ECLI:NL:RBNHO:2024:13703

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
C/15/344658
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders in vastgoedtransacties met crypto-ondernemer

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, zijn de eiseressen, JDW OFFICE & RESIDENCE B.V., [eiseres 2] B.V. en RIJKS RESIDENCE B.V., eigenaren van vastgoed, in conflict met de gedaagden, waaronder TREFPUNT INTERNATIONAL CONSULTANTS B.V. en [gedaagde 4]. De eiseressen stellen dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door vastgoed aan te kopen voor een te hoge prijs en dat zij hierdoor gemiste huurinkomsten hebben geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden betrokken waren bij investeringen in Nederlands vastgoed van een Zuid-Afrikaanse crypto-ondernemer, en dat de gedaagden het vastgoed niet aan derden hebben verhuurd, maar zelf in gebruik hebben genomen zonder vergoeding aan de eiseressen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor de gemiste huurinkomsten. De rechtbank heeft ook de vorderingen in reconventie van de gedaagden tot opheffing van beslagen gedeeltelijk toegewezen. De zaak illustreert de verantwoordelijkheden van bestuurders in vastgoedtransacties en de gevolgen van onbehoorlijk bestuur.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/344658 / HA ZA 23-553
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van

1.JDW OFFICE & RESIDENCE B.V.,

te Haarlem,
2.
[eiseres 2] B.V.,
te Haarlem,
3.
RIJKS RESIDENCE B.V.,
te Haarlem,
eiseressen in conventie, verweerders in reconventie,
advocaten: mr. S.H. Wiggers en mr. M.C. Garschagen,
tegen

1.TREFPUNT INTERNATIONAL CONSULTANTS B.V.,

te Amsterdam,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaten: mr. J.W. Leedekerken en mr. T. Nijenhuis,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaten: mr. M. Dorgelo en mr. R. Hartman,
3.
[gedaagde 3],
te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
advocaten: mr. M. Dorgelo en mr. R. Hartman,
4.
[gedaagde 4],
te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. J.W. Leedekerken en mr. T. Nijenhuis,
5.
[gedaagde 5],
te [plaats 3] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. M.C. Hoeba,
6.
[gedaagde 6],
te [plaats 3] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M.C. Hoeba,
Partijen worden in het navolgende als volgt aangeduid:
  • eiseressen in conventie: JdW, [eiseres 2] en Rijks, en gezamenlijk als de dApp-vennootschappen;
  • gedaagden 1 en 4 in conventie: Trefpunt en [gedaagde 4] , en gezamenlijk als [gedaagden 1 en 4] ;
  • gedaagden 2 en 3 in conventie: [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , en gezamenlijk als [gedaagden 2 en 3] ;
  • gedaagden 5 en 6 in conventie: [gedaagde 5] en [gedaagde 6] , en gezamenlijk als [gedaagden 5 en 6]
De zaak in het kort
Gedaagden in conventie zijn betrokken geweest bij de investeringen in Nederlands vastgoed van een in Zuid-Afrika gevestigde crypto-ondernemer. Eiseressen in conventie zijn de eigenaren van het verworven vastgoed. Zij stellen dat het vastgoed voor een te hoge koopprijs door gedaagden is gekocht en dat eiseressen marktconforme verhuurinkomsten zijn misgelopen, omdat het vastgoed niet is verhuurd aan derden, maar door gedaagden zelf in gebruik is genomen, zonder daarvoor een vergoeding te betalen aan eiseressen. De vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatige daad, bestuurdersaansprakelijkheid en ongerechtvaardigde verrijking.
De rechtbank wijst de vorderingen gedeeltelijk toe. De in reconventie gevorderde terugbetaling van voorgeschoten kosten van het vastgoed wordt afgewezen. De vorderingen in reconventie tot opheffing van de gelegde beslagen worden gedeeltelijk toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 april 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte overlegging producties met producties 58 tot en met 63 van eiseressen in conventie;
- de akte overlegging producties met producties 44 tot en met 61 van [gedaagden 1 en 4] ;
- de akte overlegging aanvullende producties 62 tot en met 67 van [gedaagden 1 en 4] ;
- de akte overlegging producties met producties 20 en 21 van [gedaagden 2 en 3] ;
- de akte overlegging aanvullende producties met producties 29 tot en met 36 van [gedaagden 5 en 6] ;
- de mondelinge behandeling van 12 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door alle partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

Oprichting dApp-groep, investeringsvoorstellen en investeringen in Nederlands vastgoed
2.1.
[gedaagde 2] , althans zijn onderneming International Trade, Tax and Strategy Consultant (ITTSC), heeft [betrokkene 1] (een in Zuid-Afrika gevestigde crypto-ondernemer) geadviseerd over de oprichting van een vennootschapsstructuur voor investeringen in Nederlands vastgoed. Aanvankelijk zou een stichting opgericht worden waarin [betrokkene 1] zeggenschap zou hebben. Op 18 juni 2021 is, door een andere notaris dan de notaris die aanvankelijk was benaderd, Stichting dApp opgericht, waarvan alleen [gedaagde 4] bestuurder was. Eiseressen in conventie, die in het najaar van 2021 zijn opgericht (zie hierna in 2.10 van dit vonnis), maken onderdeel uit van de vennootschapsstructuur waarvan Stichting dApp aan het hoofd staat (hierna ook: de dApp-groep).
2.2.
[gedaagde 4] is mede-eigenaar van de Edgepoint International Consulting Group (hierna: de Edgepoint-groep). Trefpunt is onderdeel van de Edgepoint-groep en wordt bestuurd door [gedaagde 4] en [gedaagde 5] .
2.3.
De Edgepoint-groep (vertegenwoordigd door [gedaagde 4] en mevrouw [betrokkene 2] ) heeft investeringsvoorstellen (door partijen ook investeringsmemo’s genoemd) opgesteld over de aanschaf van vastgoed in Nederland. In het investeringsvoorstel dat op 22 juli 2021 is verstrekt aan [betrokkene 1] , is een businesscase voorgesteld waarin vastgoed wordt aangekocht met zowel kantoorruimte als “long stay” opties (hierna: het Office & Residence-concept). Ook is daarin vermeld dat:
  • [gedaagde 4] en [gedaagde 2] de huurovereenkomsten tot stand zullen brengen voor de verhuur van het vastgoed;
  • dat [gedaagde 4] en [gedaagde 2] al twee panden op het oog hebben, te weten de [adres 1] te [plaats 4] (hierna: de [adres 1] ) en de [adres 2] te [adres 1] (hierna: de [adres 2] );
  • voor de aankoop van de [adres 2] een zogenaamde ‘structuring fee’ in rekening wordt gebracht van € 220.000,‑ (zijnde 10% van de investeringskosten);
  • voor de aankoop van de [adres 1] een ‘structuring fee’ in rekening wordt gebracht van € 320.000,- (zijnde 10% van de investeringskosten);
  • de verwachte huurinkomsten van de [adres 2] voor de woning € 2.000,- per maand bedragen en voor de kantoorruimte € 4.000,- per maand;
  • de verwachte huurinkomsten voor de [adres 1] (na een verbouwing waarvan de kosten op € 500.000,- zijn begroot) € 8.000,- per maand bedragen (vier suites maal € 2.000,-).
2.4.
[gedaagde 4] , handelend namens Trefpunt of een nader toe noemen meester, heeft op 25 juni 2021 een koopovereenkomst gesloten voor de koop van de [adres 2] voor een koopsom van € 1.985.000,-.
2.5.
Op 24 augustus 2021 en 8 september 2021 heeft [betrokkene 2] van de Egdepoint-groep aan [gedaagde 2] investeringsvoorstellen gestuurd, die een nadere uitwerking vormen van het investeringsvoorstel van 22 juli 2021.
2.6.
[gedaagde 4] , handelend namens Trefpunt of een nader toe noemen meester, heeft op 26 augustus 2021 een koopovereenkomsten gesloten voor de koop van de [adres 1] voor een koopsom van € 2.910.000,-.
2.7.
Medio september 2021 is [gedaagde 4] in contact gekomen met [gedaagde 5] over de aankoop van de [adres 3] in [plaats 3] (hierna: de [adres 3] ). Op 21 mei 2021 hadden [gedaagden 5 en 6] al zelf een koopovereenkomst gesloten voor de [adres 3] voor een koopsom van € 1.030.000,-, maar zij kregen de financiering niet rond. [gedaagde 4] , handelend namens Trefpunt of een nader toe noemen meester, heeft op 2 oktober 2021 een koopovereenkomst gesloten voor de koop van de [adres 3] voor een koopsom van € 1.200.000,-. In de koopovereenkomst is vermeld dat het verschil tussen de koopprijs in de overeenkomst van 21 mei 2021 en 2 oktober 2021 niet het gevolg is van prijsontwikkeling of verbetering in het vastgoed, maar “ware schadevergoeding” betreft en dat de verkoper de ingebrekestelling tegen [gedaagden 5 en 6] laat vervallen.
2.8.
Op 5 oktober 2021 heeft [gedaagde 2] een kapitaalbegroting toegestuurd aan [betrokkene 1] , waarin onder meer een nieuwe transactie wordt vermeld met de omschrijving “ [plaats 3] ” (kennelijk wordt gedoeld op de [adres 3] ). In een WhatsApp-bericht van diezelfde datum heeft [betrokkene 1] geschreven: “
Pause eers Misty Cliffs en [plaats 3] , ek wil eers sien dat [adres 1] + [adres 2] + Stilbaai werk
2.9.
Op 6 oktober 2021 heeft Schutte van Edgepoint-groep aan [gedaagde 2] wederom een investeringsvoorstel gestuurd. In het investeringsvoorstel is (naast de investeringen in de [adres 1] en de [adres 2] ) ook de [adres 3] vermeld. Als bijlage bij het investeringsvoorstel zijn de koopovereenkomsten van de drie panden gevoegd.
2.10.
Voor de verwerving van het vastgoed zijn eiseressen in conventie (hierna gezamenlijk: de dApp-vennootschappen) opgericht, te weten JdW op 11 november 2021, [eiseres 2] op 23 september 2021 en Rijks op 28 oktober 2021. De dApp-vennootschappen zijn 100%-dochtervennootschappen van Segwit EU B.V. (hierna: Segwit EU). Segwit EU werd bestuurd door [gedaagde 4] en is op haar beurt een 100%-dochtervennootschap van Stichting dApp.
Ook van alle dApp-vennootschappen was [gedaagde 4] bestuurder. Van Rijks was [gedaagde 5] daarnaast medebestuurder.
2.11.
Trefpunt heeft [eiseres 2] aangewezen als koper van de [adres 1] , Rijks als koper van de [adres 3] en JdW als de koper van de [adres 2] . Vervolgens heeft de levering van de panden aan de dApp-vennootschappen plaatsgevonden:
  • de [adres 1] aan [eiseres 2] op 15 oktober 2021;
  • de [adres 3] aan Rijks op 1 november 2021;
  • de [adres 2] aan JdW op 1 december 2021.
[adres 1]
2.12.
Voorafgaand aan de levering aan [eiseres 2] huurde [gedaagde 4] de [adres 1] voor een huurprijs van € 6.750,- per maand.
2.13.
Na de levering is de [adres 1] verbouwd voor een bedrag van € 563.940,04. De verbouwing is in september 2022 afgerond.
2.14.
[gedaagde 4] is vanaf 1 november 2021 eigenaar van een woning te [plaats 2] .
2.15.
Met ingang van 1 april 2022 heeft [gedaagde 4] met Trefpunt, vertegenwoordigd door [gedaagde 5] , een huurovereenkomst gesloten voor de [adres 1] voor een huurprijs van
€ 1.000,- per maand (exclusief btw).
2.16.
In totaal heeft Trefpunt voor de [adres 1] € 15.868,51 huur geïncasseerd, waarvan € 9.000,- afkomstig is van [gedaagde 4] .
