarige] , de zus van [de minderjarige] , als informant bijzondere toegang tot de zitting verleend.
1.3.
De vader heeft de rechtbank bericht dat hij vanwege verblijf in het buitenland niet bij de zitting aanwezig kon zijn. De rechtbank heeft zijn verzoek om via een videoverbinding aan de zitting deel te nemen, afgewezen. Op de zitting heeft de advocaat van de vader een geluidsopname laten horen waarin de vader mondeling zijn standpunt naar voren heeft gebracht.
1.4.
[de minderjarige] heeft haar mening gegeven in een apart gesprek met de één van de kinderrechters op 11 november 2024.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [de minderjarige] bij beschikking van 13 april 2022 onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is telkens verlengd. Bij beschikking van 7 oktober 2024 is de ondertoezichtstelling ambtshalve verlengd tot 2 december 2024. De beslissing op het verzoek met zaaknummer C/15/349714 / JU RK 24-349 is voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling van 18 november 2024.

3.Het verzoek met zaaknummer C/15/356985 / JU RK 24-1351

De GI had aanvankelijk verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en om machtiging te verlenen om haar uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI heeft deze verzoeken ter zitting ingetrokken, zodat daarop niet hoeft te worden beslist.

4.De standpunten

De GI:
4.1.
De GI heeft zich op het standpunt gesteld dat verlenging van de ondertoezichtstelling voor het resterende deel noodzakelijk is. De situatie is complex en er is al veel geprobeerd. Ook binnen de ondertoezichtstelling zijn er onvoldoende positieve ontwikkelingen geweest, en de GI heeft er geen vertrouwen in dat de nodige hulpverlening in het vrijwillige kader wel van de grond zal komen. De afgelopen jaren stagneert de hulpverlening telkens. Sinds kort zijn er twee nieuwe jeugdbeschermers bij het gezin betrokken, die de moeder de kans willen geven om te laten zien dat zij openstaat voor hulp. Zij heeft de afgelopen periode aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan hulp, maar desondanks lukt het niet deze ook daadwerkelijk op te starten. Nu is de insteek om eerst hulp voor [de minderjarige] te starten, maar ook om hulp voor de ouders in te zetten.
De GI is van plan om de moeder na de zitting een schriftelijke aanwijzing te geven, zodat duidelijk is wat er van haar verwacht wordt. De GI wil over zes maanden bekijken of een verzoek om uithuisplaatsing alsnog nodig en in het belang van [de minderjarige] is. De GI realiseert zich dat het een heftige maatregel is, die ook schadelijk voor [de minderjarige] kan zijn.
Er zijn de afgelopen jaren veel wisselingen bij de GI geweest, wat niet wenselijk is. Het is de bedoeling dat de nieuwe jeugdbeschermers betrokken blijven. Zij hopen op een goede samenwerking met het gezin.
De Raad:
4.2.
Namens de Raad is naar voren gebracht dat er al jaren geen contact meer is geweest tussen de vader en [de minderjarige] . Er is heel veel hulpverlening ingezet, maar daarmee is ook aandacht gegeven aan de angst van [de minderjarige] , die mogelijk (mede) hierdoor heeft kunnen groeien. In maart 2022 heeft de Raad namelijk nog gezien dat [de minderjarige] behoefte had aan contact met de vader en positief over hem dacht. Vanuit de hulpverlening zijn verder geen aanwijzingen naar voren gekomen dat de zorgen van de moeder en [de minderjarige] over de vader terecht zijn. De Raad heeft destijds verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen omdat zij geen contact had met de vader. De Raad heeft de indruk dat het de moeder niet lukt om [de minderjarige] daadwerkelijk emotionele toestemming te geven voor het contact met de vader, of om haar eigen angsten bij haar dochter weg te houden.
Het is mogelijk dat [de minderjarige] inmiddels zoveel weerstand heeft opgebouwd tegen contact met de vader dat dit niet meer mogelijk is, verdere ondertoezichtstelling geen zin meer heeft en de rechtbank geen omgangsregeling kan vaststellen. De Raad is echter van mening dat dit moment nog niet gekomen is. De Raad adviseert om nog een halfjaar in het kader van de ondertoezichtstelling te proberen het contact te herstellen met begeleide omgang, waarbij de omgang nu wat geforceerd moet worden.
