ECLI:NL:RBNHO:2024:13601

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
C/15/358047 / JU RK 24-1546
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

Op 12 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter oordeelde dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing voort te zetten om de continuïteit van de ingezette hulpverlening te waarborgen. De zaak werd behandeld in het kader van het civiel recht, specifiek binnen het personen- en familierecht.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds januari 2023 bij pleegouders woont en dat er zorgen zijn over haar emotionele ontwikkeling en de persoonlijke problematiek van de moeder. De moeder heeft hulpverlening geaccepteerd en maakt kleine stappen in haar ontwikkeling, maar is op dit moment nog onvoldoende beschikbaar voor [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de belangen van [de minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat de huidige situatie niet toelaat dat zij terug naar huis kan. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van een jaar, tot 22 december 2025.

De kinderrechter heeft ook benadrukt dat het van belang is dat de hulpverlening voor [de minderjarige] en de moeder wordt voortgezet, zodat er ruimte ontstaat voor verdere ontwikkeling en contact. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht een eventueel hoger beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en op schrift gesteld op 19 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/358047 / JU RK 24-1546
Datum uitspraak: 12 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd in Alkmaar,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A. van Westen, kantoorhoudende in Hoorn.
de familie [de pleegouders],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 17 oktober 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
  • de pleegvader;
  • [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
1.3.
Gelet op haar leeftijd heeft de kinderrechter [de minderjarige] op voorhand per brief naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 22 december 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 22 december 2024.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 22 december 2023 een machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 22 december 2024.
2.4.
Op basis van voornoemde machtiging verblijft [de minderjarige] in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI het volgende naar voren gebracht.
Sinds februari was er om de twee weken een uur omgang tussen [de minderjarige] en de moeder middels videobellen, waarbij één van de pleegouders op de achtergrond aanwezig was. De GI heeft vanuit de belastbaarheid van [de minderjarige] voor deze frequentie gekozen. Deze online omgangsmomenten werden door [de minderjarige] niet als prettig ervaren. De moeder heeft aangegeven dit niet te herkennen. Omdat de GI onvoldoende zicht heeft op deze momenten is voorgesteld om het online omgangsmoment door een professional te laten begeleiden. Tijdens de zomervakantie is het minder goed gegaan met [de minderjarige] . Op dat moment zijn de online omgangsmomenten tijdelijk gepauzeerd. [de minderjarige] kon onvoldoende vormgeven aan het uiten van haar emoties, wat er voor zorgde dat zij vastliep in haar dagelijks leven. Samen met haar creatief therapeut heeft zij hier extra aandacht aan besteed. Begin oktober is de online begeleide omgang weer gestart met 15 minuten per twee weken, waarbij er afspraken zijn gemaakt over de gespreksonderwerpen. De GI acht het in het belang van [de minderjarige] dat er diagnostiek zal plaatsvinden. In oktober heeft een ontwikkelingsanamnesegesprek plaatsgevonden met de moeder en de GI bij [hulpverlener] , waarmee het diagnostiektraject voor [de minderjarige] is aangevangen. De moeder heeft sinds mei individuele ambulante hulpverlening geaccepteerd vanuit [hulpverlener] . De ambulant begeleider van moeder is sindsdien aanwezig geweest bij de gesprekken met de GI en de omgangsbegeleider van [hulpverlener] . Dit heeft een positief effect op de samenwerking. Daarnaast ziet de GI dat de moeder kleine stapjes maakt als het gaat om haar woning. Het aankomende jaar van de ondertoezichtstelling wil de GI aandacht besteden aan het perspectief van [de minderjarige] aan de hand van de informatie welke naar voren komt uit het diagnostiektraject, de eventuele behandeling en het verloop van de omgang met de moeder.
3.3.
Ter zitting heeft de GI hier aan toegevoegd dat er een verbetering is gezien in het onderlinge contact tijdens de belmomenten, waardoor de duur hiervan is verhoogd. De GI heeft een plan gemaakt waarin wordt toegewerkt naar een volgend fysiek contactmoment rond de verjaardag van [de minderjarige] . Vervolgens zal de fysieke omgang verder worden voortgezet. Het diagnostiektraject is gepauzeerd, omdat [de minderjarige] zal starten aan haar traumabehandeling. Dit is nodig om meer mogelijk te maken in het contact met de moeder. De GI zal een aanmelding doen voor een Terug Naar Huis Onderzoek. De GI hoopt dat de moeder de door haar geboekte vooruitgang kan vasthouden, zodat het perspectief bepaald kan worden aan de hand van de mogelijkheden van de moeder.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met haar gaat. Ze vindt het fijn om in het pleeggezin te wonen. Op school gaat het ook goed. [de minderjarige] merkt dat de creatieve therapie haar helpt en wilt graag dat dit doorgaat. De belmomenten met de moeder gaan goed. [de minderjarige] vindt het fijn dat hier een begeleider bij zit. [de minderjarige] is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