[adres 2]
2.17.
De woning aan de [adres 2] (zonder het kantoorpand) is verhuurd aan [gedaagde 2] . Hij woonde in de woning samen met zijn partner, [gedaagde 3] . Daartoe is met ingang van 1 januari 2022 een huurovereenkomst gesloten tussen [gedaagde 2] , JdW (vertegenwoordigd door [gedaagde 4] ) en Trefpunt (vertegenwoordigd door [gedaagde 5] ). Daarin is vermeld dat de huur van de woning € 1.500,- per maand bedraagt. Trefpunt heeft de eerste drie maanden de huur geïnd. Daarna is [gedaagde 2] gestopt met het betalen van de huur.
2.18.
Trefpunt heeft in totaal € 33.525,- aan huur van de [adres 2] geïnd, waarvan (dus) € 4.500,- afkomstig is van [gedaagde 2] .
2.19.
Daarnaast staan nog vorderingen open op verschillende huurders van de kantoorruimte van de [adres 2] voor een totaalbedrag van € 47.075,-.
[adres 3]
2.20.
[gedaagde 5] en zijn partner, [gedaagde 6] , gebruikten de [adres 3] al voorafgaand aan de levering daarvan aan Rijks en zijn daar na de levering mee doorgegaan. Zij woonden daar en exploiteerden er een
bed and breakfast. [gedaagde 5] is eerst mondeling, en per januari 2022 schriftelijk, met Rijks (vertegenwoordigd door [gedaagde 4] ) overeengekomen dat hij € 1.500,- huur zou betalen, alsmede 50% van de netto omzet van de
bed and breakfast.
2.21.
[gedaagde 5] heeft in totaal € 19.500,- betaald aan Trefpunt.
Wijziging zeggenschap binnen Stichting dApp en de dApp-vennootschappen
2.22.
Op 16 november 2022 heeft Fantom Operations Ltd. (hierna: Fantom), een vennootschap die is gelieerd aan [betrokkene 1] , de rechtbank verzocht [gedaagde 4] te ontslaan als bestuurder van Stichting dApp en nieuwe bestuurder(s) te benoemen. Bij beschikking van 22 december 2022 heeft de rechtbank een interim-bestuurder benoemd van Stichting dApp. Bij aandeelhoudersbesluit van 13 januari 2023 is ook het ontslag van [gedaagde 4] (en [gedaagde 5] van Rijks) als bestuurders van de dApp-vennootschappen geëffectueerd. Voor de dApp-vennootschappen is eveneens een tijdelijk bestuurder aangesteld.
2.23.
Op 21 februari 2023 hebben de dApp-vennootschappen [gedaagde 4] , [gedaagde 5] , [gedaagde 6] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gesommeerd de panden te ontruimen, en Trefpunt gesommeerd de geïnde huur af te dragen aan de dApp-vennootschappen.
2.24.
[gedaagden 2 en 3] hebben de woning van de [adres 2] op 10 maart 2023 verlaten. [gedaagde 4] heeft de [adres 1] op 22 maart 2023 ontruimd.
2.25.
Op 11 juli 2023 is [betrokkene 1] benoemd als bestuurder van Stichting dApp. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] zijn op 21 juli 2023 benoemd tot bestuurders van de dApp-vennootschappen.
2.26.
Op 7 september 2023 zijn schikkingsafspraken tussen Rijks en [gedaagden 5 en 6] vastgelegd (hierna: de schikking). In die schikking zijn partijen overeengekomen dat [gedaagden 5 en 6] voor het gebruik van de [adres 3] in de periode januari 2022 tot en met 31 oktober 2023 € 33.000,- zullen betalen aan Rijks (€ 1.500 per maand voor 22 maanden) en € 10.000,- voor de exploitatie van de
bed and breakfast. Daarbij zijn partijen verder overeengekomen dat zij elkaar niets meer verschuldigd zijn voor het gebruik van het pand en de exploitatie van de
bed and breakfast(2022 en 2023). Rijks heeft blijkens de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk geen kwijting verleend voor andere vorderingen, waaronder vorderingen uit hoofde van de betrokkenheid van [gedaagden 5 en 6] bij de aankoop van de [adres 3] , alsmede de rol van [gedaagde 5] als bestuurder van verschillende vennootschappen. [gedaagden 5 en 6] hebben de in de schikking vermelde bedragen betaald aan Rijks.
2.27.
Op 14 september 2023 heeft Rijks conservatoir verhaalsbeslag doen leggen ten laste van [gedaagden 5 en 6] en Trefpunt.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De dApp-vennootschappen vorderen, samengevat en na wijziging van eis, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Trefpunt, [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en [gedaagde 6] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 183.600 aan Rijks voor de door Rijks betaalde vergoeding voor de kwijting van de persoonlijke schuld van [gedaagde 5] en [gedaagde 6] , inclusief daarover betaalde overdrachtsbelasting, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Trefpunt, [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 551.100 aan [eiseres 2] voor het verschil tussen de koopprijs en de marktconforme waarde van de [adres 1] op het moment van koop, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Trefpunt, [gedaagde 4] , [gedaagde 5] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 67.500 aan JdW voor door JdW gemiste inkomsten uit marktconforme verhuur van de [adres 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente;
Trefpunt, [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 96.000 aan [eiseres 2] voor door [eiseres 2] gemiste inkomsten uit marktconforme verhuur van de [adres 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente;
Trefpunt, [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 15.600 aan Rijks voor door Rijks gemiste inkomsten uit marktconforme verhuur van de [adres 3] , te vermeerderen met de wettelijke rente;
Trefpunt, [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 76.100 aan JdW voor door JdW gemiste vergoedingen uit de commerciële verhuur van de kantoorruimtes op de [adres 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente;
Trefpunt, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] hoofdelijk te veroordelen om de beslagkosten van Rijks van € 9.951,39 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden 1 en 4] , [gedaagden 2 en 3] en [gedaagden 5 en 6] voeren verweren.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in de door [gedaagden 1 en 4] opgeworpen reconventie
3.4.
[gedaagden 1 en 4] vorderen, samengevat, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
het door Rijks op 14 september 2023 ten laste van Trefpunt onder ABN AMRO Bank N.V. gelegde conservatoire derdenbeslag opheft;
primair: de dApp-vennootschappen hoofdelijk veroordeelt om aan Trefpunt te betalen € 20.066 vermeerderd met de wettelijke handelsrente;
subsidiair:
i. [eiseres 2] veroordeelt om aan Trefpunt te betalen € 22.513,31 vermeerderd met de wettelijke handelsrente;
ii. JdW veroordeelt om aan Trefpunt te betalen € 17.052,76 vermeerderd met de wettelijke handelsrente;
een en ander met veroordeling van dApp-vennootschappen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten.
3.5.
De dApp-vennootschappen voeren verweren. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in de door [gedaagden 5 en 6] opgeworpen reconventie
3.6.
[gedaagden 5 en 6] vorderen, samengevat, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
het ten laste van [gedaagden 5 en 6] gelegde conservatoire beslag op de aan [gedaagde 6] toebehorende roerende zaak: (de auto van het merk) Polestar, type Polestar 2, opheft;
het ten laste van [gedaagden 5 en 6] gelegde conservatoire beslag van de op naam van [gedaagde 6] geregistreerde onroerende zaak met kadastrale omschrijving ‘terrein (akkerbouw)’, zonder plaatselijk aanduiding, kadastraal bekend gemeente [kadasternummer], groot 800 m2, opheft;
het ten laste van [gedaagden 5 en 6] gelegde beslag op de op naam van [gedaagde 5] en/of [gedaagde 6] geregistreerde bankrekeningen bij ABN AMRO Bank N.V. en Bunq Bank opheft;
een en ander met veroordeling van dApp-vennootschappen in (primair) de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, althans (subsidiair) de proceskosten ter hoogte van driemaal het liquidatietarief, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten.
3.7.
De dApp-vennootschappen voeren verweren. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Vooropgesteld wordt dat het geschil in conventie zich – na wijziging van eis – beperkt tot de vraag of gedaagden aansprakelijk zijn voor door dApp-vennootschappen geleden schade, omdat, verkort weergegeven en volgens de stellingen van de dApp-vennootschappen:
- Rijks, respectievelijk [eiseres 2] , een koopprijs hebben betaald die hoger is dan de marktwaarde voor:
I. de [adres 3]
II. de [adres 1]
- de dApp-vennootschappen marktconforme verhuurinkomsten zijn misgelopen van:
III. de woning van de [adres 2]
IV. de kantoorruimte van de [adres 2] .
V. de [adres 1]
VI. de [adres 3]
4.2.
Deze vorderingen zullen in het navolgende puntsgewijs aan de orde komen. Aan de overige geschilpunten tussen partijen (waaronder de vraag wie de ‘
ultimate beneficial owner’is van de geïnvesteerde gelden, de discussie rondom het aftreden van [gedaagde 4] als bestuurder van Stichting dApp, de kosten/kwaliteit van de renovatie van de [adres 1] en de procedure in Zuid-Afrika) zijn in deze procedure geen vorderingen verbonden, zodat aan de beoordeling daarvan niet wordt toegekomen.
I) Te hoge koopprijs voor [adres 3] (door de aflossing van een persoonlijke schuld [gedaagden 5 en 6] )
4.3.
Aan haar vordering tot schadevergoeding legt Rijks ten grondslag dat:
  • [gedaagde 5] en [gedaagde 4] in hun hoedanigheid van bestuurder van Rijks persoonlijk ernstig verwijtbaar hebben gehandeld, door ongeoorloofd middelen te onttrekken aan het vermogen van Rijks en de persoonlijke belangen van [gedaagde 5] te laten prevaleren boven de belangen van Rijks;
  • [gedaagden 5 en 6] welbewust onrechtmatig hebben geprofiteerd van die aanschaf. Met de gelden van de dApp-vennootschappen werden [gedaagden 5 en 6] in staat gesteld een schadeloosstelling van een persoonlijke schuld aan de verkopers over een te komen. Ook zijn zij daardoor ongerechtvaardigd verrijkt;
  • Trefpunt haar positie als door [gedaagde 4] aangewezen bemiddelaar heeft misbruikt om met het vermogen van de dApp-vennootschappen de bovenmatige dure aanschaf van de [adres 3] te bekostigen, enkel en alleen ten behoeve van haar bestuurder, [gedaagde 5] ;
  • [gedaagde 5] en [gedaagde 4] in hun hoedanigheid van bestuurder van Trefpunt de bijzondere zorgplicht die geldt voor een de facto bemiddelaar hebben geschonden, door Rijks € 170.000,- te laten betalen voor de schadeloosstelling van [gedaagden 5 en 6]
De koopsom omvat een schadeloosstelling voor een persoonlijke schuld van [gedaagden 5 en 6]
4.4.
Partijen zijn het er over eens dat [gedaagden 5 en 6] in mei 2021 de [adres 3] hebben gekocht voor een koopsom van € 1.030.000,-, maar dat zij het pand niet hebben afgenomen omdat zij de financiering niet rond konden krijgen. Uit de overgelegde koopovereenkomst van mei 2021 blijkt dat een (standaard) boeteclausule was opgenomen van (maximaal) 10% van de koopsom voor de partij die toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst. Als door [gedaagden 5 en 6] erkend staat vast dat zij ervoor hebben gekozen om geen beroep te doen op een ontbindende voorwaarde, dat de verkopers van de [adres 3] niet bereid waren om kosteloos langer te wachten en dat de verkopers betaling eisten van € 103.000,- (de contractuele boete van 10% van de koopprijs). [gedaagden 5 en 6] hebben uiteindelijk niet de koopsom voldaan. Evenmin hebben zij de boete van € 103.000,- aan de verkoper betaald.
4.5.