Verder is het belangrijk dat [de minderjarige] weet dat haar vader veel van haar houdt, en dat dit op schrift staat zodat zij dit later kan teruglezen. Als het nu niet lukt om het contact te herstellen, kan het zijn dat [de minderjarige] in de toekomst terugkijkt naar de rol van de moeder in het contactverlies, en dit haar zal verwijten. [de minderjarige] zal dan in rapportages van professionele partijen kunnen lezen dat er geen zorgen waren over haar veiligheid bij de vader. De Raad hoopt dan ook dat de moeder nu inziet hoe belangrijk het is om de vader een rol te geven in het leven van [de minderjarige] , en dat de moeder nu degene is die aan zet is.
[de minderjarige]:
4.3.
[de minderjarige] vindt het heel goed gaan thuis en heeft een goede band met moeder. Zij was voor het gesprek met de kinderrechter niet op de hoogte van het verzoek om haar uit huis te plaatsen en schrok daar erg van. Zij wil haar vader niet zien en zij wil heel graag bij haar moeder blijven wonen. Ze zou graag een coach willen waarmee ze zou kunnen praten.
De ouders:
4.4.
Namens de moeder is verzocht het resterende verzoek van de GI (met zaaknummer C/15/349714 / JU RK 24-349) tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
Namens de moeder is gesteld dat er de afgelopen maanden veel is gebeurd, maar eigenlijk niets is gebeurd in de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij heeft overal aan willen meewerken en wil al jaren hulp voor [de minderjarige] . De moeder wilde ook meewerken aan de voorgestelde gezinsopnames, maar de hulpverleningsinstanties vonden dat dit geen meerwaarde had. Dit mede omdat de relatie tussen de moeder en de GI dermate onder druk staat dat dit eerst opgelost moet worden. Nadat het verzoek van de moeder om de GI te vervangen is afgewezen, heeft de moeder de GI bij haar thuis uitgenodigd. Uiteindelijk heeft er op 19 september 2024 een goed gesprek plaatsgevonden met wederom een nieuwe gezinsvoogd en de manager van de GI. Dit had een herstelgesprek moeten zijn. Het bleek toen echter dat de nieuwe gezinsvoogd en de manager niet op de hoogte waren van het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing. Daarna is een schriftelijke aanwijzing aangekondigd met afspraken waar de moeder zich aan moet houden. Zij begrijpt niet waarom het in deze vorm moet, aangezien het contact goed is en niet is gebleken dat zij afspraken niet nakomt.
De moeder heeft verder gesteld dat de GI de diagnostiek en traumabehandeling voor [de minderjarige] steeds heeft gestopt. De moeder begrijpt niet waarom Youz eerder wel kon starten en daarvoor nu eerst inzicht nodig is in de huidige en historische situatie van de ouders. Het is voor de moeder onbegrijpelijk waarom [de minderjarige] nog steeds niet de hulpverlening heeft gekregen die nodig is, ondanks dat de moeder steeds meewerkt aan alle aanmeldingen.
De moeder is (nog steeds) van mening dat de ondertoezichtstelling geen doel treft en meer problemen veroorzaakt dan het oplost. Zij stelt dat de behandeling van [de minderjarige] zonder bemoeienis van de GI al lang begonnen zou zijn. Bovendien zijn er over de jaren heen veel fouten gemaakt, waardoor er telkens miscommunicaties zijn en de GI onwaarheden verspreidt. Dit is volgens de moeder nog steeds het geval.
De moeder heeft verder gesteld dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Het gaat goed met [de minderjarige] , maar er is in het verleden veel gebeurd, waardoor zij baat zou hebben bij therapie. Als het verzoek wordt toegewezen, wil de moeder vervangende toestemming verzoeken voor de behandeling, zoals de kinderarts van [de minderjarige] , [kinderarts] , heeft geadviseerd.
De moeder heeft op zich geen bezwaar tegen omgang, als dit maar veilig en aanvankelijk onder begeleiding plaatsvindt. [de minderjarige] wil echter niet, en de moeder wil haar niet dwingen.