4.2.
De moeder is het eens met het verzoek. Ter zitting is door en namens de moeder naar voren gebracht dat zij het beste wil voor [de minderjarige] . De moeder begrijpt dat [de minderjarige] op dit moment niet terug naar huis kan. Wel heeft de moeder vooruitgang geboekt door het aangaan van hulpverlening voor haar eigen trauma’s en verzamelproblematiek. De moeder vindt het moeilijk dat het contact tussen [de minderjarige] en de moeder steeds meer lijkt te worden beperkt. Zij zou graag willen dat aanpassingen in de omgang beter aan haar worden uitgelegd. Ook zou zij graag willen dat de doelen wat betreft de omgang duidelijker geformuleerd worden. De advocaat verzoekt namens de moeder een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot de duur van zes maanden, zodat er tegen die tijd gekeken kan worden of [de minderjarige] weer thuis kan worden geplaatst.
4.3.
De pleegouders zijn het eens met het verzoek. Ter zitting heeft de pleegvader naar voren gebracht dat de pleegouders [de minderjarige] zo goed mogelijk proberen te helpen bij alles wat zij nodig heeft. De creatieve therapie ondersteunt [de minderjarige] in het maken van haar eigen keuzes.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat [de minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De bestaande zorgen zien op haar emotionele ontwikkeling, de persoonlijke problematiek van de moeder en het beperkte contact tussen [de minderjarige] en de moeder. [de minderjarige] woont sinds januari 2023 bij de pleegouders. Aan de hand van creatieve therapie heeft [de minderjarige] geleerd hoe zij haar emoties op een passende manier kan uiten. De kinderrechter acht het positief dat [de minderjarige] zelf ook heeft aangegeven dat zij de therapie helpend vindt. Er is gebleken dat behandeling van de trauma’s van [de minderjarige] voorliggend is, waardoor het diagnostiektraject is gepauzeerd. Het is van belang dat de therapie en traumabehandeling van [de minderjarige] worden voortgezet, zodat zij de gebeurtenissen uit het verleden kan verwerken en meer ruimte ervaart voor een uitbreiding van het contact met de moeder. Het afgelopen jaar hebben [de minderjarige] en de moeder elkaar één keer fysiek gezien en verder via (begeleide) belmomenten gesproken. Hoewel de kinderrechter het beperkte contact tussen [de minderjarige] en de moeder op zichzelf zorgelijk acht, dient de belastbaarheid van [de minderjarige] leidend te zijn bij het bepalen van het onderlinge contact. De kinderrechter acht het formuleren van concrete doelen ten aanzien van de uitbreiding daarom niet in het belang van [de minderjarige] . De GI zal oog moeten houden voor de belastbaarheid van [de minderjarige] en de mogelijkheden voor de invulling van het contact. Bij de moeder is sprake van persoonlijke problematiek, welke onder andere bestaat uit haar verzamelproblematiek en de opgedane trauma’s in haar verleden. Hierdoor is zij onvoldoende beschikbaar geweest voor [de minderjarige] . Het is positief dat de moeder hulpverlening krijgt en stappen zet in het werken aan haar problematiek. Wel is op dit moment de persoonlijke problematiek van de moeder nog zodanig aanwezig, dat [de minderjarige] niet thuis kan komen wonen. De kinderrechter acht het van belang dat er duidelijkheid komt over het opgroeiperspectief van [de minderjarige] . Dit dient zorgvuldig bekeken te worden, zodat de moeder met behulp van haar hulpverlening de kans krijgt haar mogelijkheden te versterken.
5.3.
De kinderrechter acht het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing worden voortgezet om de continuïteit van de ingezette hulpverlening en de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin te waarborgen. Het pleeggezin biedt [de minderjarige] een neutrale plek van waaruit zij aan behandeling kan toekomen en van waaruit de omgang verder ingevuld kan worden. Gelet op de complexiteit van de situatie en de huidige stand van zaken acht de kinderrechter een verlenging voor de duur van een jaar passend. Het is in ieders belang dat in verband met het perspectief de tijd genomen wordt om te bezien wat de mogelijkheden met betrekking tot de omgang en van de moeder zijn zonder dat [de minderjarige] of de moeder daarbij worden overvraagd.
5.4.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn:
- de zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling en trauma’s van [de minderjarige] ;
- het gebrek aan duurzame omgang tussen [de minderjarige] en de moeder;
- de onduidelijkheid over het opgroeiperspectief van [de minderjarige] ;
- de persoonlijke problematiek van de moeder, waardoor de moeder onvoldoende beschikbaar is voor [de minderjarige] .
5.5.
Gelet op het voorgaande verlengt de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van een jaar. [2]

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , tot 22 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , in een voorziening voor pleegzorg tot 22 december 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024 door mr. C. Maat, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.B. Kuvel als griffier, en op schrift gesteld op 19 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.
2.Artikel 1:260, eerste lid, BW.