Op 2 oktober 2021 is een nieuwe koopovereenkomst gesloten voor de [adres 3] voor een koopsom van € 1.200.000,-. In die nieuwe koopovereenkomst, gesloten tussen de verkopers en [gedaagde 4] namens Trefpunt (of een nader te noemen meester) als koper, is het volgende vermeld:

20.7 Vervallen ingebrekestelling de heer [gedaagde 5] en mevrouw [gedaagde 6] .
De genoemde koopsom onder artikel 1 is beduidend hoger dan de koopsom in de koopakte d.d. 21-05-2021 gekocht door de heer [gedaagde 5] en mevrouw [gedaagde 6] .
Dit is uitdrukkelijk niet vanwege prijsontwikkeling of verbetering in het vastgoed maar als ware schadevergoeding verkoper verklaart na levering alle aanklagen c.q. ingebreke stelling jegens de heer [gedaagde 5] en mevrouw [gedaagde 6] in te trekken.”
Vast staat dat Trefpunt vervolgens Rijks heeft aangewezen als koper van de [adres 3] en dat door (of namens) Rijks de koopsom van € 1.200.000,- is betaald aan de verkopers.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit niet anders worden begrepen dan dat Rijks met betaling van een koopsom voor de [adres 3] van € 1.200.000,- , deels een schuld van [gedaagden 5 en 6] aan de verkopers van de [adres 3] heeft betaald. In de koopovereenkomst hebben partijen immers uitdrukkelijk verklaard dat de koopsom beduidend hoger is dan de marktwaarde en dat de grondslag daarvoor is vergoeding van de schade van de verkopers vanwege de tekortkoming van [gedaagden 5 en 6] in de nakoming van de eerdere koopovereenkomst van 21 mei 2021.
4.7.
[gedaagden 5 en 6] hebben dit betwist en hiertegen onder meer aangevoerd dat de koopovereenkomst van 21 mei 2021 (wél) is nagekomen, omdat de [adres 3] op 1 november 2021 is geleverd aan de derde koper van de koopovereenkomst van 21 mei 2021, zijnde Trefpunt. Volgens [gedaagden 5 en 6] was daarom geen schadevergoeding of boete verschuldigd aan de verkopers van de [adres 3] en was dus ook geen sprake van de aflossing van een schuld van [gedaagden 5 en 6] door Rijks.
4.8.
Dit verweer slaagt niet. Nog daargelaten dat de [adres 3] niet is geleverd aan Trefpunt (maar aan Rijks, de door Trefpunt aangewezen koper), is dit betoog van [gedaagden 5 en 6] niet te rijmen met het feit dat in oktober 2021 een nieuwe koopovereenkomst is gesloten. Daaruit volgt dat de levering van de [adres 3] aan Rijks niet heeft plaatsgevonden ter uitvoering van de koopovereenkomst van 21 mei 2021, maar de koopovereenkomst van 2 oktober 2021. Bovendien vond die levering later plaats dan de op 21 mei 2021 overeengekomen leverdatum (10 september 2021), terwijl [gedaagden 5 en 6] zelf stellen dat de verkopers niet bereid waren kosteloos langer te wachten en daarom betaling van € 103.000,- eisten. Het betoog van [gedaagden 5 en 6] dat zij de koopovereenkomst van 21 mei 2021 zijn nagekomen en dus niets meer verschuldigd waren aan de verkopers van de [adres 3] , volgt de rechtbank daarom niet.
4.9.
Verder hebben [gedaagden 5 en 6] aangevoerd dat de hogere koopprijs voor de [adres 3] in de koopovereenkomst van 2 oktober 2021 kan worden verklaard doordat de prijzen van koopwoningen in 2021 maandelijks stegen. Dit betoog slaagt evenmin, omdat dit in strijd is met de tekst van het hiervoor geciteerde artikel 20.7 van de koopovereenkomst, waarin partijen uitdrukkelijk hebben vermeld dat het verschil tussen de koopprijs van 21 mei 2021 (€ 1.030.00,-) en 2 oktober 20210 (€ 1.200.000,-)
nietwordt verklaard door prijsontwikkeling. Weliswaar zijn [gedaagden 5 en 6] bij de koopovereenkomst van 2 oktober 2021 zelf geen partij, maar daaruit kan wel de verklaring van de verkoper én van [gedaagde 4] namens Trefpunt (van welke vennootschap [gedaagde 5] ook bestuurder is) worden afgeleid dat nadrukkelijk geen sprake is van een waardestijging van de [adres 3] , maar de betaling van een “
schadevergoeding”aan de verkoper, in verband met de “
aanklagen” van de verkoper jegens [gedaagden 5 en 6] Overigens hebben [gedaagden 5 en 6] ook niet gemotiveerd betwist dat de [adres 3] op 2 oktober 2021 een marktwaarde had van € 1.030.000,-, zoals Rijks stelt, bijvoorbeeld door het overleggen van een eigen taxatierapport waaruit blijkt dat het betaalde bedrag van € 1.200.000,- een reële waarde was. Gelet op de formulering van artikel 20.7 van de koopovereenkomst van 2 oktober 2021, waarin uitdrukkelijk is vermeld dat het verschil in koopprijs niet is veroorzaakt door prijsontwikkeling, kon [gedaagde 5] niet volstaan met de enkele stelling dat de koopprijzen van koopwoningen maandelijks stegen.
4.10.
Trefpunt heeft aangevoerd dat zij zich bij de aankoop van de [adres 3] heeft laten bijstaan door een aankoopmakelaar en dat Rijks niet heeft onderbouwd dat de koopprijs hoger was dan de marktwaarde. De betrokkenheid van een makelaar neemt niet weg dat Trefpunt zelf met de verkoper is overeengekomen dat als onderdeel van de overeengekomen koopprijs een extra bedrag is betaald als schadeloosstelling aan de verkopers ter voldoening van de schuld van [gedaagden 5 en 6] Ook dit verweer faalt dus.
4.11.
Volgens Trefpunt en [gedaagden 5 en 6] blijkt uit het gegeven dat over het volledige bedrag van € 1.200.000,- overdrachtsbelasting is betaald, dat geen sprake is van een schadevergoeding, maar dat het volledige bedrag bedoeld is als koopprijs. Ook dit verweer overtuigt niet, omdat het in strijd is met de letterlijke bewoordingen van de koopovereenkomst van 2 oktober 2021. Voor de overdrachtsbelasting is relevant welk bedrag in de leveringsakte is vermeld als waarde van de onroerende zaak. Het staat vast dat in de leveringsakte als koopsom het bedrag van € 1.200.000,- is opgenomen. Gelet op de koopovereenkomst is in de akte een te hoge waarde opgenomen, maar dat doet er niet aan af dat dat in de onderlinge verhouding tussen partijen wel degelijk relevant is waarvoor dit bedrag is overeengekomen, te weten: een bedrag voor de onroerende zaak en het meerdere ten opzichte van de eerste koopovereenkomst als schadevergoeding voor de verkoper voor een schuld van [gedaagden 5 en 6]
[gedaagde 4] en [gedaagde 5] zijn aansprakelijk in hun hoedanigheid van bestuurders van Rijks
4.12.
De bestuurders van Rijks ( [gedaagde 4] en [gedaagde 5] ) hebben de (aanvankelijk door Trefpunt, waarvan zij beiden ook de bestuurders zijn, gesloten) koopovereenkomst van 2 oktober 2021 namens Rijks als nader te noemen meester geaccepteerd, terwijl daarmee de belangen van Rijks niet werden gediend. Daarmee heeft Rijks immers een persoonlijke schuld van [gedaagde 5] (c.s.) afgelost, zonder dat daar een voordeel voor Rijks tegenover stond. Ook heeft Rijks daarmee een vermogensobject verkregen waarvan de waarde lager was dan de door haar betaalde koopprijs.
4.13.
Dat met de gelden die bestemd waren voor Rijks een schuld van [gedaagden 5 en 6] werd afgelost en dat de waarde van de [adres 3] lager was dan de koopsom, was [gedaagde 4] bovendien bekend, omdat dit met zoveel woorden blijkt uit artikel 20.7 van de koopovereenkomst van 2 oktober 2021, die door [gedaagde 4] zelf, in zijn hoedanigheid van bestuurder van Trefpunt, is gesloten.
4.14.
[gedaagde 4] heeft hiertegen aangevoerd dat hij niet zijn eigen belangen heeft laten prevaleren boven de belangen van Rijks, maar juist heeft geprobeerd de investeringen tot een succes te maken. Dit betoog kan hem niet baten. Los van de vraag of [gedaagde 4] zijn eigen belangen heeft laten prevaleren boven de belangen van Rijks staat immers vast dat Rijks niet was gebaat bij het betalen van de schadevergoeding die [gedaagden 5 en 6] verschuldigd waren aan de verkopers. Naar het oordeel van de rechtbank zou geen redelijk denkend bestuurder - onder dezelfde omstandigheden - zo gehandeld hebben. [gedaagde 4] is daarom tekortgeschoten in een behoorlijk vervulling van de aan hem opgedragen bestuurstaak, waarvan hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur binnen Rijks, waarvoor [gedaagde 4] als bestuurder aansprakelijk is (artikel 2:9 BW).
4.15.
[gedaagde 5] betoogt dat hij niet betrokken was bij de onderhandelingen over, en het sluiten van, de koopovereenkomst van 2 oktober 2021. Dat verweer slaagt niet. In zijn hoedanigheid van medebestuurder van Rijks is [gedaagde 5] namelijk medeverantwoordelijk voor het bestuur van Rijks; het bestuur is collectief verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken, waaronder het strategisch en financieel beleid, en de bestuurders zijn in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor schade die de rechtspersoon lijdt als gevolg van onbehoorlijk bestuur. Dat volgens [gedaagde 5] tussen hem en [gedaagde 4] een taakverdeling bestond binnen Trefpunt, brengt daarin geen verandering, want in de statuten van Rijks is een dergelijke taakverdeling niet opgenomen. Evenmin heeft [gedaagde 5] toegelicht dat hij maatregelen heeft getroffen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur binnen Rijks af te wenden (vgl. artikel 2:9 lid 2 BW). Zijn algemene stelling dat hij [gedaagde 4] kritisch bevraagde over de door [gedaagde 4] te nemen besluiten is daarvoor onvoldoende. Bovendien is dat moeilijk te rijmen met het betoog van [gedaagde 5] dat hij niet op de hoogte was van (het bestaan en de inhoud van) de koopovereenkomst van 2 oktober 2021. De enkele stelling van [gedaagde 5] dat hij niet in strijd heeft gehandeld met artikel 2:239 lid 6 BW maakt het voorgaande niet anders.
4.16.
Ook aan [gedaagde 5] kan daarom een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt van het onbehoorlijk bestuur binnen Rijks.
4.17.
Het betoog dat de investeerder ( [betrokkene 1] , dan wel Fantom) de koop van de [adres 3] voor een bedrag van € 1.200.000,- heeft bekrachtigd, zodat geen sprake is van onbehoorlijk bestuur (althans dat Rijks haar rechten heeft verwerkt, althans dat Rijks misbruik maakt van recht door de vordering in te stellen) volgt de rechtbank evenmin. Uit het enkele feit dat een koopprijs van € 1.200.000,- is betaald kon de investeerder immers niet afleiden dat een deel daarvan werd gebruikt voor de aflossing van een schuld van [gedaagden 5 en 6] Weliswaar was de koopovereenkomst van 2 oktober 2021 gevoegd bij het investeringsvoorstel van 6 oktober 2021 (dus ná het sluiten van de koopovereenkomst van 2 oktober 2021), dat ook aan [betrokkene 1] is verstrekt, maar daaruit kan geen instemming van [betrokkene 1] worden afgeleid. Het ligt immers voor de hand dat [betrokkene 1] die clausule in artikel 20.7 van de koopovereenkomst, tussen de overige uitvoerige stukken, niet heeft opgemerkt. Vast staat dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] [betrokkene 1] niet uitdrukkelijk op die clausule hebben gewezen, terwijl zij dat onder de gegeven omstandigheden wel hadden behoren te doen.
