ECLI:NL:RBNHO:2024:13504

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
15.212642.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs in zedenzaken met minderjarige

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een minderjarige, aangeduid als [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van [slachtoffer] niet als voldoende betrouwbaar kon worden beschouwd om de verdachte te veroordelen. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare zitting op 10 december 2024, waar de officier van justitie, mr. B. Rademacher, een gevangenisstraf van vier jaar eiste, evenals een contactverbod met [slachtoffer]. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. V. Mes, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te onderbouwen.

De rechtbank onderzocht de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer], die aangifte had gedaan van jarenlang seksueel misbruik door de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van [slachtoffer] niet voldoende gedetailleerd en consistent was, en dat er twijfels bestonden over de invloed van externe factoren op haar verklaring. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van getuigen, waaronder [getuige 1] en [getuige 2], ook niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen. Gezien het gebrek aan wettig bewijs sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding van € 20.000,00 afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank benadrukte het belang van zorgvuldigheid bij het beoordelen van getuigenverklaringen, vooral in zedenzaken met minderjarigen, en concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.212642.23 (P)
Uitspraakdatum: 24 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 december 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B. Rademacher, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. V. Mes, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
Hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 augustus 2012 tot 1 augustus 2019 te Den-Helder, althans in Nederland, met een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorende tot zijn gezin, althans een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, één of meermalen handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of op en neer bewogen en/of
die [slachtoffer] gebeft en/of
die [slachtoffer] gevingerd;
2
Hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 augustus 2019 tot 31 augustus 2021 te Den-Helder, althans in Nederland, met een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorende tot zijn gezin, althans een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, één of meermalen handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of op en neer bewogen en/of
- die [slachtoffer] gebeft en/of
- die [slachtoffer] gevingerd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe - samengevat weergegeven - aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer] (hierna te noemen [slachtoffer]) voldoende betrouwbaar is om te worden gebruikt voor het bewijs. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (hierna te noemen [getuige 1]), haar halfzusje, en [getuige 2] (hierna te noemen [getuige 2]), haar stiefbroer.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van drie jaar, met twee weken vervangende hechtenis bij elke overtreding van dit verbod, met een maximum van zes maanden. De vordering van de benadeelde partij moet volgens de officier van justitie in zijn geheel worden toegewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. De raadsman stelt zich daarbij op het standpunt dat voldoende overtuigend bewijs ontbreekt en dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten last gelegde feiten. Hij heeft hiertoe onder meer het volgende aangevoerd.
De verdachte ontkent de tenlastegelegde feiten ten stelligste. Het dossier bevat slechts één verklaring van [slachtoffer], zodat niets kan worden vastgesteld over eventuele (in)consistenties in hetgeen zij verklaart. [slachtoffer] heeft bovendien de beschuldigingen geuit na een hoogoplopende ruzie tussen haar en de verdachte, zodat niet kan worden uitgesloten dat zij uit boosheid belastend over de verdachte heeft verklaard. Dit geldt ook voor de verklaring van [getuige 1]. Daarnaast is behoedzaamheid geboden bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen die [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2] hebben afgelegd, omdat zij alle drie nog kinderen waren/zijn en zij elkaar mogelijk hebben beïnvloed. Verder bevat het dossier tegenstrijdigheden die de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] aantasten. Bovendien hebben verschillende getuigen, die bij [slachtoffer] en de verdachte in de ten laste gelegde perioden in huis woonden, verklaard dat zij nooit iets hebben opgemerkt, terwijl het seksueel misbruik volgens [slachtoffer] in een bepaalde periode (bijna) iedere nacht zou hebben plaatsgevonden.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte zich in de ten laste periode aan de ten laste gelegde gedragingen heeft schuldig gemaakt.
Meer subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van beide feiten partiële vrijspraak bepleit voor het pijpen, het beffen en het vingeren wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten slotte heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd en zich uitgelaten over de vordering benadeelde partij.