4.5.
Namens de vader is naar voren gebracht dat hij zijn hoop – misschien onterecht – heeft gevestigd op de GI, en dat hij erachter staat dat de ondertoezichtstelling met een half jaar verlengd wordt. Hij had echter gehoopt dat de GI daadkrachtiger zou optreden, maar de GI heeft veel steken laten vallen. Hij is nu ten einde raad omdat de GI de uitspraken van de rechtbank niet heeft opgevolgd. De vader denkt dat er zoveel wisselingen zijn geweest in de betrokken jeugdbeschermers vanwege de houding van de moeder. De vader is bereid om overal aan mee te werken, ook aan eventuele hulpverlening samen met de moeder. Namens hem is het advies dat de Raad op de zitting heeft gegeven, onderschreven, omdat de situatie moet worden doorbroken. In de huidige situatie wordt [de minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd.
In de geluidsopname van de vader heeft hij naar voren gebracht dat de moeder veel onwaarheden heeft verteld en hem chanteert.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] nog steeds zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat eruit dat [de minderjarige] bang is voor de vader en zijn familie en daarom al sinds haar vijfde jaar geen structureel contact met hem heeft. Hoewel er geen objectieve signalen zijn dat [de minderjarige] niet veilig is bij de vader, is contactherstel nog niet mogelijk gebleken. De spanning die [de minderjarige] ervaart door (het idee van) contact met de vader maakt het voor de GI kennelijk moeilijk om de zorgregeling vorm te geven. Tot nu toe is onduidelijk gebleven in hoeverre de moeder [de minderjarige] belast met haar eigen angst voor de vader of dat bij [de minderjarige] sprake is van kindeigen angst. De moeder en [de minderjarige] geven aan dat sprake zou zijn van seksueel overschrijdend gedrag van de vader en opa vaderszijde jegens [de minderjarige] .
In het kader van de ondertoezichtstelling is het tot op heden niet gelukt om te starten met de hulp die [de minderjarige] nodig heeft en ook graag wil. Ook is er geen zicht gekomen op de vraag waar de angst van [de minderjarige] vandaan komt.
De rechtbank vindt het daarom van belang dat [de minderjarige] nu zelf een beeld gaat vormen van haar vader. Dit is alleen mogelijk als er een vorm van omgang wordt opgestart. Alleen dan zal zij in haar latere leven kunnen beslissen over de rol van de vader in haar leven. Het zal bovendien voorkomen dat [de minderjarige] het de moeder in de toekomst zal verwijten dat zij geen contact heeft met haar vader. Gelet hierop vindt de rechtbank het van belang dat er beweging komt in het contactherstel met de vader, ook al is dit tegen de wens van [de minderjarige] in. Daarbij is uiteraard wel van belang dat de veiligheid van [de minderjarige] gewaarborgd wordt.
5.2.
Ten slotte blijkt dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders die het gezag uitoefenen in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een termijn die, gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] , aanvaardbaar te achten is.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de aanwezige problematiek, de in te zetten hulpverlening en de doelen die zijn of moeten worden gesteld, zal de rechtbank de duur van de ondertoezichtstelling verlengen tot 13 april 2025.
De rechtbank is van oordeel dat er de komende periode een laatste poging moet worden ondernomen om de omgang op te bouwen. De GI moet direct starten met het organiseren van een begeleide, opbouwende omgang tussen [de minderjarige] en de vader. Wanneer dit in het belang van [de minderjarige] wordt geacht, geeft de rechtbank de GI in overweging om één of meerdere omgangsmomenten in aanwezigheid van de moeder te laten plaatsvinden. De moeder heeft op de zitting herhaald dat zij ervoor openstaat dat [de minderjarige] contact heeft met de vader. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de moeder het contactherstel zal faciliteren en [de minderjarige] zal (blijven) motiveren om het contact aan te gaan.
Verder moet de GI ervoor zorgen dat voor [de minderjarige] hulpverlening van een coach wordt opgestart van Youz of een soortgelijke organisatie.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]van
2 december 2024 tot 13 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2024 door mr. J. van Beek, mr. C.E. Voskens en mr. M.H. Simons, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 6 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.