4.18.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat [gedaagde 5] en [gedaagde 4] in hun hoedanigheid van bestuurders van Rijks hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Rijks heeft geleden door het onbehoorlijk bestuur, bestaande uit het accepteren van de koopovereenkomst van 2 oktober 2021 voor de [adres 3] , terwijl zij daarmee Rijks mede de persoonlijke schuld van [gedaagden 5 en 6] lieten betalen.
Rijks heeft schade geleden
4.19.
[gedaagde 4] heeft aangevoerd dat – ook bij een te hoge aankoopprijs van het vastgoed – de investering rendabel zou zijn geweest op de langere termijn en dat hij niet kon voorzien dat [betrokkene 1] vanaf september 2022 de investeringen om zeep zou helpen. Volgens [gedaagde 4] heeft Rijks daarom geen schade geleden als gevolg van de koopovereenkomst van 2 oktober 2021.
4.20.
Zelfs indien [gedaagde 4] veronderstellenderwijs wordt gevolgd in zijn stelling dat ook bij de (te) hoge aankoopprijs voor de [adres 3] de investering rendabel zou zijn, neemt dat niet weg dat Rijks schade heeft geleden. Doordat [gedaagde 4] Rijks de koopovereenkomst van 2 oktober 2021 heeft laten accepteren, heeft Rijks immers een vermogensbestanddeel verkregen waarvan de waarde op dat moment lager was dan de koopprijs. Daarbij komt dat het rendement van de investering groter zou zijn geweest als de [adres 3] voor een lager bedrag (namelijk voor de marktwaarde) zou zijn gekocht. Voor zover [gedaagde 4] stelt dat het onmogelijk was om de [adres 3] te kopen zonder ook de schuld van [gedaagden 5 en 6] aan de verkopers af te lossen, heeft hij dat onvoldoende toegelicht. Het ligt voor de hand dat de verkopers er dan ook mee zouden hebben ingestemd dat [gedaagden 5 en 6] zelf met de verkopers afspraken zouden maken over de afwikkeling van de overeenkomst van 21 mei 2021 (en over de door de verkopers gevorderde schadevergoeding/boete), waarna Rijks de [adres 3] tegen de werkelijke waarde had kunnen kopen.
[gedaagde 5] en [gedaagde 4] moeten de schade van Rijks vergoeden
4.21.
[gedaagde 5] en [gedaagde 4] voeren aan dat [gedaagde 5] meermaals heeft aangeboden de [adres 3] te kopen van Rijks voor € 1.300.000,-, maar dat Rijks dat heeft geweigerd, zodat de schade voor rekening van Rijks moet blijven.
Dat Rijks dit aanbod van [gedaagde 5] heeft geweigerd, heeft Rijks echter gemotiveerd weersproken. Uit de ter zitting door partijen gegeven verklaringen leidt de rechtbank af dat partijen daarover in onderhandeling zijn getreden, waarna geen overeenstemming is bereikt over de voorwaarden (kennelijk omdat [gedaagde 5] een financieringsvoorbehoud wilde overeenkomen, zonder dat hij een beroep daarop hoefde te onderbouwen). Dat het (uitsluitend) aan Rijks te wijten is dat de [adres 3] niet is verkocht aan [gedaagde 5] voor een koopsom van € 1.300.000,- en haar schade dus voor haar eigen rekening moet blijven, is gelet daarop onvoldoende gebleken.
4.22.
Tot slot beroept [gedaagde 5] zich er op dat hij inmiddels te veel heeft betaald voor het gebruik van de [adres 3] , zodat hij een vordering heeft op Rijks die verrekend kan worden met een eventuele vordering van Rijks. Dat betoog wordt evenmin gevolgd. In de schikking tussen [gedaagden 5 en 6] en Rijks heeft [gedaagde 5] Rijks immers kwijting verleend voor het gebruik van het pand en de exploitatie van de
bed and breakfast, zodat het betoog van [gedaagde 5] dat hij de gebruiksvergoeding die hij stelt teveel te hebben betaald kan verrekenen of terug kan vorderen van Rijks, niet slaagt.
Begroting van de schade
4.23.
De rechtbank begroot de schade van Rijks die het gevolg is van het onbehoorlijk bestuur door [gedaagde 4] en [gedaagde 5] op het verschil tussen de koopprijs op 21 mei 2021 en 2 oktober 2021, dus (€ 1.200.000 - € 1.030.000 =) € 170.000,-. Volgens de tekst van de koopovereenkomst van 2 oktober 2021 moet immers dat volledige verschil worden toegeschreven aan de schadevergoeding van [gedaagden 5 en 6] aan de verkopers en uitdrukkelijk niet aan prijsontwikkeling of verbetering van het pand. De rechtbank volgt daarom [gedaagde 5] niet in zijn stelling dat een deel van het prijsverschil moet worden aangemerkt als vergoeding voor roerende zaken die in het pand zijn achtergebleven.
4.24.
Ook de te veel betaalde overdrachtsbelasting wordt als schade van Rijks aangemerkt. Als Rijks immers de [adres 3] zou hebben gekocht voor de marktwaarde van € 1.030.000,- zou zij minder overdrachtsbelasting zijn verschuldigd. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hebben daartegen aangevoerd dat Rijks zelf de overdrachtsbelasting kan terugvragen bij de fiscus zodat geen sprake is van schade. Daarin worden zij niet gevolgd. De grondslag voor de overdrachtsbelasting is de koopsom zoals die blijkens de leveringsakte wordt betaald voor de onroerende zaak. Terugvordering van de overdrachtsbelasting kan alleen als de leveringsakte wordt gerectificeerd. Daar moeten ook de verkopers (en de notaris) aan meewerken. Dat kan niet van Rijks (in het kader van artikel 6:101 BW, zoals [gedaagde 5] stelt) worden gevergd. Daarom wordt ook de te veel betaalde overdrachtsbelasting aangemerkt als schade van Rijks.
4.25.
De te veel betaalde makelaarskosten als gevolg van de te hoge koopprijs worden als onweersproken eveneens toegewezen. Hetzelfde geldt voor de wettelijke rente.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.26.
[gedaagde 5] heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad als hij tot schadevergoeding wordt veroordeeld. Hij betoogt dat Rijks de bedragen die hij op grond van een veroordeling aan haar zou moeten betalen, niet onder zich zal houden maar zal overboeken naar buitenlandse vennootschappen, omdat Rijks zal worden geliquideerd na de verkoop van de [adres 3] . Daarom loopt [gedaagde 5] een restitutierisico indien in hoger beroep de vordering van Rijks op [gedaagde 5] alsnog wordt afgewezen.
4.27.
Uitgangspunt is dat een veroordeling hangende het hoger beroep uitvoerbaar moet zijn en zonder voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer gelegd kan worden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de executant bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
4.28.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 5] zijn verweer tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad onvoldoende heeft toegelicht. Voor zover de executie al leidt tot een restitutierisico of onomkeerbare gevolgen, hoeft dat niet aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de weg te staan. Dat Rijks geen verhaal biedt, heeft [gedaagde 5] bovendien niet van een onderbouwing voorzien. Daarom is niet gebleken dat het belang van [gedaagde 5] bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dat het belang van Rijks bij de uitvoerbaarheid bij voorraad. De veroordeling zal daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De vordering tegen [gedaagden 5 en 6] in privé
4.29.
De vraag of [gedaagde 5] (ook) aansprakelijk is wegens (volgens Rijks) onrechtmatig profiteren van de aanschaf van de [adres 3] , dan wel op grond van ongerechtvaardigde verrijking, kan in het midden blijven, omdat de vordering van Rijks tot vergoeding van haar schade tegen hem al wordt toegewezen op de grondslag dat hij als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor die schade.
4.30.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Rijks onvoldoende toegelicht dat ook [gedaagde 6] aansprakelijk is voor haar schade. Rijks heeft onvoldoende gesteld voor de conclusie dat [gedaagde 6] welbewust onrechtmatig heeft geprofiteerd van de kwijting door [gedaagde 4] namens Rijks van haar persoonlijke schuld aan de verkopers. Rijks heeft niet gesteld dat [gedaagde 6] de inhoud van de koopovereenkomst van 2 oktober 2021 tussen Trefpunt (met Rijks als later aangewezen meester) en de verkopers kende en daardoor wist of had kunnen weten dat Rijks haar persoonlijke schuld aan de verkopers betaalde door de [adres 3] voor een hogere prijs te kopen dan de waarde daarvan. Evenmin is sprake van ongerechtvaardigde verrijking, want de verrijking van [gedaagde 6] is gerechtvaardigd door de clausule in artikel 20.7 van de koopovereenkomst van 2 oktober 2021 waarin partijen bij die overeenkomst hebben afgesproken dat Rijks de schuld van [gedaagden 5 en 6] aan de verkopers voldoet. Zoals hiervoor is overwogen valt van die afspraak [gedaagde 6] geen verwijt te maken. De vordering tegen [gedaagde 6] wordt daarom afgewezen.
De vordering tegen Trefpunt en haar bestuurders
4.31.
Weliswaar heeft Trefpunt de voor Rijks nadelige koopovereenkomst op 2 oktober 2021 gesloten, maar Rijks heeft er zelf voor gekozen die koopovereenkomst (als nader te noemen meester) te accepteren. Rijks heeft niet gesteld dat Trefpunt haar daarbij op het verkeerde been heeft gezet. Dat lijkt overigens ook onmogelijk, want beide vennootschappen werden bestuurd door [gedaagde 4] en [gedaagde 5] . Rijks heeft evenmin gesteld dat Rijks en Trefpunt vereenzelvigd kunnen worden omdat de bestuurders misbruik hebben gemaakt van de verschillende rechtspersoonlijkheid van beide vennootschappen en wat dat betreft door de constructie heen geprikt moet worden en Trefpunt (ook) aansprakelijk is te achten. Over het handelen van Trefpunt heeft Rijks (alleen) gesteld dat zij de [adres 3] voor een te hoog bedrag heeft aangekocht, maar dat is niet onrechtmatig tegenover Rijks, wanneer wordt bedacht dat Rijks had kunnen weigeren als partij bij de koopovereenkomst door Trefpunt aangewezen te worden. Dat Rijks dat niet gedaan heeft kan de bestuurders van Rijks worden verweten, maar niet Trefpunt. De vordering tegen Trefpunt wordt daarom afgewezen.
4.32.
Omdat Trefpunt niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Rijks, is van bestuurdersaansprakelijkheid van de bestuurders van Trefpunt ( [gedaagde 4] en [gedaagde 5] ) in die hoedanigheid evenmin sprake.
II) Te hoge koopprijs voor [adres 1]
4.33.
[eiseres 2] legt aan haar vordering tot schadevergoeding ten grondslag dat:
  • [gedaagde 4] in hoedanigheid van bestuurder van [eiseres 2] persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, door ongeoorloofd middelen te onttrekken aan het vermogen van [eiseres 2] door namens [eiseres 2] een te hoge koopprijs te betalen voor de [adres 1] en daardoor zijn persoonlijke belangen te laten prevaleren boven de belangen van [eiseres 2] ;
  • [gedaagde 4] (privé) de [adres 1] heeft laten aankopen door [eiseres 2] terwijl hij al jarenlang huurder was, zodat hij daarvan zelf onrechtmatig gebruik van kon blijven maken;
  • Trefpunt haar positie als door [gedaagde 4] aangewezen bemiddelaar heeft misbruikt om met het vermogen van [eiseres 2] de bovenmatige dure aanschaf van de [adres 1] te bekostigen, enkel en alleen ten behoeve van haar bestuurder, [gedaagde 4] ;
  • [gedaagde 4] en [gedaagde 5] in hoedanigheid van bestuurder van Trefpunt de bijzondere zorgplicht die geldt voor een de facto bemiddelaar hebben geschonden.