4.Oordeel van de rechtbankMede gelet op het juridisch kader voor de bewijsbeslissing in zedenzaken, dat voortvloeit uit het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering en de vaste rechtspraak van de Hoge Raad, moet de rechtbank in deze zaak allereerst de vraag beantwoorden of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. Als de rechtbank deze vraag met ‘ja’ beantwoordt, moet zij vervolgens beoordelen of die verklaring steun vindt in ander bewijsmateriaal.

Toetsingskader bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen
Uit de wettelijke bepalingen en de rechtspraak met betrekking tot het bewijsrecht in strafzaken is geen algemeen, in alle strafzaken geldend, toetsingskader voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen, waaronder aangiften van strafbare feiten, af te leiden.
Wel kunnen uit de rechtspraak criteria worden afgeleid die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van getuigen betrokken kunnen worden. In de eerste plaats komt belang toe aan de consistentie, gedetailleerdheid en volledigheid van de verklaringen. Daarnaast kan getoetst worden aan informatie of gegevens uit overige objectieve bronnen en kan meewegen of de inhoud van de verklaringen gegeven de vastgestelde omstandigheden plausibel is. Ook kan daarbij worden betrokken of er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die mogelijk van beslissende invloed zijn op de (betrouwbaarheid van de) verklaring. Daarbij valt te denken aan de psychische belasting van de betrokkene, de mogelijke eigen betrokkenheid bij het ten laste gelegde feitencomplex, de beïnvloedbaarheid of een belang dan wel motief – persoonlijk, financieel of anderszins – om niet overeenkomstig de waarheid dan wel een daardoor gekleurde verklaring af te leggen.
De rechtbank merkt ook op dat zij in zijn algemeenheid zeer terughoudend moet zijn om uitspraken van een kind van jonge leeftijd als strafrechtelijk bewijs te gebruiken. Kinderen van jonge leeftijd kunnen grote moeite hebben fantasie en werkelijkheid van elkaar te onderscheiden en zijn bovendien ook gemakkelijk te beïnvloeden.
Gelet op dit toetsingskader is het aan de rechtbank om de verklaring van [slachtoffer] nauwgezet en in het licht van de overige gegevens te beoordelen.
De verklaring van [slachtoffer]
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] op 12 december 2022 een kort informatief gesprek met de politie heeft gehad. Dit gesprek is niet vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen. Op 19 december 2022 heeft [slachtoffer] vervolgens aangifte gedaan van jarenlang seksueel misbruik door de verdachte. In haar aangifte verklaart [slachtoffer] dat de verdachte, die zij als haar (pleeg)vader ziet, haar vanaf haar 5e tot haar 14e jaar heeft verkracht. In die periode zijn zij drie keer verhuisd. Het is begonnen in een flat aan de [adres 3] in Den Helder. Zij zat toen in groep 1. Toen zij 7 of 8 jaar oud was, zijn zij verhuisd naar de [adres 2], eveneens in Den Helder. Toen zij 11 jaar oud was zijn zij naar de [adres 4], ook in Den Helder, verhuisd. Rond haar 14de jaar is aangeefster uithuisgeplaatst.
De eerste keer dat het gebeurde haalde de verdachte haar uit bed. Hij had chocoladepasta op zijn lul gedaan en zij moest er aan likken en zuigen. De tweede keer heeft de verdachte seks met haar gehad. Ze moest erg huilen, omdat het erg veel pijn deed. [slachtoffer] vertelt dat hij haar meenam, zijn onderbroek uitdeed en tegen haar zei: “[slachtoffer], papa wilt jou zo”. Volgens haar verklaring ging de verdachte haar gewoon neuken en stopte hij zijn lul in haar kut. Er lag een theedoek op haar buik of haar rug waarop de verdachte klaarkwam. In de [adres 3] is het twee keer gebeurd; in de [adres 2] regelmatig, zo’n 1 à 2 keer per week. Op de [adres 4] werd zij bijna dagelijks door de verdachte verkracht. Dat gebeurde ’s nachts. De verdachte heeft ook aan haar klit gelikt en haar gevingerd. Met welke vingers dat is gebeurd, heeft zij niet gezien. Zij denkt met zijn wijs- en middelvinger, omdat de meeste mensen dat zo doen. Zij kan zich herinneren dat de verdachte haar twee keer heeft gebeft. Het seksueel misbruik is gestopt op het moment dat [slachtoffer] zich steeds meer ging verzetten. Dat was twee weken voordat ze uit huis is geplaatst in september 2021. Na een ruzie met de verdachte in november 2022 heeft zij over het seksueel misbruik verteld aan [naam 1], de partner van de verdachte.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