[gedaagde 4] in hoedanigheid van bestuurder van [eiseres 2]
4.34.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat [gedaagde 4] namens [eiseres 2] een te hoge koopprijs heeft betaald, heeft [eiseres 2] een taxatierapport overgelegd, waaruit blijkt dat de waarde van de [adres 1] ten tijde van de koop op 15 oktober 2021 € 2.400.000,- bedroeg, terwijl [gedaagde 4] namens [eiseres 2] een koopsom van € 2.910.000,- is overeengekomen en heeft betaald.
4.35.
[eiseres 2] heeft echter niet gesteld, en dat is ook niet gebleken, dat [gedaagde 4] ten tijde van het sluiten van de koop van de [adres 1] ervan op de hoogte was dat de werkelijke waarde van de [adres 1] € 510.000,- lager zou zijn dan de overeengekomen koopprijs. Het taxatierapport waaruit dat moet blijken is pas na de koop en levering, ter gelegenheid van de onderhavige procedure opgesteld. De rechtbank gaat er daarom, bij gebrek aan aanwijzingen van het tegendeel, vanuit dat [gedaagde 4] ten tijde van het sluiten van de koop van de [adres 1] niet wist dat de getaxeerde waarde € 2.400.000,- was.
4.36.
Evenmin heeft [eiseres 2] gesteld dat de (te) hoge koopprijs van de [adres 1] ten goede is gekomen aan [gedaagde 4] . De verkoper van de [adres 1] is niet gelieerd aan [gedaagde 4] . In zoverre heeft [gedaagde 4] dus geen profijt gehad van de te hoge koopprijs van de [adres 1] .
4.37.
Met name verdenkt [eiseres 2] [gedaagde 4] ervan dat hij een te hoge koopprijs voor de [adres 1] heeft geaccepteerd, omdat hij zelf in de [adres 1] wilde blijven wonen en dus een groot persoonlijk belang had bij het behouden van zijn woonruimte. In dat betoog wordt [eiseres 2] niet gevolgd. [gedaagde 4] heeft namelijk gemotiveerd gesteld dat hij kort na de levering van de [adres 1] aan [eiseres 2] (op 15 oktober 2021) is verhuisd naar zijn nieuw aangekochte woning. Ter onderbouwing daarvan heeft [gedaagde 4] een uittreksel overgelegd uit het kadaster waaruit blijkt dat hij vanaf 1 november 2021 de eigenaar is van een woning te [plaats 2] . [gedaagde 4] stelt dat hij weliswaar vanaf 1 april 2022 een huurovereenkomst is aangegaan voor de [adres 1] , maar dat die huur alleen betrekking had op een kantoorruimte.
4.38.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres 2] dat concrete betoog van [gedaagde 4] onvoldoende weersproken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat [gedaagde 4] kort na de levering van de [adres 1] aan [eiseres 2] verhuisd is naar zijn nieuwe woning in [plaats 2] . Dat [gedaagde 4] er dus een groot privébelang bij had dat de [adres 1] zou worden gekocht (namelijk ter behoud van zijn eigen woonruimte) is daarom niet gebleken.
4.39.
Wel staat vast dat [gedaagde 4] een zakelijk belang had bij de aankoop van de [adres 1] . Volgens [gedaagde 4] was de [adres 1] bij uitstek geschikt voor de realisatie van het door hem bedachte Office & Residence-concept. Dat verklaart (mogelijk) wel waarom [gedaagde 4] namens [eiseres 2] een hogere koopprijs heeft geaccepteerd dan de achteraf getaxeerde waarde van het pand. Met de aanschaf van de [adres 1] voor het Office & Residence-concept zou uiteindelijk het belang van de onderneming van [eiseres 2] worden gediend, zodat dit op zichzelf geen onbehoorlijk bestuur oplevert.
4.40.
[gedaagde 4] heeft (ook in het eerste investeringsvoorstel) aan de investeerder gesuggereerd dat hij een goede koopprijs kon bedingen voor de [adres 1] , juist omdat hij al huurder was van het pand. Die suggestie is achteraf (na het taxatierapport dat is opgesteld in het kader van deze procedure) onjuist is gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank levert die enkele mededeling nog geen persoonlijk ernstig verwijt op, maar moet dit worden aangemerkt als een (commerciële) aanprijzing door [gedaagde 4] van de investering. Dat deze mededeling op zichzelf tot de schade heeft geleid, is overigens ook niet gebleken.
4.41.
Omdat niet is gesteld en gebleken dat [gedaagde 4] wist dat hij een te hoge koopprijs accepteerde voor de [adres 1] , is onvoldoende komen vast te staan dat [gedaagde 4] zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk bestuur van [eiseres 2] door de koopovereenkomst voor de [adres 1] te accepteren. Hierbij weegt ook mee dat [gedaagde 4] voldoende concreet heeft toegelicht, en [eiseres 2] onvoldoende concreet heeft weersproken, dat op het moment van de aankoop van [adres 1] hij de redelijke verwachting kon hebben dat de investering in de [adres 1] (op de lange termijn) rendabel zou zijn, ondanks de hoge aankoopprijs van de [eiseres 2] . De vordering tegen [gedaagde 4] in hoedanigheid van bestuurder van [eiseres 2] wordt daarom afgewezen.
4.42.
Omdat in het voorgaande is geconcludeerd dat [gedaagde 4] bij de koop van de [adres 1] als bestuurder van [eiseres 2] niet onrechtmatig heeft gehandeld, is er ook geen grond voor het oordeel dat [gedaagde 4] onrechtmatig heeft geprofiteerd van de aanschaf van de [adres 1] . Ook deze vordering tegen [gedaagde 4] wordt daarom afgewezen.
Op de stelling van [eiseres 2] dat de door [gedaagde 4] betaalde huur voor de [adres 1] niet marktconform was, zal de rechtbank bij de bespreking van punt V (vanaf 4.66 van dit vonnis) ingaan.
Trefpunt en haar bestuurders [gedaagde 4] en [gedaagde 5]
4.43.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres 2] haar verwijt aan Trefpunt dat zij als bemiddelaar onrechtmatig heeft gehandeld of een zorgplicht heeft geschonden bij de aankoop van de [adres 1] , onvoldoende heeft onderbouwd. Met name heeft [eiseres 2] niet concreet gemaakt wat Trefpunt tegenover [eiseres 2] heeft gedaan of nagelaten dat haar handelen onrechtmatig maakt. [eiseres 2] heeft alleen gesteld dat Trefpunt de [adres 1] voor een te hoog bedrag heeft aangekocht, maar dat is niet onrechtmatig tegenover [eiseres 2] , wanneer wordt bedacht dat [eiseres 2] (als nader te noemen meester) de koopovereenkomst had kunnen weigeren.
4.44.
Omdat Trefpunt op dit punt niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseres 2] , kan ook geen sprake zijn van bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 4] en [gedaagde 5] in hoedanigheid van bestuurders van Trefpunt. De vorderingen tegen Trefpunt en tegen haar bestuurders worden daarom ook afgewezen.
III) Gemiste verhuurinkomsten woning [adres 2]
4.45.
JdW legt aan haar vordering tot schadevergoeding ten grondslag dat:
  • [gedaagden 2 en 3] hebben geprofiteerd van de aanschaf van de [adres 2] en voor het gebruik daarvan (en voor het vestigen van de entiteiten van [gedaagde 2] ) geen vergoeding betaalden aan JdW, waardoor zij ook ongerechtvaardigd zijn verrijkt;
  • Trefpunt heeft gefaciliteerd dat de [adres 2] werd gebruikt door [gedaagde 2] zonder dat hij daarvoor vergoedingen aan JdW betaalde, waarmee zij in strijd handelde met haar verantwoordelijkheid als de facto bemiddelaar;
  • [gedaagde 4] (in zijn hoedanigheid van bestuurder van JdW) hiermee zijn eigen belangen heeft laten prevaleren boven het belang van JdW;
  • [gedaagde 4] en [gedaagde 5] in hun hoedanigheid van bestuurders van Trefpunt de bijzondere zorgplicht die geldt voor een de facto bemiddelaar hebben geschonden.
De vordering tegen [gedaagden 2 en 3]
4.46.
[gedaagde 2] is na de levering van de [adres 2] aan JdW in de woning gaan wonen, samen met zijn partner [gedaagde 3] . JdW legt aan haar vordering tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ten grondslag dat zij geen partij is bij enige rechtsbetrekking met [gedaagden 2 en 3] (op grond waarvan [gedaagde 2] c.s. in de woning mochten wonen), dat zij geen huur of gebruiksvergoeding hebben betaald aan JdW en dat geen sprake is van een rechtsverhouding tussen JdW en Trefpunt op basis waarvan Trefpunt (huur)betalingen van [gedaagden 2 en 3] zou mogen ontvangen.
4.47.
[gedaagden 2 en 3] hebben aangevoerd dat [gedaagde 2] met Trefpunt en JdW een huurovereenkomst heeft gesloten voor de woning van de [adres 2] en dat hij op basis daarvan € 1.500,- per maand huur moest betalen aan Trefpunt. Ook stelt [gedaagde 2] dat hij de eerste drie maanden huur aan Trefpunt heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 2] die drie maanden huur bevrijdend betaald aan Trefpunt, omdat uit de huurovereenkomst die [gedaagden 2 en 3] hebben overgelegd inderdaad blijkt dat Trefpunt (als “the Landlord”) en JdW (als “the Owner”) contractspartij zijn bij de huurovereenkomst met [gedaagde 2] (als “the Tenant”) en partijen daarbij hebben afgesproken dat [gedaagde 2] c.s de maandelijkse huur moeten betalen aan Trefpunt.
4.48.
[gedaagden 2 en 3] stellen dat na die eerste drie maanden huur, [gedaagde 2] met [gedaagde 4] heeft afgesproken dat [gedaagde 2] de huur kon verrekenen met de vergoeding waarop [gedaagde 2] nog recht had, ter hoogte van de helft van ‘structuring fee’ voor de [adres 2] .
4.49.
JdW heeft aangevoerd dat [gedaagde 2] zijn gestelde beheervergoeding (wat kennelijk een andere vergoeding is dan zijn aandeel in de structuring fee) niet kon verrekenen, omdat bij de te verrekenen vorderingen niet dezelfde partijen betrokken zijn (de huur was [gedaagde 2] verschuldigd (volgens JdW) aan JdW; de beheervergoeding, althans de structuring fee, had [gedaagde 2] te vorderen van Segwit EU).
4.50.
De rechtbank volgt JdW daarin niet en is van oordeel dat het beroep van [gedaagde 2] op verrekening van de huur slaagt. Het wederkerigheidsvereiste voor een geldig beroep op verrekening [1] is namelijk van regelend recht. Partijen kunnen dus afspreken dat de schuldenaar bevoegd is zijn schuld aan de schuldeiser te verrekenen met een vordering die hij op een ander dan de schuldeiser heeft. [gedaagde 2] stelt dat de verrekening gebeurde op verzoek van [gedaagde 4] . Geen van partijen heeft dat weersproken en [gedaagde 4] bevestigt [2] in deze procedure ook dat hij dit destijds met [gedaagde 2] heeft afgesproken, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van die stelling. [gedaagde 4] was de bestuurder van zowel JdW als Trefpunt als Segwit EU (die kennelijk de schuldenaar was van de structuring fee) en daarom bevoegd deze afspraak te maken.
4.51.
De hoogte van de structuring fee blijkt uit het eerste investeringsmemo (€ 220.000,-) en de afspraak dat [gedaagde 2] aanspraak had op de helft daarvan heeft JdW niet gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank dat aanneemt. Weliswaar heeft JdW aangevoerd dat Segwit EU betwist dat zij de structuring fee aan [gedaagde 2] verschuldigd is omdat [gedaagde 2] zijn verplichtingen met betrekking tot die fee niet is nagekomen, maar JdW heeft dat onvoldoende geconcretiseerd. Bijvoorbeeld heeft JdW niet toegelicht welke concrete verplichtingen, die verbonden zijn aan de structuring fee, [gedaagde 2] heeft geschonden. Daarom is de vordering van [gedaagde 2] op Segwit EU van € 110.000,- voldoende komen vast te staan. Zelfs indien wordt uitgegaan van een marktconforme huurverplichting van [gedaagde 2] aan JdW van € 4.500,- per maand en € 67.500,- in totaal, zoals JdW in deze procedure vordert, is die vordering dus volledig teniet gegaan door verrekening met de vordering uit hoofde van de structuring fee van € 110.000,-. Ook van ongerechtvaardigde verrijking is daarom geen sprake. De vordering van JdW op [gedaagden 2 en 3] wordt daarom afgewezen.
De vordering tegen [gedaagde 4] in zijn hoedanigheid van bestuurder van JdW
4.52.
Dat [gedaagde 4] ten aanzien van de huur van de woning aan de [adres 2] zijn eigen belangen (althans, zo begrijpt de rechtbank: de belangen van [gedaagde 2] ) heeft laten prevaleren, is niet gebleken. Volgens de onweersproken stellingen van [gedaagde 4] was de afspraak over de verrekening van de huur namelijk in het belang van de dApp-groep waarvan JdW onderdeel uitmaakte, ook in verband met de cash flow van de dApp-groep. Dat [gedaagde 4] (ook) de belangen van de dApp-groep heeft nagestreefd (en niet alleen de eigen belangen van JdW), maakt nog niet dat hij zich ten opzichte van JdW schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk bestuur. JdW heeft dat onvoldoende toegelicht.
4.53.
Voor zover JdW [gedaagde 4] ook verwijt dat de huur niet is geïnd door JdW, maar is geïnd door Trefpunt, die vervolgens een beroep heeft gedaan op verrekening van de huur met gemaakte kosten, overweegt de rechtbank als volgt. In het navolgende komt de rechtbank tot het oordeel dat het verrekeningsverweer van Trefpunt niet slaagt. De huur die Trefpunt heeft geïnd voor de woning aan de [adres 2] moet zij daarom afdragen aan JdW. Voor zover [gedaagde 4] al kan worden verweten dat hij Trefpunt heeft aangewezen als beheerder en de huur heeft laten innen, heeft JdW dus geen schade geleden. De vordering van JdW tegen [gedaagde 4] wordt daarom afgewezen.
De vordering tegen Trefpunt
4.54.
JdW verwijt Trefpunt dat zij niet de (marktconforme) verhuurinkomsten voor de woning van de [adres 2] heeft afgedragen aan JdW. Dit betoog slaagt voor zover het de door [gedaagde 2] daadwerkelijk aan Trefpunt betaalde huur van driemaal € 1.500,- betreft. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft [gedaagde 2] voor de overige huur al betaald, namelijk door middel van verrekening. [gedaagde 2] heeft die afspraak tot verrekening gemaakt met [gedaagde 4] , die zowel bestuurder van Segwit EU (de schuldenaar) als van Trefpunt en JdW (schuldeisers) was. Die verrekening geldt daarom ook tegen JdW. Trefpunt hoeft daarom de verrekende huurinkomsten niet af te dragen aan JdW.
4.55.
Tegen de vordering van JdW tot afdracht van de betaalde huur van driemaal
€ 1.500,-, heeft Trefpunt aangevoerd dat zij deze huur heeft verrekend met de kosten die zij heeft gemaakt voor de [adres 1] en de [adres 2] . Dat verweer wordt niet gevolgd, omdat JdW gemotiveerd heeft gesteld dat Trefpunt circa € 1.600.000,- heeft ontvangen van Segwit EU. Die gelden zijn niet aangewend voor de aankoop van de panden. Trefpunt heeft niet weersproken dat zij die gelden heeft ontvangen, maar aangevoerd dat die gelden voor iets anders bedoeld waren dan waar deze procedure over gaat, althans dat het leeuwendeel van die gelden niets met de dApp-vennootschappen te maken had. Naar het oordeel van de rechtbank is die reactie van Trefpunt niet concreet genoeg. Zij heeft immers niet onderbouwd toegelicht waarvoor die ontvangen gelden dan wel bedoeld waren. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat Trefpunt de kosten voor de [adres 2] had kunnen voldoen met de gelden die zij al van Segwit EU had ontvangen. Trefpunt kan de geinde huur daarom niet verrekenen met de door haar gemaakte kosten.
4.56.
Trefpunt heeft verder aangevoerd dat (volgens de businesscase) alle geldstromen ten behoeve van de dApp-vennootschappen via Segwit EU zouden lopen, zodat de doorbetaling van de huur die Trefpunt heeft ontvangen ook via Segwit EU (die in de onderhavige procedure geen partij is) zou moeten plaatsvinden. Voor dat betoog ziet de rechtbank geen grondslag. Aangezien JdW de eigenaar is van de panden aan de [adres 2] en partij is bij de huurovereenkomst waarbij ook Trefpunt en [gedaagde 2] partij zijn, heeft Trefpunt ten behoeve van JdW (en niet ten behoeve van Segwit EU) de huur van [gedaagde 2] geïnd en is Trefpunt verplicht de geïnde huur aan JdW af te dragen.
4.57.
De rechtbank is daarom van oordeel dat Trefpunt onrechtmatig tegenover JdW heeft gehandeld door de verhuurinkomsten van de woning van de [adres 2] van driemaal € 1.500,- niet af te dragen aan JdW. Trefpunt zal worden veroordeeld de schade van JdW die daarvan het gevolg is, ter hoogte van € 4.500,-, te vergoeden aan JdW. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
De vordering tegen [gedaagde 4] en [gedaagde 5] in hoedanigheid van bestuurders van Trefpunt
4.58.
Dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het niet afdragen van de geinde huur van [gedaagde 2] van € 4.500,- is onvoldoende concreet gesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] op die grond als bestuurders van Trefpunt niet persoonlijk aansprakelijk zijn.
4.59.
Omdat Trefpunt voor het bedrag boven die € 4.500,- niet aansprakelijk is tegenover JdW, kan evenmin op die grond sprake zijn van bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 4] en [gedaagde 5] . De vordering tegen [gedaagde 4] en [gedaagde 5] wordt daarom afgewezen.
IV) Betalen verhuurinkomsten kantoor [adres 2]
4.60.
JdW legt aan haar vordering ten grondslag dat uit het verweer van [gedaagden 1 en 4] blijkt dat Trefpunt € 76.100,- aan verhuurinkomsten moet hebben ontvangen voor de kantoorruimte van de [adres 2] en dat Trefpunt en haar bestuurders [gedaagde 4] en [gedaagde 5] aansprakelijk zijn voor dit bedrag op grond van onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking.
De vordering tegen Trefpunt
4.61.
De rechtbank is van oordeel dat Trefpunt de huur voor de [adres 2] die zij heeft geïnd moet afdragen aan JdW, omdat Trefpunt deze huur namens JdW heeft geïnd bij de huurders (zie hiervoor, onder 4.56). Vast staat dat Trefpunt voor het kantoor van de [adres 2] € 29.025,- heeft geïnd. Het beroep van Trefpunt op verrekening van die huur met de kosten gaat niet op. Verwezen wordt naar hetgeen is overwogen in 4.55 van dit vonnis. Trefpunt heeft verder aangevoerd dat (volgens de businesscase) alle geldstromen ten behoeve van de dApp-vennootschappen via Segwit EU zouden lopen, zodat de verrekening van de ontvangen huurbetaling ook via Segwit EU zou moeten plaatsvinden. Voor dat betoog ziet de rechtbank geen grondslag. Verwezen wordt naar hetgeen hierover in 4.56 is overwogen.
4.62.
Door de huur niet af te dragen aan JdW heeft Trefpunt daarom onrechtmatig gehandeld. Trefpunt moet de schade die daarvan het gevolg is, ter hoogte van € 29.025,- vergoeden aan JdW, te vermeerderen met de onweersproken wettelijke rente. Zij zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
4.63.
Het resterende bedrag dat JdW vordert van (€ 10.625,- plus € 36.450,- is) € 47.075,- is huur die (kennelijk) wel is overeengekomen en verschuldigd is door derden, maar nog niet is geïnd. Dit deel van de vordering is niet toewijsbaar, omdat geen sprake is van (ongerechtvaardigde) verrijking van Trefpunt en dit geen schade is van JdW. Trefpunt heeft voldoende concreet gesteld dat JdW (als eigenaar van het pand) die vordering nog altijd kan verhalen op de huurders. De enkele stelling dat [gedaagde 2] de bestuurder is van enkele van de huurders brengt daarin geen verandering. De vordering tot betaling door Trefpunt van de nog niet geinde huur van € 47.075,- wordt daarom afgewezen.
De vordering tegen [gedaagde 4] en [gedaagde 5] als bestuurders van Trefpunt
4.64.
Dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] een persoonlijk ernstig verwijt kunnen worden gemaakt voor het niet afdragen van de huurinkomsten door Trefpunt aan JdW, is onvoldoende concreet door JdW gesteld en toegelicht. Voor een hoger bedrag dan de geïnde huur is Trefpunt niet aansprakelijk, zodat ook van bestuurdersaansprakelijkheid geen sprake kan zijn. De vordering tegen [gedaagde 5] en [gedaagde 4] in hoedanigheid van bestuurders van Trefpunt wordt daarom afgewezen.
De vordering tegen [gedaagde 4] als bestuurder van JdW
4.65.
Voor zover [gedaagde 4] ook wordt aangesproken in zijn hoedanigheid als bestuurder van JdW, is dat betoog onvoldoende onderbouwd. Dat [gedaagde 4] zijn eigen belangen (of de belangen van [gedaagde 2] ) heeft laten prevaleren boven het belang van JdW is niet gebleken. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
V) Gemiste verhuurinkomsten [adres 1]
4.66.
[eiseres 2] legt aan haar vordering tot schadevergoeding ten grondslag dat:
  • [gedaagde 4] (privé) heeft geprofiteerd van het gebruik van de [adres 1] (en voor het vestigen van de entiteiten van [gedaagde 4] ) zonder daarvoor een vergoeding te betalen aan [eiseres 2] , waardoor hij ook ongerechtvaardigd is verrijkt;
  • Trefpunt heeft gefaciliteerd dat de [adres 1] werd gebruikt door [gedaagde 4] zonder dat hij daarvoor vergoedingen aan [eiseres 2] betaalde, waarmee zij in strijd handelde met haar verantwoordelijkheid als de facto bemiddelaar en bovendien is zij door het innen van de huur ongerechtvaardigd verrijkt;
  • [gedaagde 4] (in hoedanigheid van bestuurder van [eiseres 2] ) zijn eigen belangen heeft laten prevaleren boven het belang van [eiseres 2] ;
  • [gedaagde 4] en [gedaagde 5] in hoedanigheid van bestuurders van Trefpunt de bijzondere zorgplicht die geldt voor een de facto bemiddelaar hebben geschonden.
De vordering tegen [gedaagde 4] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [eiseres 2]
4.67.
[eiseres 2] verwijt [gedaagde 4] dat hij voorafgaand aan de levering van [adres 1] aan [eiseres 2] , € 6.750,- per maand huur betaalde terwijl hij daarna slechts € 1.000,- per maand is overeengekomen. Die niet-marktconforme huur is bovendien niet aan [eiseres 2] betaald, aldus [eiseres 2] .
4.68.