deed op 19 december 2022 aangifte. Op dat moment was sprake van een tijdsverloop van ruim één tot bijna tien jaar sinds de ten laste gelegde feiten zouden hebben plaatsgevonden. [slachtoffer] was op het moment van de aangifte 15 jaar. Gelet op haar leeftijd op het moment van aangifte doen, moet behoedzaam worden omgegaan met haar verklaring.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] in haar aangifte alleen concreet en gedetailleerd heeft verklaard over de eerste twee keer, toen was zij vijf jaar, dat de verdachte seksuele handelingen met haar zou hebben gepleegd. Verder heeft zij de seksuele handelingen die de verdachte bij haar zou hebben verricht slechts globaal en in algemene bewoordingen beschreven. Volgens [slachtoffer] is de verdachte in een periode van jaren bijna iedere nacht naar haar slaapkamer gekomen om haar daar te verkrachten. De rechtbank acht het onaannemelijk dat de partner van de verdachte of andere leden van het grote gezin dit frequente gedrag niet zouden hebben opgemerkt, terwijl [slachtoffer] haar slaapkamer (en soms ook haar bed) met broertjes en zusjes deelde en de huizen aan de [adres 2] en de [adres 4] bovendien erg gehorig waren
.
Weliswaar heeft halfzusje [getuige 1] verklaard dat zij gezien heeft dat [slachtoffer] jarenlang en ook elke dag werd verkracht, maar de rechtbank kan niet uitsluiten dat sprake is van onderlinge beïnvloeding tussen de verdachte en [getuige 1]. Bovendien was [getuige 1] slechts 13 jaar oud toen zij haar verklaring aflegde en moet er dus ook behoedzaam met haar verklaring worden omgegaan. Ook zij heeft de seksuele handelingen slechts zeer globaal en in algemene bewoordingen omschreven. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] heeft de rechtbank verder nog acht geslagen op in het dossier opgenomen appberichten, waarin naar voren komt dat [slachtoffer] aangeeft dat de verdachte [getuige 1] ook heeft verkracht. Getuige [naam 1], de partner van de verdachte, heeft dit aan [getuige 1] gevraagd. [getuige 1] zou hebben ontkend door de verdachte te zijn verkracht.
De rechtbank betrekt bij haar beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] ook het moment waarop [slachtoffer] met de ernstige beschuldigingen aan het adres van de verdachte is gekomen. [slachtoffer] doet dit begin november 2022 – zij is dan 15 jaar – tijdens een hevige ruzie met de verdachte over het feit dat haar zusjes niet bij haar op bezoek mogen komen. De rechtbank is het met de verdediging eens dat niet valt uit te sluiten dat de beschuldiging voortkomt uit boosheid over deze beslissing van de verdachte. Hierbij betrekt de rechtbank dat [slachtoffer] kampt met persoonlijkheidsproblematiek. Zij heeft onder andere een borderline persoonlijkheidsstoornis en vertoont opstandig en destructief gedrag. Dit blijkt uit een brief van GZ-psycholoog [naam 2], die bij de vordering benadeelde partij is gevoegd. Getuige [naam 1] en de getuige [getuige 2], bevestigen dat er veel problemen rond [slachtoffer] waren en verklaren dat zij vaak loog om aandacht en om dingen voor elkaar te krijgen.
ConclusieGelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] niet als een voldoende betrouwbaar uitgangspunt kan worden genomen voor het beantwoorden van de vraag of de verdachte bij haar seksuele handelingen heeft gepleegd. De rechtbank komt dus niet toe aan de vraag of het dossier voldoende steunbewijs bevat. Zij zal de verdachte bij gebrek aan wettig bewijs dan ook vrijspreken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.

5.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mrs. M.E. Francke en I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2024.