[gedaagde 4] heeft daartegen ingebracht dat hij niet in de [adres 1] is blijven wonen na de levering aan [eiseres 2] , maar dat hij is verhuisd naar zijn nieuwe woning in [plaats 2] . Hij huurde alleen nog een ruimte van de [adres 1] voor zijn kantoor. Bovendien werd de [adres 1] na de levering aan [eiseres 2] ingrijpend verbouwd, waardoor de [adres 1] ook niet verhuurd kon worden aan anderen. Vanaf september 2022 was die verbouwing klaar, aldus [gedaagde 4] .
4.69.
[eiseres 2] heeft niet weersproken dat de [adres 1] ingrijpend werd gerenoveerd zodat in de periode tot september 2022 geen (of nauwelijks) sprake kon zijn van verhuur aan derden. De rechtbank gaat daarvan dus ook uit. Daarom volgt de rechtbank [eiseres 2] niet in haar betoog dat [gedaagde 4] aansprakelijk is voor de gemiste marktconforme huur in de periode tot en met september 2022 (het einde van de renovatie). Dat de [adres 1] gerenoveerd zou moeten worden, stond al vermeld in de investeringsvoorstellen en dat het pand niet direct (volledig) verhuurd kon worden tijdens die verbouwing ligt voor de hand. [eiseres 2] wist dus ook dat na de levering de [adres 1] niet meteen een volledige huuropbrengst zou (kunnen) genereren.
4.70.
Voor de periode na het einde van de verbouwing (vanaf september 2022) geldt dat niet is gebleken dat [gedaagde 4] heeft verhinderd dat [adres 1] zou worden verhuurd voor een marktconforme huur. Die stelling van [eiseres 2] is gebaseerd op veronderstelling dat [gedaagde 4] in de [adres 1] woonde, maar daarvan is geen sprake. Als door [gedaagde 4] voldoende concreet gesteld en door [eiseres 2] onvoldoende concreet weersproken, staat vast dat [gedaagde 4] (na de levering aan [eiseres 2] ) niet in [adres 1] woonde, maar daar alleen zijn kantoorruimte huurde. Dat de huur van € 1.000,- voor (alleen) de kantoorruimte (en kennelijk de registratie van enkele vennootschappen van [gedaagde 4] op het adres van de [adres 1] ) niet marktconform was, is door [eiseres 2] onvoldoende concreet toegelicht, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De stelling dat [gedaagde 4] zijn zoon gratis in de [adres 1] heeft laten wonen is verder niet onderbouwd, zodat de rechtbank ook daaraan voorbij gaat. Voor zover [eiseres 2] [gedaagde 4] verwijt dat hij ervoor had moeten instaan dat de in het investeringsplan vermelde verwachte huurinkomsten gerealiseerd worden, wordt ook dat betoog niet gevolgd. Een dergelijke verplichting heeft [gedaagde 4] niet op zich genomen. [eiseres 2] heeft dat ook onvoldoende concreet gesteld en toegelicht. Daarbij komt dat [gedaagde 4] onweersproken heeft aangevoerd dat al in september 2022 een geschil ontstond met [betrokkene 1] en dat in een e-mail van 9 december 2022 aan [gedaagde 4] namens [betrokkene 1] is aangezegd dat er geen nieuwe rechtsbetrekkingen mochten worden aangegaan.
4.71.
Voor zover [eiseres 2] [gedaagde 4] ook verwijt dat de huur is geïnd door Trefpunt, die vervolgens een beroep heeft gedaan op verrekening van de huur met gemaakte kosten in plaats van de huur rechtstreeks te laten innen door [eiseres 2] , overweegt de rechtbank als volgt. In het navolgende komt de rechtbank tot het oordeel dat het verrekeningsverweer van Trefpunt niet slaagt. De huur die Trefpunt heeft geïnd voor de [adres 1] moet zij daarom afdragen aan [eiseres 2] . Voor zover [gedaagde 4] al kan worden verweten dat hij Trefpunt heeft aangewezen als beheerder en de huur heeft laten innen, heeft [eiseres 2] daardoor dus geen schade geleden. Zij heeft voor de geïnde huur immers nog steeds een vordering op Trefpunt. De vordering van [eiseres 2] tegen [gedaagde 4] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid wordt daarom afgewezen.
De vordering tegen [gedaagde 4] in privé
4.72.
[eiseres 2] legt aan haar vordering tegen [gedaagde 4] in privé ten grondslag dat [gedaagde 4] geen huur of gebruiksvergoeding aan haar heeft betaald en dat zij geen rechtsbetrekking had met Trefpunt op basis waarvan Trefpunt (huur)betalingen van [gedaagde 4] zou mogen ontvangen.
4.73.
Vast staat dat [gedaagde 4] in totaal een bedrag van € 9.000,- aan huur heeft betaald aan Trefpunt voor zijn gebruik van de [adres 1] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 4] dat huurbedrag bevrijdend aan Trefpunt betaald. De huurovereenkomst is [gedaagde 4] immers aangegaan met Trefpunt. Daarmee was er voor [gedaagde 4] een grondslag om de huur te betalen aan Trefpunt. Ook is niet in geschil dat Trefpunt deze huur incasseerde voor [eiseres 2] . In zoverre faalt het betoog van [eiseres 2] dat zij hiervoor geen rechtsbetrekking had met Trefpunt.
4.74.
Op grond van de huurovereenkomst met Trefpunt was [gedaagde 4] een huur verschuldigd van € 1.000,- per maand. [eiseres 2] heeft aangevoerd dat die huur niet marktconform was. Zoals in het voorgaande is overwogen, heeft [eiseres 2] onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 4] geen marktconforme huur heeft betaald voor zijn gebruik van de [adres 1] . Er is daarom geen grond voor het oordeel dat [gedaagde 4] om die reden onrechtmatig heeft geprofiteerd van het gebruik van de [adres 1] of ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.75.
De huur is ingegaan op 1 april 2022 en [gedaagde 4] heeft de [adres 1] op 22 maart 2023 verlaten. Het gaat dus afgerond om een huurperiode van 12 maanden, waarvoor hij een bedrag van in totaal € 12.000,- is verschuldigd. Omdat [gedaagde 4] een bedrag van € 9.000,- heeft betaald, is hij dus nog € 3.000,- (exclusief btw) aan huur verschuldigd. Omdat Trefpunt deze huur niet heeft geïncasseerd en aan [eiseres 2] heeft afgedragen is [gedaagde 4] ten koste van [eiseres 2] ongerechtvaardigd verrijkt. [gedaagde 4] zal daarom de schade die [eiseres 2] als gevolg van de verrijking heeft geleden moeten vergoeden voor zover dat redelijk is. De rechtbank acht het redelijk dat [gedaagde 4] de onbetaald gelaten huurpenningen van € 3.000,- aan [eiseres 2] vergoedt, te vermeerderen met de onweersproken rente. Voor zover [eiseres 2] ook schade heeft geleden doordat zij de door [gedaagde 4] betaalde huur van € 9.000,- niet heeft ontvangen, is ten aanzien van dat bedrag geen sprake van verrijking van [gedaagde 4] , omdat [gedaagde 4] bevrijdend heeft betaald aan Trefpunt. Dit deel van de vordering zal hierna verder worden besproken in het kader van de vordering van [eiseres 2] tegen Trefpunt.
De vordering tegen Trefpunt
4.76.
Zoals in het voorgaande is overwogen, is niet gebleken dat de huur die [gedaagde 4] aan Trefpunt betaalde voor het gebruik van de kantoorruimte van de [adres 1] niet marktconform was. Er is daarom ook geen grond voor het oordeel dat Trefpunt in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgvuldigheidsnorm door geen marktconforme huur te innen. Dat Trefpunt daarnaast onvoldoende inspanningen heeft verricht of anderszins haar verplichtingen heeft geschonden om de [adres 1] te verhuren tegen een hogere huuropbrengst, heeft [eiseres 2] onvoldoende gesteld en toegelicht.
4.77.
Op Trefpunt rust de verplichting de op basis van de huurovereenkomst met [gedaagde 4] geïnde huur aan [eiseres 2] af te dragen. [eiseres 2] maakt als eigenaar van het pand immers aanspraak op de huuropbrengst. Van andere afspraken daarover tussen partijen is niet gebleken. Vast staat dat Trefpunt voor de verhuur van de [adres 1] € 15.868,51 heeft geïncasseerd, waarvan € 9.000,- afkomstig is van [gedaagde 4] . Trefpunt heeft geweigerd deze inkomsten aan [eiseres 2] af te dragen met een beroep op verrekening van kosten die zij heeft gemaakt ten behoeve van de [adres 1] . Dat beroep van Trefpunt op verrekening is onterecht. De rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen in 4.55 van dit vonnis. Daaruit volgt dat Trefpunt deze kosten heeft kunnen voldoen uit de gelden die zij van Segwit EU heeft ontvangen. Trefpunt heeft verder aangevoerd dat (volgens de businesscase) alle geldstromen ten behoeve van de dApp-vennootschappen via Segwit EU zouden lopen, zodat de verrekening van de ontvangen huurbetaling ook via Segwit EU zou moeten plaatsvinden. Voor dat betoog ziet de rechtbank geen grondslag. Aangezien [eiseres 2] de eigenaar is van de [adres 1] , heeft Trefpunt ten behoeve van [eiseres 2] (en niet ten behoeve van Segwit EU) de huur geïnd en is Trefpunt verplicht de geinde huur aan [eiseres 2] af te dragen.
4.78.
Door de geïnde huur niet af te dragen aan [eiseres 2] heeft Trefpunt daarom onrechtmatig gehandeld. Trefpunt moet de schade die daarvan het gevolg is, ter hoogte van € 15.868,51 vergoeden aan [eiseres 2] , te vermeerderen met de onweersproken rente. Zij zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
De vordering tegen [gedaagde 4] en [gedaagde 5] als bestuurders van Trefpunt
4.79.
Dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt voor het niet afdragen van de verhuurinkomsten door Trefpunt aan [eiseres 2] , is onvoldoende concreet door [eiseres 2] gesteld en toegelicht.
4.80.
Voor de vordering boven het bedrag van de geïnde huur, heeft [eiseres 2] geen feiten en omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat Trefpunt onrechtmatig tegenover [eiseres 2] heeft gehandeld, zodat van bestuurdersaansprakelijkheid evenmin sprake kan zijn. De vordering tegen [gedaagde 5] en [gedaagde 4] in hoedanigheid van bestuurders van Trefpunt wordt daarom afgewezen.
VI) Gemiste verhuurinkomsten [adres 3]
4.81.
Rijks legt aan haar vordering tot schadevergoeding ten grondslag dat:
  • [gedaagde 5] (privé) voor het gebruik van de [adres 3] geen vergoeding heeft betaald aan Rijks, waardoor hij ook ongerechtvaardigd is verrijkt;
  • Trefpunt heeft gefaciliteerd dat de [adres 3] werd gebruikt door [gedaagde 5] zonder dat hij daarvoor (marktconforme) vergoedingen aan Rijks betaalde, waarmee zij in strijd handelde met haar verantwoordelijkheid als de facto bemiddelaar, en bovendien is zij door het innen van de huur ongerechtvaardigd verrijkt;
  • [gedaagde 4] en [gedaagde 5] (in hoedanigheid van bestuurder van Rijks) hun eigen belangen hebben laten prevaleren boven het belang van Rijks;
  • [gedaagde 4] en [gedaagde 5] (in hoedanigheid van bestuurders van Trefpunt) de bijzondere zorgplicht die geldt voor een de facto bemiddelaar hebben geschonden.
De vordering tegen Trefpunt en haar bestuurders
4.82.
Vast staat dat met [gedaagde 5] is afgesproken dat hij € 1.500,- huur per maand zou betalen, te vermeerderen met 50% van de omzet van de
bed and breakfast.
4.83.
Trefpunt kan niet worden verweten dat zij heeft gefaciliteerd dat Rijks geen marktconforme huur met [gedaagde 5] overeengekomen. Volgens Rijks bedraagt de marktconforme huur € 2.150,- per maand. [gedaagden 1 en 4] hebben aangevoerd dat de overeengekomen huur (€ 1.500,- plus de helft van de omzet van de
bed and breakfast) toereikend is, omdat de helft van de omzet van de
bed and breakfastgemiddeld meer dan
€ 650,- per maand bedroeg. Rijks heeft dat onvoldoende weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Rijks heeft weliswaar aangevoerd dat zij met de afspraak dat zij de helft van de omzet van de
bed and breakfastzou ontvangen zij (voor een deel) het ondernemersrisico droeg voor de exploitatie van de
bed and breakfast, maar dat risico heeft zich niet verwezenlijkt omdat (volgens de onvoldoende weersproken stellingen van [gedaagden 1 en 4] ) met de (afdracht van de helft van de) behaalde omzet het vaste maandelijkse huurbedrag van € 1.500,- werd aangevuld tot een totaal huurbedrag dat marktconform was. Weliswaar heeft [gedaagde 5] de huur niet betaald aan Rijks maar aan Trefpunt, maar daarvan kan Trefpunt geen verwijt worden gemaakt.
4.84.
Rijks verwijt Trefpunt verder dat zij de geïnde huur voor Rijks niet aan haar heeft afgedragen. Ook dit betoog slaagt niet. Trefpunt is niet als bemiddelaar opgetreden van Rijks en was geen partij bij de huurovereenkomst tussen Rijks en [gedaagde 5] . [gedaagde 5] heeft de huur dus onverplicht betaald aan Trefpunt. Trefpunt is daarom niet verplicht de bedragen die [gedaagde 5] ten onrechte aan Trefpunt heeft betaald, af te dragen aan Rijks. Omdat [gedaagde 5] niet bevrijdend aan Trefpunt kon betalen, had Rijks een vordering op [gedaagde 5] tot betaling van de huur (die [gedaagde 5] inmiddels ook heeft betaald in het kader van zijn schikking met Rijks).
4.85.
Ongerechtvaardigde verrijking van Trefpunt ten koste van Rijks is evenmin aan de orde, omdat geen sprake is van nadeel van Rijks. Zoals hiervoor is overwogen, bleef Rijks een vordering houden op [gedaagde 5] tot betaling van de huur.
4.86.
De vordering tegen Trefpunt wordt afgewezen. Dat geldt daarom ook voor de vordering tegen de bestuurders van Trefpunt op grond van bestuurdersaansprakelijkheid.
De vordering tegen [gedaagde 4] en [gedaagde 5] als bestuurders van Rijks
4.87.
Dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hun taak als bestuurder van Rijks onbehoorlijk hebben vervuld door hun eigen belangen te laten prevaleren boven het belang van Rijks, is gezien het voorgaande onvoldoende gebleken. Met [gedaagde 5] is een marktconforme huur afgesproken voor de [adres 3] . Van onbehoorlijk bestuur is daarom niet gebleken. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
De vordering tegen [gedaagde 5] privé
4.88.
Rijks heeft aan [gedaagde 5] (privé) in de schikking finale kwijting verleend. Dat betekent dat ook deze vordering van Rijks niet toewijsbaar is.
Slotsom, beslagkosten en proceskosten
4.89.
De slotsom van het voorgaande is dat:
  • [gedaagde 5] en [gedaagde 4] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 183.600,- aan Rijks (vordering 1);
  • Trefpunt wordt veroordeeld tot betaling van € 4.500,- aan JdW (vordering 3);
  • [gedaagde 4] wordt veroordeeld tot betaling van € 3.000,- aan [eiseres 2] en dat Trefpunt wordt veroordeeld tot betaling van € 15.868,51 aan [eiseres 2] (vordering 4);
  • Trefpunt wordt veroordeeld tot betaling van € 29.025,- aan JdW (vordering 6),
steeds te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
4.90.
Rijks heeft conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagden 5 en 6] voor (onder meer) vordering 1. Omdat die vordering tegen [gedaagde 5] toewijsbaar is, moet hij ook de beslagkosten vergoeden. De kosten van de beslagen ten laste van [gedaagde 6] moeten echter voor rekening blijven van Rijks, omdat de vordering tegen haar wordt afgewezen. Rijks heeft de beslagexploten niet overgelegd. Wel heeft zij een factuur overgelegd van de deurwaarder in de zaak tegen [gedaagden 5 en 6] , maar daarop is niet inzichtelijk welke kosten betrekking hebben op [gedaagde 5] en welke kosten betrekking hebben op [gedaagde 6] . De explootkosten kunnen daarom niet worden toegewezen. De door [gedaagde 5] te vergoeden beslagkosten worden daarom begroot op € 676,- aan griffierecht en € 2.714,- aan salaris advocaat (tarief VI x 1 punt), in totaal € 3.390‬,-.
4.91.
Rijks heeft ook (bij separaat beslagrekest) beslag gelegd ten laste van Trefpunt, uitsluitend ter verzekering van de vordering 1(de aankoop van de [adres 3] ). Vordering 1 is ten opzichte van Trefpunt echter niet toewijsbaar. Trefpunt hoeft daarom de beslagkosten niet te vergoeden. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
4.92.
Over de proceskosten wordt gezien het voorgaande als volgt beslist:
- [gedaagde 5] , [gedaagde 4] en Trefpunt worden als gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk veroordeeld in (de helft van) de proceskosten van de dApp-vennootschappen, die als volgt worden begroot:
- Dagvaardingskosten: € 106,73 (dagvaarding [gedaagden 1 en 4] )
- Griffierecht € 2.868,5‬0 (0,5 x € 5.737,-)
- Salaris advocaat € 2.714,- (0,5 x ‬tarief VI x 2 punten)
- Nakosten
€ 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 5.867,23‬
- Rijks wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van [gedaagde 6] , die in als volgt worden begroot:
- Griffierecht € 1.138,50 (0,5 x € 2.277,-)
- Salaris advocaat € 1.929,- (0,5 x tarief V x 2 punten)
- Nakosten
€ 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 3.245,5‬0
- JdW wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van [gedaagden 2 en 3] , die als volgt worden begroot:
- Griffierecht € 2.277,-
- Salaris advocaat € 2.428,-‬ (tarief IV x 2 punten)
- Nakosten
€ 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 4.883‬,-
4.93.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in de door [gedaagden 1 en 4] opgeworpen reconventie
4.94.
Trefpunt vordert opheffing van het door Rijks ten laste van Trefpunt gelegde beslag. Het beslag is gelegd ter verzekering van vordering 1 in conventie. Omdat die vordering (tegen Trefpunt) wordt afgewezen, is de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor het beslag gelegd is summierlijk gebleken. De vordering tot opheffing van het beslag zal daarom worden toegewezen (artikel 705 lid 2 Rv). De enkele niet-onderbouwde stelling van Rijks dat verhaal dan onmogelijk is en dat opheffing prematuur is omdat hoger beroep openstaat, is onvoldoende om handhaving van het beslag, ondanks de afwijzing van de vordering, te rechtvaardigen. Daarbij weegt ook mee dat Rijks zelf heeft aangevoerd dat het beslag ten laste van Trefpunt geen doel heeft getroffen, zodat zij ook geen belang heeft bij de instandhouding daarvan. Rijks heeft onvoldoende toegelicht dat haar belang bij behoud van het beslag zwaarder weegt dan het belang van Trefpunt bij de opheffing daarvan. De gevorderde opheffing zal om deze reden – uitvoerbaar bij voorraad – worden toegewezen.
4.95.
De vordering van Trefpunt tot betaling van de door haar voorgeschoten kosten voor de [adres 2] en de [adres 1] wordt afgewezen. Verwezen wordt naar hetgeen is overwogen in 4.55 van dit vonnis in conventie.
4.96.
Omdat in reconventie beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld worden de kosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de door [gedaagden 5 en 6] opgeworpen reconventie
4.97.
Rijks heeft beslag gelegd voor (onder meer) vordering 1 in conventie ten laste van [gedaagden 5 en 6] Omdat die vordering ten opzichte van [gedaagde 5] wordt toegewezen, worden de vorderingen tot opheffing van de ten laste van [gedaagde 5] gelegde beslagen afgewezen.
4.98.
Omdat de vorderingen tegen [gedaagde 6] worden afgewezen, is de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor het beslag is gelegd summierlijk gebleken. De vordering tot opheffing van het beslag zal daarom ten aanzien van de ten laste van [gedaagde 6] gelegde beslagen worden toegewezen.
4.99.
Omdat in reconventie beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld worden de kosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde 5] en [gedaagde 4] hoofdelijk tot betaling aan Rijks van € 183.600,- voor de door Rijks betaalde vergoeding voor de kwijting van de persoonlijke schuld van [gedaagden 5 en 6] , inclusief daarover betaalde overdrachtsbelasting, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Trefpunt tot betaling aan JdW van € 4.500,- voor de door JdW gemiste inkomsten uit marktconforme verhuur van de [adres 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 4] tot betaling aan [eiseres 2] van € 3.000,- voor door [eiseres 2] gemiste inkomsten uit marktconforme verhuur van de [adres 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt Trefpunt tot betaling aan [eiseres 2] van € 15.868,51 voor door [eiseres 2] gemiste inkomsten uit marktconforme verhuur van de [adres 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
5.5.
veroordeelt Trefpunt tot betaling aan JdW van € 29.025,- voor door JdW gemiste vergoedingen uit de commerciële verhuur van de kantoorruimte op de [adres 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt [gedaagde 5] in de door Rijks gemaakte beslagkosten, ter hoogte van € 3.390‬,-. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.7.
veroordeelt [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en Trefpunt hoofdelijk in de proceskosten van de dApp-vennootschappen, begroot op € 5.867,23‬. Als [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en Trefpunt niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.8.
veroordeelt [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en Trefpunt in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van de dApp-vennootschappen als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.9.
veroordeelt Rijks in de proceskosten van [gedaagde 6] , begroot op € 3.245,5‬0. Als de Rijks niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.10.
veroordeelt Rijks in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van [gedaagde 6] als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.11.
veroordeelt de JdW in de proceskosten van [gedaagden 2 en 3] , begroot op € 4.883‬,‑. Als JdW niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.12.
veroordeelt JdW in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van [gedaagden 2 en 3] als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
in de door [gedaagden 1 en 4] opgeworpen reconventie
5.13.
heft op het door Rijks op 14 september 2023 ten laste van Trefpunt onder ABN AMRO Bank N.V. gelegde conservatoire derdenbeslag;
5.14.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
in de door [gedaagden 5 en 6] opgeworpen reconventie
5.15.
heft op de door Rijks gelegde conservatoire beslagen:
  • op de aan [gedaagde 6] toebehorende roerende zaak: Polestar, type Polestar 2;
  • op de op naam van [gedaagde 6] geregistreerde onroerende zaak met kadastrale omschrijving ‘terrein (akkerbouw)’, zonder plaatselijk aanduiding, kadastraal bekend gemeente [kadasternummer], groot 800 m2;
  • op de op naam van [gedaagde 5] en/of [gedaagde 6] geregistreerde bankrekeningen bij ABN AMRO Bank N.V. en Bunq Bank;
uitsluitend indien en voor zover deze beslagen ten laste van [gedaagde 6] zijn gelegd;
5.16.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
in conventie en in beide reconventies
5.17.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen in 5.1 tot en met 5.13 en 5.15 uitvoerbaar bij voorraad;
5.18.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs, mr. A.J. Wolfs en mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.
1538

Voetnoten

1.Artikel 6:127 BW
2.Randnummer 72 conclusie van antwoord van [gedaagden 1 en 4]